Het boek van Sidrac
(1936)–Anoniem Sidrac, het boek van– Auteursrecht onbekend
[pagina XV]
| |||||||||
Hoofdstuk I
| |||||||||
[pagina XVI]
| |||||||||
en de verhalen, vooral in de Oosterse literatuur populair, waarin iemands wijsheid, scherpzinnigheid of slagvaardigheid door netelige vragen op de proef werd gesteldGa naar voetnoot1). Het boec van Sidrac, dat in het eerste kwart der veertiende eeuw te Antwerpen uit het Frans werd vertaald, heeft een gecompliceerd karakter. Want niet alleen herkennen we in zijn physionomie de typerende trekken van encyclopedie en dialoogverhaal, maar het legt tevens een profetische allure aan den dag; en het avontuurlijke relaas, dat de inleiding geeft van zijn lotgevallen, is zo handig en sierlijk opgehangen aan enkele historische namen, dat zelfs de hedendaagse lezer niet terstond bereid is van een ‘louter verzinsel’ te spreken. Men kan het boek volgenderwijze indelen:
De Middelnederlandse vertaler heeft aan zijn werk nog een rijmproloog en een rijm-epiloog van eigen hand toegevoegd. Hier volgt nu eerst een overzicht van de Inleiding. | |||||||||
I. Inleiding.Sidrac, een afstammeling van Japhet, had van God de genade gekregen alles te weten van verleden en toekomst. In het 847ste jaar na de dood van Noë werd zijn advies ingeroepen door den heidenkoning Boctus van Bactorië (een groot land tussen Indië en Perzië). Sidrac bekeerde den vorst tot het monotheïsme, nadat hij hem door een ‘wonder’ het geheim der Heilige Drievuldigheid had ontsluierd. Boctus maakte gebruik van de aanwezigheid van den voortreffelijken filosoof en stelde hem een groot aantal vragen; over de beantwoording daarvan was hij zo voldaan, dat hij er een boek van liet opstellen: het Boek van Sidrac over alle wetenschappen. Na 's konings dood kwam het boek achtereenvolgens in handen van een aanzienlijken Chaldeër, van een zekeren koning Madian en van Naäman, een Syrischen ruiterij-aanvoerder, die in de wateren van de Jordaan van zijn melaatsheid werd genezen; waar het vervolgens belandde weet men niet. Eerst geruime tijd na Christus dook het weer op, bij een aartsbisschop van Sebaste of Samaria, die | |||||||||
[pagina XVII]
| |||||||||
Ayos VasileoGa naar voetnoot1) heette. Deze zond zijn ‘clerc’ Demetre naar Spanje om daar het Christendom te prediken; maar Demetre, die het Boek van Sidrac meenam, onderging in Toledo de marteldood. Toen later de ‘clergie’ in Toledo kwam, werd het boek daar teruggevonden en uit het Grieks in 't Latijn overgebracht. De koning van Spanje las het en liep er hoog mee weg; en de toenmalige heer van Tunis, Emir-el-Momenin, die er van hoorde, verzocht het ter lezing aan den Spaansen koning, die het nu in het ‘Sarraceens’ liet vertalen ten gerieve van den dankbaren Emir. Jaren later, tijdens het keizerschap van Frederik II, verwierf een van 's Emirs opvolgers grote vermaardheid wegens de wijsheid, waarmee hij allerlei vragen wist te beantwoorden. De keizer, zelf een ontwikkeld en weetgierig man, liet zijn gezanten te Tunis informeren naar de bron van die wijsheid, en zo kwam Frederik II in kennis van het bestaan van het boek. Hij verzocht den Emir het te mogen lezen; en deze kwam hem nu met gelijke hoffelijkheid tegemoet als zijn voorvader van den Spaansen koning had ondervonden: als Frederik hem een schrijver zond die bekend was met Latijn en ‘Sarraceens’, zou hij het werk in vertaling laten copiëren. Nu zond de keizer hem een minderbroeder, Roger van Palerne, die met een Latijnse vertaling terugkeerde. Aan Frederiks hof leefde echter een ‘filosoof’, die uit Antiochië afkomstig was en Todre heette. Hij kwam er achter, welk een belangrijke aanwinst de keizer voor zijn bibliotheek had verworven. Geprikkeld door de faam van het boek werd hij er zo begerig naar, dat hij den keizerlijken kamerheer omkocht, opdat die het hem zou verschaffen; wat ook gebeurde. Todre las het in 't geheim en stuurde het vervolgens ten geschenke aan den patriarch Aubert van Antiochië. Deze patriarch had een ‘clerc’, Jehan Pierre van Lyon, die het boek copiëerde en het afschrift meebracht naar de school van Toledo (zo kwam het boek dus in Toledo terug), waar verscheidene delen er van vertaald werden onder andere naamGa naar voetnoot2). De inleiding van het boek werd | |||||||||
