De Revisor. Jaargang 16
(1989)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |
[pagina 54]
| |
Joseph Brodsky schreef deze gedichten eerst in het Russisch en vertaalde ze vervolgens zelf in het Engels. Twee vertalers, Peter Zeeman en Arthur Langeveld, maakten een vertaling op basis van de Russische tekst. Anneke Brassinga en Paul Claes deden het zelfde op basis van de Engelse. Hier volgt het Toren van Babelachtige resultaat dat dan ontstaat.
Barber van de Pol | |
К уРАНИИИ.К. У всего есть предел: в том числе, у печали.
Взгляд застревает в окне, точно лист - в ограде.
Можно налить водьі. Позвенеть ключами.
Одиночество есть человек в квадрате.
Так дромадер нюхает, морщась, рельсьІ.
Пустота раздвигается, как портьера.
Да и что вообще есть пространство, если
не отсутствие в каждой точке тела?
Оттого-то Урания старше Клио.
Днем, и при свете слепых коптилок,
видишь: она ничего не скрыла
и, глядя на глобус, глядишь в затылок.
Вон они, те леса, где полно черники,
реки, где ловят рукой белугу,
либо - город, в чьей телеФонной книге
ты уже не числишься. Дальше, к югу,
то есть, к юго-востоку, коричневеют горы,
бродят в осоке лошади-пржевали;
лица желтеют. А дальше - плывут линкоры,
и простор голубеет, как белье с кружевамн.
* * *
Я входил вместо дикого зверя в клетку,
выжигал свой срок и кликуху гвоздем в бараке,
жил у моря, играл в рулетку,
обедал черт знает с кем во фраке.
С высоты ледника я озирал полмира,
трижды тонул, дважды бывал распорот.
Бросил страну, что меня вскормила.
Из забывших меня можно составить город.
Я слонялся в степях, помнящих вопли гунна,
надевал на себя что сызнова входнт в моду,
сеял рожь, покрывал черной голью гумна
и не пил только сухую воду.
Я впустил в свои сны вороненый зрачок конвоя,
жрал хлеб изгнанья, не оставляя корок.
Позволял своим связкам все звуки, помимо воя;
перешел на шепот. Теперь мне сорок.
Что сказать мне о жизни? Что оказалась длинной.
Тоьъо с горем я чувствую солидарность.
Но пока мне рот не забили глиной,
из него раздаваться будет лишь благодарность.
24 mar 1980 r.
| |
[pagina 55]
| |
To UraniaTo I.K. Everything has its limit, including sorrow.
A windowpane stalls a stare. Nor does a grill abandon
a leaf. One may rattle the keys, gurgle down a swallow.
Loneliness cubes a man at random.
A camel sniffs at the rail with a resentful nostril;
a perspective cuts emptiness deep and even.
And what is space anyway if not the
body's absence at every given
point? That's why Urania's older than sister Clio!
In daylight or with the soot-rich lantern,
you see the globe's pate free of any bio,
you see she hides nothing, unlike the latter.
There they are, blueberry-laden forests,
rivers where the folk with bare hands catch sturgeon
or the towns in whose soggy phone books
you are starring no longer; farther eastward surge on
brown mountain ranges; wild mares carousing
in tall sedge; the cheekbones get yellower
as they turn numerous. And still farther east, steam dreadnoughts or cruisers,
and the expanse grows blue like lace underwear.
| |
May 24, 1980I have braved, for want of wild beasts, steel cages,
carved term and nickname on bunks and rafters,
lived by the sea, flashed aces in an oasis,
dined with the-devil-knows-whom, in tails, on truffles.
From the height of a glacier I beheld half a world, the earthly
width. Twice have drowned, thrice let knives rake my nitty-gritty.
Quit the country that bore and nursed me.
Those who forgot me would make a city.
I have waded the steppes that saw yelling Huns in saddles,
worn the clothes nowadays back in fashion in every quarter,
planted rye, tarred the roofs of pigsties and stables,
guzzled everything save dry water.
I've admitted the sentries' third eye into my wet and foul
dreams. Munched the bread of exile: it's stale and warty.
Granted my lungs all sounds except the howl;
switched to a whisper. Now I am forty.
What should I say about life? That it's long and abhors transparence.
Broken eggs make me grieve; the omelette, though, makes me vomit.
Yet until brown clay has been crammed down my larynx,
only gratitude will be gushing from it.
Vertaling Joseph Brodsky
| |
[pagina 56]
| |
Voor uraniaVoor I.K. Alles heeft zijn grens, zo ook smart.
