Het boek van Sidrac
(1936)–Anoniem Sidrac, het boek van– Auteursrecht onbekend
[pagina XXIII]
| |
Hoofdstuk II
| |
[pagina XXIV]
| |
deze versie slechter dan de Franse en stellig een vertaling is. Wat vermeldt de Inleiding over het auteurschap? Ten eerste, dat koning Boctus de antwoorden van Sidrac heeft laten opschrijven; en vervolgens, dat de Inleiding in 1243 te Toledo door verscheidene magisters is opgesteld. Bij de bespreking der bronnen zal voldoende blijken, dat aan de eerste bewering niet de minste waarde gehecht kan worden. Is het boek in Toledo samengesteld? Dan zou men verwachten dat hetzij van het Latijn, hetzij van het Spaans gebruik zou zijn gemaakt. Welnu, terwijl er talrijke Franse hss. bestaan - veel meer dan in welke andere taal ook -, is men er totnutoe niet in geslaagd een Spaanse of Latijnse tekst te ontdekkenGa naar voetnoot1); de twee beweringen van de Inleiding blijken dus onbetrouwbaar. In hoeverre dit ook het geval is met het genoemde jaar 1243 zal beneden besproken worden. De Inleiding maakt wel gewag van ‘verscheidene magisters’ doch noemt geen namen; aan den minderbroeder Roger van Palerne en den clerc Jean Pierre de Lyons worden slechts de rollen van vertaler en copiïst toegekend, maar het is niet onmogelijk dat deze namen in enige betrekking staan tot de auteur(s). Misschien zijn ze gefingeerd: men bedenke dat dit ook zeer waarschijnlijk het geval is met die van ‘maistre Richart d'Irlande’, den zogenaamden schrijver van de Prophécies de Merlin; en van Helye en Robert de BorronGa naar voetnoot2), aan wie resp. de Tristan en de Roman de Merlin worden toegeschreven. Zo blijft de samensteller van het eigenaardige boek voor ons een onbekende, een gewoon verschijnsel bij werken met voorgewend profetische inhoud. Wat de verhaalde lotgevallen van het boek betreft, is het meermalen voorgekomen, dat een interessant werk eerst via verschillende Oosterse en Westerse vertalingen zijn weg vond naar een ruimere kring van Europese lezers. Maar anderzijds heeft men verscheidene prologen van Middeleeuwse boeken, waarin sprake was van hoge ouderdom en wijde verbreiding, met recht naar het rijk der verbeelding thuisgezondenGa naar voetnoot3). Voornamelijk populair-wetenschappelijke geschriften zijn het, die zich met een fantastische pro- | |
[pagina XXV]
| |
loog brieven van adeldom wilden verschaffen. In den regel behandelden die werken onder meer ook astrologie en alchimie (gezwegen nog van andere min of meer verdachte ‘consten’), twee zonderlinge ranken van wetenschap die, al of niet met enig historisch recht, oeroude tradities heetten voort te dragen. Zag de auteur kans te zinspelen op relaties met bekende persoonlijkheden, dan verhoogde dit de waarschijnlijkheid van zijn beweringen. De Inleiding van de Sidrac maakt gewag van enkele historische personen uit de eerste helft der 13de eeuw: keizer Frederik II, patriarch Aubert en Todre de filosoofGa naar voetnoot1). Nu is de Sidrac niet het enige anonieme geschrift waaraan de naam van Frederik II is verbonden. Deze keizer had zo'n reputatie verworven op het gebied van wetenschap en literatuur, dat in populair-wetenschappelijke boeken der 13de eeuw de beweerde connectie met Frederik reclame-diensten kon bewijzen. Het in 1256 verschenen Régime du corps bijvoorbeeld van maistre Alebrant le LombardGa naar voetnoot2) of Aldebrandino van Siena, heet in sommige latere hss. in 1234 vertaald te zijn op verzoek van Frederik. Langlois, die nog enkele voorbeelden noemtGa naar voetnoot3), wijst er op, dat het misschien een mode was, vertalingen toe te schrijven aan de wetenschappelijke zin van dezen keizer. Voorzover nu in het bizonder de Sidrac betreft, kon deze relatie ook waarschijnlijk zijn door de omstandigheid, dat de wijsheid in de vorm van vragen en antwoorden werd meegedeeld. Het staat namelijk niet alleen vast, dat Frederik II culturele betrekkingen onderhield met Mohamedaanse vorsten, hij stelde ook meermalen vragen op allerlei gebiedGa naar voetnoot4). Zo vermeldt AmariGa naar voetnoot5) het volgende: de keizer had een aantal vragen rondgezonden in Egypte, Syrië, Irak, Klein-Azië, Yemen en Tunis, maar de antwoorden der geleerden bevredigden hem niet. Men vestigde toen zijn aandacht op een jongen Spaansen muzelman, Ibn Sab'in. De keizer schreef nu aan kalif Rashid, van de dynastie van Abd-el-Moumin, en kwam door hem in relatie met Ibn Sab'in, wien hij nu zijn vragen voorlegdeGa naar voetnoot6). | |
