| |
| |
| |
Nikola Madžirov
Tien gedichten
Vertaling: Roel Schuyt
Nieuwe landen
Je moet de muur kaal schrapen
waarop het vocht een kaart
van de nieuwe wereld tekende
en dan nieuwe scheidingen aanbrengen.
de voetstappen van een mens die vlucht voor zijn angsten.
Je moet een ronde spiegel zijn
zodat de omhelzingen van anderen zich weerspiegelen,
scherp als de bladen van een schaar die elkaar slechts aanraken
als er iets moet worden doorgeknipt.
Je moet nieuwe landen bedenken,
om weer over het water te kunnen lopen.
| |
| |
| |
Huis
Ik woonde aan de rand van de stad
als een straatlantaarn waarvan niemand
De muren werden bijeengehouden door spinrag,
en onze verstrengelde handen door zweet.
Tijden de verbouwing van de ruw opgetrokken muren
verstopte ik mijn teddybeer
en behoedde hem voor slaap.
Dag en nacht wekte ik de drempel tot leven,
terugkerend als een bij die steeds weer
terugkeert naar de vorige bloem.
Het was vrede toen ik het huis verliet:
Het bijtplekje in de appel was niet donker geworden,
op de brief zat een postzegel met een oud, verlaten huis.
Ik verplaats me naar de stille plaatsen van geboorte
en onder mij plakken de leegten samen
als sneeuw die niet weet of ze bij de aarde
| |
| |
| |
Ik weet het niet
Ver weg zijn de huizen waarvan ik droom,
ver weg is de stem van mijn moeder die mij
roept voor het avondeten, en ik ren naar de korenvelden.
Ver weg zijn wij als een bal die het doel mist
en naar de hemel vliegt, we zijn levend
als een thermometer die alleen de juiste temperatuur aangeeft
De verre realiteit hoort me elke dag uit
als een onbekende reiziger die me halverwege wekt
met de vraag ‘Is dit de goede bus?’
en ik zeg ‘Ja’, maar denk ‘Ik weet het niet’,
ik weet niet waar de steden zijn van je grootouders
die alle ontdekte ziekten en de medicijnen die geduld bevatten
achter zich willen laten.
Ik droom over een huis op de heuvel van onze verlangens
om te zien hoe de golven van de zee het cardiogram tekenen
van de momenten waarop we ten val kwamen of liefhadden,
hoe de mensen geloven om niet te verdrinken
en lopen om niet te worden vergeten.
Ver weg zijn alle hutjes waarin we schuilden voor de regen
en voor de pijn van de herten die stierven voor de ogen van de jagers
die eerder eenzaam waren dan dat ze honger hadden.
Het verre moment vraagt me elke dag
‘Is dit het raam? Is dit het leven?’ en ik zeg
‘Ja,’ maar ik bedoel ‘Ik weet het niet’, ik weet niet wanneer
de vogels zullen gaan praten, zonder te zeggen: ‘Hemel’.
| |
| |
| |
Losgemaakt
Ik maakte mezelf los van elke waarheid over het begin
van de bomen, de rivieren en de steden.
Ik heb een naam die een straat zal zijn van scheidingen
en een hart dat op röntgenfoto's is te zien.
Ik maakte mezelf los van jou, moeder van alle hemelen
en huizen van zorgeloosheid.
Nu is mijn bloed een vluchteling die toebehoort
aan enkele zielen en open wonden.
Mijn god leeft in het fosfor van een lucifer,
in de as die de vorm van het gezaagde hout bewaarde.
Ik heb geen wereldkaart nodig als ik inslaap.
Nu bedekt de schaduw van korenaren mijn hoop,
en mijn woord is even waardevol
als een oud familiehorloge dat de tijd niet juist aangeeft.
Ik scheidde me af van mezelf om jouw huid te bereiken
die geurt naar honing en wind, om je naam te vinden
die onrust betekent maar mij rust geeft,
die de poorten opent van de steden waar ik slaap,
maar niet woon. Ik maakte mezelf los van de lucht, van het water, van het vuur.