[pagina XVIII]
| |||||||||
in 1243 te Toledo opgesteld door plusors maistres clersGa naar voetnoot1). | |||||||||
II. Geschiedenis van Boctus en Sidrac.Koning Boctus van Bactorië wilde, 847 jaar na de dood van Noë, een vesting bouwen aan de Indische grens van zijn land om den Indischen vorst Garaab tot onderwerping te dwingen. Hij liet nu een begin maken met de bouw van een toren, maar zeven dagen achtereen bleek elke morgen het werk van de vorige dag vernietigd. Boctus legde dit geval zijn raadslieden voor, die hem in overweging gaven, al de astronomen en filosofen van zijn rijk bijeen te roepen en te raadplegen. Negen en tachtig wijzen gaven gevolg aan 's konings oproeping en na de vreemde geschiedenis van de torenbouw vernomen te hebben, vroegen en verkregen ze veertig dagen tijd om tot een juist advies te komen. De koning wees hun een aangenaam verblijf toe en liet het hun aan niets ontbreken. Toen de veertig dagen om waren, begon men op aanwijzing der filosofen weer met het werk; maar de volgende morgen bleek alles vernietigd op even geheimzinnige wijze als vroeger. Geweldig laaide de toorn op van den vorst. Alle geleerden wierp hij in een kerker en nu liet hij bekend maken dat degene, die hem deugdelijke raad kon geven, zijn dochter tot vrouw en daarenboven zijn halve vermogen als beloning zou krijgen. Tien dagen later meldde een oude man zich aan, die verklaarde geen aanspraak te maken op de toegezegde beloningen (waarschijnlijk tot overgrote vreugde van de prinses, maar de geschiedenis zwijgt hierover discreet). Hij ried Boctus aan, den bevrienden vorst Tractabar te verzoeken, of deze hem den filosoof Sidrac zou willen zenden met het ‘Boek van Noë’. Aldus geschiedde en zo kwam Sidrac, hof-filosoof van koning Tractabar, aan het hof van Boctus met het boek, dat Tractabar van zijn voorouders geërfd en dat eens aan Noë toebehoord had. Sidrac vertelde den Vorst, dat in dit boek een gebergte werd genoemd waarop kruiden groeiden, met behulp waarvan hij de betovering zou kunnen breken, die de torenbouw belemmerde. Boctus trof nu de nodige maatregelen en begaf zich op weg naar het gebergte. Dit werd verdedigd door mensen met hondekoppen, maar de koning overwon ze. Vol vreugde over de victorie hield Boctus daarna offerdiensten voor zijn goden, wier beelden hij op zijn tochten meevoerde. Sidrac weigerde aan de plechtigheden deel te | |||||||||
[pagina XIX]
| |||||||||
nemen, wijl hij geen anderen dan den enen waren God aanbad. Nu ontstak Boctus in toorn, maar op Sidracs gebed werden de afgodsbeelden door een bliksemstraal vernietigd. Van woede bevende dwongen 's konings raadslieden den filosoof een kop met sterke gifdrank leeg te drinken, wat deze rustig volbracht, zonder zich ook maar onwel te gevoelen; de raadslieden echter werden door de bliksem getroffen. Dit voorval maakte een diepe indruk op den koning; en nadat Sidrac hem inzicht had verschaft in het wezen der Heilige Drievuldigheid, bekeerde Boctus zich tot het geloof in één God. Hij stelde den filosoof daarna vele vragen, die tot zijn tevredenheid werden beantwoord. | |||||||||
III. (Hierna volgen de vragen en antwoorden).IV. Vervolg en slot van de geschiedenis van Boctus en Sidrac.Daarna werd opnieuw begonnen met de bouw van de toren, die in 25 dagen voltooid werd. Nu zag de Indische vorst Garaab dat zijn toverkunsten niets meer vermochten en hij onderwierp zich aan Boctus. Deze eiste, dat de Indiër ook zou overgaan tot het geloof in één God; Garaab deed dit en zijn onderdanen volgden hem. Maar na de dood van Boctus en Sidrac vervielen de volken weer tot afgoderij.