[pagina XXVI]
| |
De auteur van de Sidrac blijkt echter niet alleen bekend te zijn geweest met dergelijke relaties, hij was ook op de hoogte van de belangrijke positie die de filosoof Todre (Teodore) aan het keizerlijk hof bekleedde. En met den kamerheer, dien hij in de proloog laat zwichten voor Todres omkoperij, heeft hij misschien Riccardo op het oog, die ‘... een Siciliaan, de begunstigde camerarius en vertrouweling van Frederik II’ wasGa naar voetnoot1). Ook toont hij bekendheid met de Toledaanse school van vertalers, die vooral in de 12de en 13de eeuw van belang is geweest voor het overbrengen van Oosterse wijsheid naar het Westen. Al deze factoren hebben er ongetwijfeld toe bijgedragen, dat de Inleiding een grote mate van waarschijnlijkheid moest hebben voor de Middeleeuwse lezers. Men heeft wel verband gezocht tussen het Boek van Sidrac en de Prophécies de Merlin, een werk dat ook vertaald heet te zijn op last van Frederik II, en dat bovendien de dialoogvorm en een profetisch karakter met de Sidrac gemeen heeft. Lucie A. Paton heeft in haar uitgaveGa naar voetnoot2) de overeenkomsten nagegaan en het volgende opgemerkt: ‘Een vergelijking van de passages die gemeenschappelijke onderwerpen behandelen, bevestigt de mening van WardGa naar voetnoot3), dat elk der beide werken reminiscenties bevat aan het andere; en tevens die van Renan en ParisGa naar voetnoot4), dat deze reminiscenties verre van treffend zijn. In de prologen is echter een zekere overeenkomst, die niet zonder consequenties is voor de Prophécies’. De vraag doet zich namelijk voor, of 't ene werk van invloed kan zijn geweest op het andere. Nu vermeldt de inleiding van het door Lucie Paton uitgegeven hs. der Prophécies de Merlin alleen, dat het boek op last van Frederik uit het Latijn is vertaald; maar een ander hs. zegt, dat deze vertaling in 1228 geleverd werd door zekeren Richard d'IrlandeGa naar voetnoot5), volgens een derde manuscript een Lombardiër die in Frankrijk | |
[pagina XXVII]
| |
woonde. Men is het er echter over eens, dat de Prophécies tussen 1272 en 1279 te Venetië door een Welf geschreven zijn, en Lucie Paton geeft zelfs de voorkeur aan de begrenzing 1276-1279. De vraag is nu maar, en L. Paton stelt deze vraag zonder die beslissend te beantwoorden, welk der beide boeken het eerst geschreven is. ‘Indien de auteur van de Sidrac’, zegt genoemde schrijfster, ‘inderdaad een Westerling was, die in de “orient latin” heeft gewoond (zoals Langlois veronderstelt), dan is het zeer goed mogelijkGa naar voetnoot1), dat hij de Prophécies gekend heeft, gezien de nauwe relaties tussen de Levant en Venetië’. Ik kan echter volkomen de mening van Lucie Paton onderschrijven, dat de schaarse overeenkomstenGa naar voetnoot2) van weinig betekenis zijn en op rekening gesteld kunnen worden van de heersende denkbeelden der periode, waarin beide boeken ontstonden: de profetieën van Sidrac zijn niet die van Merlin; Sidrac profeteert slechts occasioneel en geeft zijn informaties gewoonlijk op meer encyclopedische wijze, waardoor hij essentieel verschil van Merlin. Van enige invloed, uitgeoefend door het ene werk op het andere, kan dan ook nauwelijks sprake zijn. De vraag, of de Sidrac al dan niet van jongere datum is dan de Prophécies de Merlin, brengt ons tot de schemerachtige kwestie aangaande de tijd van vervaardiging. Daar een prototype van de compilerende dialoog ontbreekt, mogen we aannemen, dat deze in dezelfde tijd is samengesteld als de Inleiding en de geschiedenis van Boctus en Sidrac. De Inleiding zelf noemt daarvoor het jaar 1243. Is deze datering betrouwbaar? Volgens dezelfde inleiding hield de patriarch Aubert het boek in ere zo lang hij leefde. Deze uitdrukking schijnt in te houden, dat de patriarch reeds gestorven was toen de Sidrac-inleiding geschreven werd; en we weten, dat hij zijn ambt in Antiochië tot 1246 bekleedde. Langlois, l.c. bl. 212, vestigt er de aandacht op, dat een der voorspellingen van Sidrac betrekking heeft op de verovering van Antiochië door BibarsGa naar voetnoot3) in 1268, ja dat men kan spreken van een zinspeling op de val van | |