De aarde waarvan ik ben geschapen
is ingebouwd in mijn huis.
| |
| |
| |
Schaduwen gaan ons voorbij
Op een dag zullen we elkaar ontmoeten,
als een bootje van papier en
een meloen die wordt gekoeld in de rivier.
De onrust van de wereld zal
bij ons zijn. Met onze handen
zullen we de zon verduisteren en met een lantaarn
zullen we elkaar naderen.
niet van richting veranderen.
De berk zal bladeren laten vallen
in onze schoenen voor de deur.
De vlinders zullen hun stof
achterlaten op onze wangen.
Een oude vrouw zal elke ochtend
in de wachtkamer over ons vertellen.
reeds verteld: we wachten op de wind
als twee vlaggen bij een grensovergang.
Op een dag zullen alle schaduwen
| |
| |
| |
Openbaring
Reeds lang behoor ik aan niemand meer toe,
als een muntje dat van de rand van een oude icoon valt.
Ik lig verstrooid tussen strenge erfenissen en testamenten
achter de rolluiken van het neergelaten lot der mensen.
De geschiedenis is de eerste grens die ik moet passeren,
ik wacht tot de stem, los van de harmonie van gehoorzaamheid,
zal berichten hoe ver weg ik ben.
Ik ben als een bronzen standbeeld onder het plein van sterren,
waarboven de vogels hun hymnen van hoop oefenen,
ik openbaar mezelf als een veer die, vastgekleefd aan een eierschaal,
vertelt van een voortijdig vertrek
en nieuw leven aankondigt.
Elke dag verandert onder de tent van de wereld
alleen de kindertijd is als honing
die in zichzelf geen vreemde sporen toelaat.
| |
| |
| |
Hij die schrijft
Je schrijft. Over dingen die reeds bestaan.
Maar ze zeggen dat je ze verzint.
Je zwijgt. Als de verzonken netten
van een visstroper. Als een engel
die weet wat er in de nacht zal gebeuren.
zodat je terug kan komen.
Je schrijft en wil je niets herinneren
van de steen, van de zee, van de gelovigen
die met losse handen slapen.
| |
| |
| |
Na ons
Op een dag zal iemand onze dekens opvouwen
en naar de stomerij brengen
om ze van de laatste korrel zout te laten ontdoen;
onze brieven openen en ze op datum rangschikken
en niet naar hoe vaak ze zijn gelezen.
Op een dag zal iemand het meubilair in de kamer opnieuw neerzetten
als schaakstukken aan het begin van een nieuwe partij,
en de oude schoenendoos openmaken
waarin we van alles bewaarden: afgevallen pyjamaknopen,
nog niet helemaal lege batterijen en honger.
Op een dag zal onze rugpijn terugkomen
door het gewicht van de sleutels van het hotel en
het wantrouwen waarmee de receptionist ons
de afstandsbediening overhandigt.
Het medelijden van anderen zal achter ons aan komen
als het maanlicht achter een verdwaald kind.
| |
| |
| |
Voordat we werden geboren
De straten waren al geasfalteerd
voordat we werden geboren, en alle
sterrenbeelden waren reeds gevormd.
De bladeren lagen te vergaan
op de huid van de arbeiders.
Iemands botten groeiden in
voordat we werden geboren en het haar
van een meisje spreidde zich zachtjes
| |
| |
| |
Snel is de tijd
Snel is de tijd. Was ik de wind -
ik zou de schors van de bomen losrukken
en de gevels van de flats in de buitenwijken.
Was ik goud - ik zou me verstoppen in een kelder,
in rulle grond en tussen kapot speelgoed,
de vaders zouden me vergeten, maar hun zonen
zouden zich mij voorgoed herinneren.
Was ik een hond - ik zou niet bang zijn
voor vluchtelingen, was ik een maan -
ik zou niet bevreesd zijn voor strafvoltrekkingen.
ik zou de barsten in de muur bedekken.
Snel is de tijd. We overleven lichte aardbevingen
en kijken naar de hemel, maar niet naar de grond.
We zetten de ramen open zodat er lucht kan binnenkomen
vanaf plekken waar we nooit zijn geweest.
Oorlogen bestaan niet, omdat elke dag
ons hart door iemand wordt verwond. Snel is de tijd.
Was ik dood - dan zou iedereen me geloven
|
|