Het is duidelijk, dat de romantische inleiding over de lotgevallen van het boek wel in staat was, de nieuwsgierigheid van den middel-eeuwsen lezer te prikkelen; en in de dialoog bleek Sidrac niet alleen een wijs en veelwetend man, maar ook een profeet, die tot in bizonderheden gebeurtenissen voorspelde aangaande het leven en de dood van den Zaligmaker, over het Mohamedanisme en de kruistochten. Toch mogen we vrij aannemen, dat het boek zijn grote populariteit vooral te danken had aan de boeiende inleiding en de beantwoording der uiteenlopendste vragen. Onze Middelnederlandse tekst heeft sommige gedeelten van het Franse voorbeeld, vooral die over de geneeskrachtige kruiden en de verborgen vermogens van gesteenten, overgeslagen, zoals de vertaler zelf meedeelt in de berijmde proloog, die hij aan zijn werk heeft toegevoegd: In dichte niet, dat weet wale,
Dien boec ute al te male:
Vanden cruden latic uut
Ende vanden stenen die virtuut,
| |||||||||
[pagina XX]
| |||||||||
Ende oec eenegherande meestrie,
Die men sonder astronomie
Niet toe brenghen en can,
Want hets te zwaer elken man;
Ende some ander dinc,
Die mi niet int herte ghinc,
Hebbic ghelaten uut.
Maar buiten deze en de godgeleerde gedeelten worden nog tal van vragen beantwoord over de levenswijze der mensen, over geslachtelijke omgang en geboorte, gezondheidsleer, krijgstactiek, planeten en natuurverschijnselen, vreemde landen en volken, eigenschappen van dieren enz. Het zou voor den ontwikkelden twintigste-eeuwer een hovaardij zijn van bedenkelijk allooi, met verachting neer te zien op het intellectuele peil van den middeleeuwer. Maar beurtelings de naïveteit en de boudheid, waarmee allerlei beweringen worden voorgedragen als onaantastbare zekerheden, zullen toch menigen hedendaagsen lezer een glimlach ontlokken. Waar komen de parels vandaan? Ze ontstaan uit de regen die op de eerste Juni in open schelpen valt, die op het water der Zwarte Zee drijven. Dan sluiten zich de schelpen, zinken en blijven een eeuw of nog langer op de zeebodem. De parelvissers steken, om onder water te kunnen ademen, hun hoofd in een ossenblaas, die ze met inkt zwart gemaakt hebben om de vissen schrik aan te jagen. De karbonkels ontstaan uit hagel, die valt op de 13de dag van de maan als ze in de Kreeft staat, ‘ende dat valt seldender dan vanden peerlen’. Waar komen de vallende sterren terecht? Het zijn geen sterren, die wij menen te zien vallen. Het is de wind die hoog in de lucht vliegt, of vochtige uitwaseming der aarde die in de droge bovenlucht ontvlamt; of het zijn gevallen engelen die in de lucht zijn blijven zweven, want die willen soms weer ten hemel klimmen, maar dan komen Gods engelen en jagen ze met vuur-stralen in de afgrond der hel. Welke taal spreken de doofstommen in hun hart? De taal van hun eersten vader Adam, dus Hebreeuws. Hoe komt het dat dieren soms dol worden? Door een ster die zich op 17 Juni aan den hemel vertoont; de beesten die deze ster of haar spiegelbeeld in het water zien, worden dol. De mens door hen gebeten wordt ook dol; hij moet vooral oppassen niet te worden aangeraakt door urine van ratten; 40 dagen-en-nachten mag hij niet slapen. En kwelt hem de dolheid te hevig en sterft hij niet, dan moet men een zak ‘clene asschen’ boven zijn hoofd ledigen, hij zal dan terstond sterven; | |||||||||
[pagina XXI]
| |||||||||