[pagina XXVIII]
| |
Acco (16 Juni 1291)Ga naar voetnoot1). Een gedeelte der voorspellingen vertoont sterke overeenkomst met de voorvallen, die de Gestes des ChiproisGa naar voetnoot2) vermelden voor de jaren 1277-1281Ga naar voetnoot3). ‘Jean de Meun’, zegt de Hist. Litt. (bl. 316, l.c.), ‘qui recherchait partout avec avidité vers 1275 les éléments de son encyclopédie satiriqueGa naar voetnoot4), ne (l') aurait pas négligé s'il (l') avait connu’. Langlois constateert dat de Sidrac in geen enkel Frans werk van de 13de eeuw wordt genoemd. Zo is er ook bij onzen Jacob van Maerlant, die vrij goed belezen was in de Franse literatuur van zijn tijd, geen enkele zinspeling op de Sidrac. Tenslotte nog de omstandigheden in aanmerking nemende, dat de oudste Franse handschriften van ± 1300 dagtekenen en dat de Middelnederlandse vertaling van belangrijke Franse boeken gewoonlijk vrij spoedig het origineel volgde, komt het mij uiterst waarschijnlijk voor, dat de auteur - evenals die van de Prophécies de Merlin - het werk met opzet een halve eeuw geantedateerd heeft; en dat het boek in het laatste decennium van de 13de eeuw is geschreven. | |
Bronnen.Verreweg de voornaamste bron van de dialoog is ongetwijfeld het 12de-eeuwse Elucidarium van Honorius Solitarius, vroeger vaak geïdentificeerd met Honorius AugustodunensisGa naar voetnoot5). In 1913 was deze bron al aangeduid door Hamilton; in 1926 schreef L. Willems er over in de Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche AcademieGa naar voetnoot6). De volgende vragen van de Nederlandse tekst komen bijna woordelijk overeen met plaatsen uit het Elucidarium: 1-3-4-5-6-8-9-10-11-12-13-14-15-16-17-19-20-53-55-109-111-181-203-254-276-277- | |
[pagina XXIX]
| |
Een ander werk waaraan de Sidrac-auteur zijn stof heeft ontleend, is de Image du MondeGa naar voetnoot1); het moet echter worden opgemerkt, dat de Sidrac hier en daar (b.v. in vraag 74) afwijkt van de overeenkomstige plaatsen in genoemd werk, hetgeen misschien wijst op een gemeenschappelijke bron. Het is niet altijd mogelijk, met zekerheid de onmiddellijke herkomst van bepaalde gedeelten aan te wijzen, want dikwijls wordt een ongeveer gelijke tekst bij verschillende schrijvers aangetroffen. Volgens Hamilton putte de auteur van de Sidrac ook uit de Secreta SecretorumGa naar voetnoot2) en Guillaume de Conches' Philosophia mundiGa naar voetnoot3); maar verscheidene bizonderheden uit laatstgenoemd werk treft men ook aan in De secretis mulierumGa naar voetnoot4) (waarschijnlijk ten onrechte toegeschreven aan Albertus Magnus) en bij Michael Scot. Indien de vermelding van de eigenaardige gebruiken van vreemde volkeren (in vraag 74) niet ontleend is aan Gossouin's Image du Monde, doch aan een gemeenschappelijke bron, dan moet deze waarschijnlijk gezocht worden in de een of andere tekst van een Franse Alexander-roman. Er moet een dergelijk geschrift bestaan hebben, waaruit misschien ook Marco Polo sommige merkwaardigheden geput heeft; vraag 74 vermeldt o.m. twee eigenaardige zeden, die ik niet eerder aangetekend vond dan bij Marco Polo en Jordanus. Ik veroorloof mij, voor bizonderheden naar de desbetreffende Aantekening te verwijzen.Ga naar voetnoot5) Kunnen we bij de dialoog van directe ontlening spreken, anders is het gesteld met de Inleiding; wel is hier op meer dan een plaats invloed merkbaar van andere werken. Zo is de opeenvolging van vertalingen een bizonderheid, die sommige beroemde boeken van oudere datum kenmerkt, b.v. de Secreta secretorum en Kalilah en | |
[pagina XXX]
| |
