Hij ziet er streng uit met zijn grijs geworden haar hoog omhoog gewaaid, zijn mondhoeken afkeurend naar de grond wijzend. De ogen priemend, versterkt door de jampotglazen die nog dikker zijn geworden.
Hij wijst op de koffer.
Ze stamelt, er komen geen herkenbare woorden uit haar mond. Langzaam drukt hij met zijn arm tegen haar arm, duwt haar het huis weer in.
‘We dachten het al.’
Het is alsof zij een keer het stoute kindje in de klas is, de tegels van haar vloer zien er schoon uit.
‘Ik kan u mededelen dat dit niet de bedoeling is. Wij hebben uw ouders beloofd dat u gelukkig zult zijn, perfect gelukkig, met man, kinderen, huis, tuin, en zo voorts.’ Hij laat korte pauzes tussen de woorden vallen. ‘Wij kunnen u daarom niet laten gaan.’
Febe kijkt op. Haar ouders? Haar ouders zijn overleden. Zij hebben niets meer over haar te zeggen.
‘Het zal u niet ontgaan zijn dat mijn ouders al geruime tijd geleden ter aarde zijn besteld. Ik kan dus gewoon mijn huis uitlopen als ik dat wil. Het is míjn huis.’
‘Dat lijkt het misschien, maar dat zit juridisch wel even anders.’
De man pakt een rolletje uit zijn binnenzak en rolt dit uit tot een lap tekst van een halve meter. Op de lap verschijnt een vreemd tekenspel van letters en cijfers. Een gecompliceerd contract bestaande uit lange zinnen voorafgegaan door cijfers, onder deze zinnen kolommen van a tot z, waarachter uitleg in stevige tekstblokken.
Febe laat de koffer uit haar hand vallen. De bons galmt na in het trappenhuis, ze laat zich op de traptree zakken.
De man kijkt haar indringend aan.
‘U hoort hier, mevrouw.’
Hij vertrekt, sluit langzaam de deur. Zo langzaam, zo vloeiend zelfs dat deze niet in het slot valt maar erdoor wordt opgenomen.
Bloch komt terug op de zaak. Achter een groot scherm zit zijn collega, hij schatert.
‘Haha, “juridisch wel even anders,” wat een topzin! Die ga ik ook een keer gebruiken!’
Op het scherm speelt zijn collega de scène nog een keer af.
‘Dit kan wel iets beter, hoor Bloch. Je mag haar best iets ruwer naar binnen dirigeren. Dat maakt de weerzin enkel groter.’
‘Je hebt gelijk, mits de straat vrij is van buren. Heb jij dat appartement al geregeld?’
‘Ja, en de trein ook. We zorgen dat Febe maandag de trein van kwart over elf neemt en in Nice hebben we deze man,’ hij laat een foto zien van een bruingebrande Fransman, ‘die tegen haar op zal botsen in de stationstraverse. Hij toont haar dít appartement,’ op het scherm verschijnt een nieuwe foto van een studio met kitchenette