zo wordt hij van de pijn en de maatschappij van hem verlost. Welke vrouwen zijn den man het meest ‘profijtelijk’ in het geslachtelijk verkeer? In geestelijke zin gesproken is het niet goed dat een man met een vrouw omgang heeft, tenzij met zijn echtgenote. Maar naar het lichaam is 's zomers de donkere en 's winters de blanke jonge vrouw het meest geschikt. Wat is beter, kracht of behendigheid? Behendigheid, want daardoor kan men dikwijls iets bereiken waar kracht te kort schiet; maar voor de ziel is kracht beter, want tegenover God haalt behendigheid niets uit. Talrijk zijn de vragen die betrekking hebben op de ziel, engelen en duivels, deugden en ondeugden en op Bijbelse onderwerpenGa naar voetnoot1). De beantwoording verschilt doorgaans niet van de veelvuldige uiteenzettingen die men in Middeleeuwse geschriften op dit gebied aantreft. Maar er schijnt soms gezinspeeld te worden op oude legenden of apokriefen: De raaf, door Noë uitgezonden, vond een lijk en zette zich daarop neer (Geschiedenis van Boctus en Sidrac). Toen Noë stierf had hij 20000 nakomelingen (vr. 261). Welke dieren zijn het verstandigst? (vr. 372). Aap, hond en beer, want die scheidden zich het laatst van Noë toen de ark verlaten werd; ‘mits hare verstannesse hadden sy anxt dat de diluvie wederkeren soude’. Hoe komt het dat de ene wijn wit en de andere rood is? (vr. 359). Na de zondvloed plantte Noë 40 wijnstokken in 20 dagen, namelijk telkens een overdag en een 's nachts; de zonnewarmte veroorzaakte dat de ene groep rode wijn leverde, maar de tweede partij bracht door de invloed der nachtelijke koelte witte wijn voort. In de 108ste vraag van onze tekst is sprake van een panacee, het ‘unguent philosophicum’. Dit is een middel tegen melaatsheid (‘laserie’) en toverij, en kan bij juiste aanwending den gebruiker nog vele andere diensten bewijzen, hem zelfs onkwetsbaar maken. Het wordt gedurende 8 dagen in April vervaardigd door astronomen en filosofen ‘int groote Inden in ene stat die heet Stranon tusschen II montaengien’, op bevel van koning Stranon (een afstammeling van Noë's zoon Sem) uit 372 kruiden. Het is wel opmerkelijk, dat de hiervoor genoemde bizonderheden bijna alle min of meer in betrekking staan tot Noë. Heeft de auteur ze ontleend aan oude legenden over dezen aartsvader? Vinden enkele bizonderheden misschien hun oorsprong in het pseudepigrafisch | |||||||||
[pagina XXII]
| |||||||||
werk, dat onder de naam Het Boek van Noë bestaan moet hebben, doch thans verdwenen is? Men weet dat verscheidene plaatsen in bekende pseudepigrafen op een dergelijk boek zinspelenGa naar voetnoot1). Dat de geschiedenis van Boctus en Sidrac een boek vermeldt ‘van astronomien’, dat aan Noë had toebehoord en waarin de wijze lering stond opgeschreven, die een engel Gods aan den aartsvader had verkondigd, hiervan vindt men parallellen in kabbalistische overleveringen en alchimistische werkenGa naar voetnoot2). Het is een der middelen, vaak toegepast door schrijvers van mystificaties, om een sfeer van gewijde traditie te scheppen en een door haar eerbiedwaardige ouderdom onaantastbare waarheid te suggereren. Zoals we in het volgende zullen zien, heeft de auteur van de Sidrac bovendien een tint van historische betrouwbaarheid aan zijn geschrift verleend, door melding te maken van bekende persoonlijkheden uit gewijde en profane geschiedenis. |
|