Dimnah. Ik noem juist deze beide werken, omdat met reden mag verondersteld worden, dat de Sidrac-auteur ze kende: aan de Secr. secr. dankt hij verscheidene capita (zie Hamilton l.c. en Langlois bl. 269 n.) en wat Kalilah en Dimnah betreft... dat zullen we aanstonds zien. Tussen 1263 en 1278 vertaalde Johannes van Capua een Hebreeuwse versie van dit boek in het Latijn onder de titel Directorium vitae humanaeGa naar voetnoot1); de inleiding vermeldde, dat het uit het Indisch in het Perzisch, vervolgens in het Arabisch en hieruit in het Hebreeuws was vertaaldGa naar voetnoot2). Ook in de Secr. secr. is sprake van verschillende achtereenvolgende vertalingen; en de auteur van de Sidrac heeft vermoedelijk de vinding van een gedeelte zijner avontuurlijke Inleiding te danken aan de prologen der beide genoemde of van dergelijke geschriften. Dat hij waarschijnlijk het werk van Johannes van Capua gekend heeft - en deze omstandigheid zou dan tevens een nieuwe terminus a quo verschaffen voor de datering van de Sidrac -, blijkt m.i. uit een belangrijke reminiscentie, die de Inleiding bevat aan de proloog van het Directorium vitae humanae: De Inleiding van Sidrac maakt melding van een boek, van Noë afkomstig, waarin sprake was van een berg, waarop bizondere gewassen groeiden; wie deze planten kon bemachtigen, zou met behulp daarvan al zijn plannen ten uitvoer kunnen brengen. De inleiding van het Directorium vitae humanae vertelt nu onder meer het volgende: Anastres CasriGa naar voetnoot3), koning van Edom, kreeg eens een boek in handen waarin te lezen stond, dat er in Indië een gebergte was, waarop wonderkrachtige bomen en kruiden wiesen; wie daaruit op bepaalde wijze een medicijn bereidde, zou hiermee - zo God wilde - zelfs doden ten leven kunnen wekken. Zoals reeds gezegd lijkt het mij waarschijnlijk, dat de Sidrac het motief van de berg-met-de-toverkrachtige-kruiden aan de inleiding van het Directorium heeft ontleend.
De geschiedenis van de op geheimzinnige wijze herhaaldelijk verijdelde torenbouw gaat ongetwijfeld terug op het verhaal van Vortigerns toren in de Historia Britonum van ‘Nennius’ en de Historia regum Britanniae van Geoffrey van Monmouth. Het is evenwel niet waarschijnlijk, dat de Sidrac-auteur juist die episode uit een dezer | |
[pagina XXXI]
| |
historiografieën heeft geput. Eerder kan men aannemen, dat hij de aan ‘Robert de Boron’ toegeschreven proza-roman van Merlin als bron gebruikt heeft: met deze heeft Sidrac gemeen het noemen van een aantal raadgevers, alsmede de omstandigheid, dat de in hun taak te kort schietende wijzen gestraft worden. Onder de bizonderheden, waarmee in Sidrac het motief van Vortigerns toren wordt uitgebreid - en soms niet onverdienstelijkGa naar voetnoot1) - is ook de volgende opmerkelijk: Boctus looft een rijke beloning uit voor dengene die hem goede raad kan geven; tien dagen later meldt een oude man zich aan, die hem adviseert zich te wenden tot Tractabar en Sidrac. Dezen adviserenden ouden man treffen we ook aan in sommige teksten van de Roman des Sept Sages (episode Sapientes) en wel in de A-redactieGa naar voetnoot2). Italo Pizzi meende dat de Sidrac van Perzische oorsprong wasGa naar voetnoot3), en wel een ‘rifacimento’ van een werk van BuzurdjmihrGa naar voetnoot4), den beroemden minister van Khosrau Anosharwan (531-578). Dit komt mij niet waarschijnlijk voorGa naar voetnoot5); doch indien Pizzi bedoelde te zeggen, dat onder de bronnen van de Sidrac er zeker ook een was van Perzische afkomst, kan ik mij daarmee volkomen verenigen. In het antwoord op de vraag over de vallende sterren (O vr. 138) wordt gezegd, dat het verschijnsel onder meer veroorzaakt wordt, doordat gevallen engelen, die in de lucht zijn blijven zweven, soms weer trachten in de hemel te klimmen; maar dan komen de goede engelen, die ze met vuurstralen weer omlaag doen storten. Deze voorstelling nu is volgens Pizzi typisch Perzisch en staat in verband met de aard van het Zoroastriaans systeem, volgens hetwelk de kosmos verdeeld is in twee vijandige kampen, die elkaar beoorlogen in onophoudelijke strijd: hemel en onderwereld, licht en duister, Ahura Mazdà en Anra Mainyu. De demonen willen dikwijls de hemel binnen dringen, die als een sterke rotsburcht is; maar | |
[pagina XXXII]
| |
naderen ze te driest, dan worden ze weer door de uitverkoren geesten met hun bliksemende lansen verdrevenGa naar voetnoot1).
De bekende 19de-eeuwse geleerde M. SteinschneiderGa naar voetnoot2) wees er op, dat een der bronnen van de Sidrac wellicht gezocht kon worden in een Middeleeuws Hebreeuws volksboek, het Alphabetum Siracidis, waarvan hij zelf een uitgave bezorgd had (Berlin 1858)Ga naar voetnoot3). Dit werkje bestaat uit twee delen, elk met 22 spreuken die beginnen met de opvolgende letters van het Hebreeuws alfabet. In het eerste deel wordt elke spreuk geïllustreerd door een korte vertelling; het tweede deel geeft een kaderverhaal waarin de spreuken verwerkt zijn. Volgens dit kaderverhaal is Ben Sira de zoon van Jeremia en kan, evenals deze, terstond na zijn geboorte al spreken; als hij een jaar oud is, gaat hij naar een leraar en op zijn zevende jaar is hij volleerd. Kort daarop wordt hij aan het hof ontboden van koning Nabuchodonosor, die hem de hand zijner dochter en de troonsopvolging aanbiedt, maar Ben Sira gaat daar niet op in. Hij onderscheidt in de tuin van Nabuchodonosor 30 boomsoorten: 10 welker vruchten geheel, 10 welker vruchten alleen van binnen en 10 waarvan de vruchten alleen aan de buitenzijde eetbaar zijn. Later wil de koning hem vergiftigen, doch hij weet dit door list te ontgaan. Vervolgens stelt Nabuchodonosor hem een aantal vragen, onder meer: Vanwaar komt de vijandschap tussen kat en hond? Waarom begraaft men doden in de aarde? (God nam de stof voor Adam van de aarde, daarvoor krijgt de aarde de doden als schadeloosstelling terug). Waarom schreit de zuigeling? (Hij heeft nog zes maanden lang ‘gezichten’ uit een andere wereld). Waarom houdt het pasgeboren kind de handen gesloten, maar houdt de stervende ze geopend? (Bij de geboorte meent de mens, de werelt in zijn hand te omsluiten, bij de dood laat hij alles varen). Zoals men ziet bevat dit verhaal gegevens, die sterk verwant lijken aan sommige plaatsen in het Boek van Sidrac. Steinschneider geeft echter zelf toe dat er wéinig onmiddellijke overeenkomst is. De naam Sidrach, zegt hij verder, is ongetwijfeld pseudepigrafisch en herinnert aan Shadrach (de Chaldeeuwse naam voor Hananiah: Daniel I 7, III 12). Zo zou de naam Boctus een verbastering kunnen zijn van Bokht-an-Nasar, de Arabische naam voor Nabuchodonosor; en er is misschien verwijderd verband tussen Boctus' toren en die van Babel, volgens Joodse legende door Nabuchodonosor, volgens Mohamedaanse door Nimrod gebouwd. Maar de tijdrekening stemt niet overeen met die in de Sidrac: naar Bijbelse chronologie leefde Nabuchodonosor ruim 1400 jaar na de dood van Noë, | |
[pagina XXXIII]
| |
doch het Boek van Sidrac stelt de tijd van Boctus op ± 847 jaar na Noë's dood. Voor verscheidene problemen, die in dit hoofdstuk ter sprake kwamen, zal voorlopig wel geen oplossing gegeven kunnen worden. Misschien kan een bestudering der onderscheidene eigennamen enig licht brengen; het volgende lijstje bevat enkele gegevens en veronderstellingen, die den belangstellenden lezer mogelijk van dienst kunnen zijn. | |
Opmerkingen bij enige eigennamen in het Boek van Sidrac.Aubert (Obert), Ghibellijns bisschop van Brescia, werd later (1226-1246) patriarch van Antiochië. Hij woonde het oikoumenisch concilie te Lyon (1245) bij en speelde herhaaldelijk een rol in de strijd tussen Paus en KeizerGa naar voetnoot1). Ayos VasileoGa naar voetnoot2), volgens de Inleiding aartsbisschop van Sebaste, dat vroeger Samaria heette. De Franse tekst noemt hem ‘un bon homme griffon’Ga naar voetnoot3). De geschiedenis kent geen aartsbisschop van Sebaste met deze naam (die ‘heilige Basilius’ kan betekenen). De H. Basilius was bisschop van Caesarea; hij had een broer die bisschop in Armenië was. Bactorie (Boctorië, Battorië), een land ‘tussen Indië en Perzië’. Hiermee wordt blijkbaar Bactrië aangeduid. Boctus (Bottus), koning van Bactorië. Steinschneider (l.c. 241) heeft deze naam in verband gebracht met Bokht-an-Nasar, Arabische vorm van Nabuchodonosor (zie vorige blz.). De Hist. Litt. (XXXI bl. 294) verwerpt die stelling en opmerkende, dat in sommige hss. de vorm Boëtus voorkomt, brengt zij deze in verband met de Hebreeuwse woorden boëthusim (in Talmoedse geschriften nagenoeg synoniem met: ongelovigen) en Boëthus (stichter van de secte der materialistische Sadduceën). De historiografie schijnt geen Bactrischen vorst Boctus te kennen. Wel worden vermeld de namen Boccus (in Geoffrey van Monmouths Historia regum BritanniaeGa naar voetnoot4) als Rex Medorum); Bocchus, rex Maurusiorum (bij Strabo); Battus schijnt een Lybisch woord voor ‘koning’ te zijn; de wijze Buzurdjmihr noemt zich ‘zoon van Bochtah’ (Acta Orientalia VIII bl. 82). Misschien is er enig verband met het Middeleeuws-Spaanse dialoogverhaal Bocados de Oro ‘el qual conpuso el rrey Bonium, rrey de Persia’ (ed. Knust in: Mittheil. aus dem Eskurial, Tübingen 1879). | |
[pagina XXXIV]
| |
Demetre (Dimittere), volgens de Inleiding een Christen clerc van aartsbisschop Ayos Vasilio, door dezen naar Spanje gezonden om daar het Christendom te prediken en in Toledo gemarteld; in de historie onbekend. Dimittere, zie Demetre. Emir-el-Momenin (Emmomenyn) is een algemene titel voor den Kalif en betekent ‘Beheerser der gelovigen’. De Inleiding bedoelt er blijkbaar een Bey van Tunis meeGa naar voetnoot1). Emmomenyn, zie Emir-el-Momenin. Frederik, keizer -. Ongetwijfeld zinspeelt de Inleiding op keizer Frederik II († 1250), die ongewoon veel belangstelling aan den dag legde voor kunsten en wetenschappen. Voor zijn liefhebberij, om vragen over allerlei onderwerpen te stellen aan bizonder ontwikkelde personen, zie men de literatuur, aangegeven op blz. XXV, noot 6. Verscheidene Arabische en andere werken liet hij vertalen; hieraan is het zeker toe te schrijven, dat ook anonieme geschriften voorgaven op zijn bevel vertaald te zijnGa naar voetnoot2). Garaab (Garab, Guarahap), volgens de Inleiding een Indisch vorst. In de historie onbekendGa naar voetnoot3). Jean Pierre de Lyon, volgens de Inleiding een clerc (van patriarch Aubert van Antiochië), die ‘ter schole’ ging in Toledo en de Latijnse tekst van het Boek van Sidrac copiëerde. Is deze naam gefantaseerd of heeft de schrijver een persoon van die naam en positie gekend? Langlois oppert de mogelijkheid dat ‘Jean Pierre’ staat voor Jean Patricii = Yahia-ibn-al-Batrik (± 800), aan wien, ten onrechteGa naar voetnoot4), een der Arabische vertalingen van het ‘Secretum secretorum’ wordt toegeschreven; maar hij vindt zelf dat ‘cette conjecture semble risquée’. Madyan. Het Oude Testament (Gen. 25, 2 en 4; 36, 35) kent deze naam toe aan een zoon van Abraham en Keturah. De chronologie in aanmerking genomen kan deze niet bedoeld zijn; of wordt hiermee gezinspeeld op de legende, dat Abraham een ‘Boek der Wijsheid’ bezeten moet hebben? Naaman. Ook deze naam is ons bekend uit het Oude Test. II (IV) Kon. 5. Noe. De Inleiding zegt dat Noë in het bezit was van een boek ‘van astronomien’, waarin de wijze lessen geschreven waren, die een engel Gods hem had gegeven. Hier wordt waarschijnlijk niet zozeer gezinspeeld op een apocrief ‘Boek van Noë’ (vgl. hiervoor bl. XXII), als wel op tradities van magische en Hermetische literatuur. In de laatstgenoemde wordt Noë vaak beschouwd als een der drie Hermessen (met Enoch en Trismegistus). Dikwijls voeren Middeleeuwse schrijvers dergelijke tradities niet verder terug dan tot Noë's zonen, vooral tot Sem en Cham. Steinschneider l.c. noemde Sem den grondlegger der astronomie; Cham werd door Michael Scot de eerste | |
[pagina XXXV]
| |
astroloog, door Peter van Abano de eerste magiër genoemdGa naar voetnoot1); Bartholomeus van Parma zegt, dat de geomancie door een engel in mensengedaante aan Noë's zonen was onderwezenGa naar voetnoot2). In de Franse Sidrac komt een passage voor, waarin Japhet genoemd wordt, die nadere bizonderheden vermeldt aangaande deze onderrichting en die ik daarom te interessant vind dan dat ik hem hier niet zou meedelen. Ziehier wat Haag in vr. 498 zegt: Avant que Japhet apreist cest art cinq ans et neuf mois fu son pere apris dastronomie, par lange, par la voulente de dieu, et moult dautres choses. Et il les mist en escript et en fist ung livre que Japhet son fils eut apres sa mort. Si mist dedens ce que dieu lui avoit enseigne par lange, et de lun a lautre vint en nostre povoir. Quant Japhet se party de son pere, si vint en une contree entre lui et sa femme et ses enfans pour la terre multiplier par la voulente de dieu, et fu celle contree nommee devant le deluge Aresmam. Et quant il habitoit en celle terre, si lui mist nom Perse la grant, avint ung temps quil eut pluseurs enfans, si mist nom a lun diceulx Aresmam. Or avint il quil sen ala a une montaigne pour paistre ses ovailles et emmena ung petit enfant avec lui, si quil le perdy en celle montaigne par la voulente de dieu; et demoura perdu sept jours et douze heures. Il le plouroit moult et gemissoit et fu moult triste de lui et promist a dieu que de celle montaigne ne partiroit en tous les jours de sa vie se son enfant ne trouvoit vif ou mort. Sur ce avant quil eust acompli les sept jours et les douze heures vint a lui ung ange du ciel et dist par la voulente de dieu: ‘Tu sauras se ton enfant est mort ou vif’ et lui dist: ‘Ne pleurez plus ton enfant car tu le trouveras si fay ainsi comme je tenseigneray. Et ce sera remembrance a tous les autres qui apres toy doivent venir a tous jours, si te convient savoir les vertus des sept planetes et des douze signes, comment elles gouvernent la terre et les autres choses qui doivent avenir, et celles qui sont avenues et qui sont presentes, et ce sera commencement dastronomie’. Et ce lui aprist lange. Quant lange lui eut ce dit sen party. Japhet fist ce quil lui avoit enseignie et apris; si trouva que son fils estoit sain et sauf a lacomplissement des sept jours et des douze heures et adonc il le trouva. Les sept jours signifient et resemblent les sept planetes, et les XII heures les douze signes, etc. Roger (Rogier), een ‘minderbroeder van Palerne’. Is dit een historische persoon? Chevallier (Repert. bio-bibliogr. II 4048) vermeldt een Roger de Provence, die Franciskaan was en in 1287 te Uzès stierf; Lynn Thorndike noemt een Roger ScriptorGa naar voetnoot3). Of moet men hier een toespeling zien op den befaamden 13de-eeuwsen medicus Roger van Parma? Of op Eugenio van Palermo, die Kalilah en Dimnah vertaalde? E. Kantorowicz (Kaiser Friedrich der Zweite) vermeldt nog een Magister Johannes van Palermo als hoffilosoof van Frederik II. Samaria (Sabat, Sabaach). Deze stad werd door Herodes ter ere van Caesar, die kort te voren de titel Augustus (Grieks Sebastos) had aangenomen, Sebaste genoemd. De Sidrac-auteur kan deze bizonderheid ontleend hebben aan Jacob van Vitry, cap. 56. Sabaach, Sabat, Sebaste, zie Samaria. | |
[pagina XXXVI]
| |
Sidrac (Sidrach, Sydrack). Zoals hiervoor (bl. XXXII) reeds vermeld is, deed deze naam Steinschneider (o.c. bl. 241) denken aan Ben Sira, vooral ook met het oog op de omstandigheid dat er Joodse legenden zijn, waarin aan Ben Sira (de ‘Siracide’) grote profetische gave wordt toegeschreven. Volgens denzelfden geleerde, de Hist. Litt. en Langlois moet echter eerder gedacht worden aan Sidrach (de Septuaginta-vorm van Shadrach) uit het Oudtestamentische boek Daniël (I, 7 en andere plaatsen): Sidrach en twee andere Joodse gouverneurs werden, toen zij weigerden een afgod te aanbidden, in een vuuroven geworpen; de vlammen deerden hen echter niet, maar doodden de omstandersGa naar voetnoot1). Jezus Sirach, de schrijver van het boek Ecclesiasticus, wordt door verscheidene Middeleeuwse schrijvers geciteerd als Sidrach, Sirach of Zidrac; o.a. bij Petrus VenerabilisGa naar voetnoot2); in Pamphile et GalathéeGa naar voetnoot3); bij ChaucerGa naar voetnoot4); in MellibeusGa naar voetnoot5); in een verzameling Van vele edele Parabelen ende wiser leren, uitgegeven door C.P. Serrure in het Vaderlandsch Museum II bl. 146-211, staat op bl. 191 een achtregelige strofe onder de naam Zidrac. De Hist. Litt. XXXI (bl. 292) wees er al op, dat zich in de Bodleian Library te Oxford een fragmentarisch Grieks hs. bevindt met een tekst over charitas, boete en de tweede komst van Christus, welke tekst ook de naam Sedrach vermeldt. Dit 15de-eeuwse fragment is inmiddels uitgegeven door M.R. JamesGa naar voetnoot6), die zegt dat deze ‘Apocalyps van Sedrach’ een nederige afstammeling is van het boek Job, IV Esdras en de Apocalyps van Baruch, en evenals de beide laatste werken een dialoog tussen God en een braaf man. De inhoud wijst echter niet op enige relatie met die van ‘la fontaine de toutes sciences’Ga naar voetnoot7). Stravon (Straven, Stranom, Stramon), zie de Aantekening bij vr. 108. Straven, zie Stravon. Toledo. Deze stad werd in de latere Middeleeuwen beschouwd als een centrum van de beoefening der geheime wetenschappn. In het begin der 12de eeuw stichtte bisschop Raymond van Toledo er een school, die beroemd werd om haar vele vertalingen van Arabische, voornamelijk filosofische, werken. Todre (Thodres, Cordres). Hiermee wordt ongetwijfeld de man aangeduid (misschien een Griekse Jood, die als Theodorus philosophus noster in de gunst stond bij Frederik II, aan wiens hof hij enige tijd voor 1236 kwam. Volgens de Sidrac-inleiding onderhield hij vriendschappelijke betrekkingen met den Latijnsen patriarch van Antiochië; dit kan men in overeenstemming brengen met de gegevens van AbulfaragiusGa naar voetnoot8), die hem een Jacobietisch christen van Antiochië noemt, die gestudeerd had te Mosoel en | |
[pagina XXXVII]
| |
te Bagdad en de gunst van den Sultan had weten te verwerven. In de herfst van 1238 wordt hij in de Dominicaner annalen genoemd als de man die in de filosofische disputen de broeders tot zwijgen brengt, totdat hij, uitgedaagd tot openbaar debat met den befaamden Roland van Cremona, triomfantelijk weerlegd wordt, tot grote roem van de Orde. Hij redigeerde in 1239-1240 voor Frederik II Arabische brieven aan den Bey van Tunis; hij schreef een verhandeling op hygiënisch gebied naar het Secretum Secretorum van Pseudo-Aristoteles, stelde mathematische en astrologische vragen aan Leonard van Pisa; vertaalde in het Latijn een werk van zekeren Moamyn over valken en honden; en bereidde siropen en confituren voor de keizerlijke huishoudingGa naar voetnoot1). Tordres, zie Todre. Tractabar (Tratabar, Trachabar), volgens de Inleiding koning van een land, grenzend aan of althans bevriend met ‘Bactorië’. In de historie is de naam onbekend; mogelijk heeft hij betrekking op die van een reeks Armenische vorsten: Trdat, Tartad. |
|