Een vensterruit zet staren op stal. Noch laat een rooster
een blad gaan. Men kan met sleutels rammelen, gorgelen in een afvoer.
Eenzaamheid kerft een mens op goed geluk in blokjes.
Een kameel snuift met wrokkig neusgat aan de heining;
perspectief snijdt leegte diep en gelijkmatig.
Wat is ruimte trouwens anders dan afwezigheid
van het lichaam in elk gegeven punt?
Daarom is Urania ouder dan zuster Clio!
Bij daglicht of rijk roetende lantaarn
zie je de kruin van de globe, vrij van biografie,
je ziet dat zij, in tegenstelling tot deze, niets verbergt.
Daar zijn ze, wouden berstensvol bosbessen,
rivieren waar kerels met blote hand steur vangen
of de steden waar je in morsige telefoonboeken
niet langer schittert; verder oostwaarts kruiven
bruine bergruggen; zwierbollen wilde merries
in hoge zegge; worden jukbeenderen geler
naar ze talrijker worden. Nog verder naar het oosten stromen pantserschepen of kruisers,
en wordt het uitspansel als kanten ondergoed blauw.
| |
24 Mei 1980Ik heb, bij gebrek aan wilde dieren, stalen kooien getrotseerd,
mijn strafmaat en bijnaam in britsen en daksparren gegrift,
aan zee gewoond, met azen gesmeten in een oase,
truffels gegeten, in rok, met de duivel weet wie.
Van bovenaf een gletsjer overzag ik een halve wereld, de aardse
wijdte. Ben tweemaal verdronken, liet driemaal messen porren in mijn pit.
Smeerde 'm uit het land dat me baarde en grootbracht.
Met wie me vergeten zijn kun je een stad bevolken.
Ik heb de steppen doorwaad waar krijsende Hunnen in het zadel zaten,
kleren gedragen die tegenwoordig in alle windstreken uit de mode zijn,
rogge gepoot, daken van varkenskotten en stallen geteerd,
alles gezopen op droog water na.
Het derde oog van de schildwachts heb ik toegelaten in mijn natte, gore
dromen. Het brood van ballingschap gekauwd; het is oudbakken en wrattig.
Mijn longen alle geluiden gegund behalve gejank;
koos voor gefluister. Nu ben ik veertig.
Wat zal ik van het leven zeggen? Dat het lang is en doorzichtigheid verfoeit.
Eieren stukslaan doet me verdriet; maar ik kots van de omelet.
Toch, tot er bruine klei in mijn strot is gestampt
zal er alleen dankbaarheid uit stromen.
Vertaling Anneke Brassinga
| |
[pagina 57]
| |
Aan UraniaVoor I.K. Aan alles is er een grens, zelfs aan zorgen.
Een glasruit stuit het staren. Een prieel blijft zijn blaadjes
trouw. Je mag met je sleutels rammelen, lekker gorgelen.
De eenzaamheid hakt een mens in mootjes.
Een kameel snuffelt met norse neus aan de reling;
een uitzicht snijdt diep en vlak door de leegte.
En wat is ruimte anders dan een afwezig-
heid van lichaam in ieder gegeven
punt? Daarom is Urania ouder dan zuster Clio!
Overdag en bij de beroete lantaren
bespeur je op de hemelknikker niet de minste bio,
zij heeft niets te verbergen zoals die andere.
Daar liggen ze, wouden vol bosbessen,
rivieren waarin je met blote handen steur kan vangen,
of de steden met hun saaie telefoongidsen
waarin je niet meer straalt; verder naar het oosten vangen
bruine bergketens aan; wilde merries stoeien onbesuisd
in hoog cypergras; hoe talrijker de kaakbeenderen worden, hoe
geler. En nog verder naar het oosten stomen slagschepen en kruisers
en wordt het uitspansel blauw als kanten dessous.
Vertaling Paul Claes
| |
[pagina 58]
| |
Voor UraniaVoor I.K. Er is een grens aan alles, ook aan het verdriet.
De blik blijft hangen in het raam, als een blad in de haag.
Neem een glas water, rammel je sleutels, of zoiets.
Eenzaamheid is de mens in het kwadraat.
Zo raakt een dromedaris fronsend spoorrails aan.
De leegte wijkt uiteen als een portière.
En wat is ruimte eigenlijk anders dan
de afwezigheid in elk punt van materie?
Daarom is Urania ook ouder dan Clio.
Overdag, of bij het licht van een blinde lantaarn
zie je: ze houdt niets verborgen. En zo
kijk je haar in de nek, wanneer je kijkt naar de aarde.
Daar zijn ze, die wouden vol bosbes en braam,
rivieren met steuren die uit je hand eten,
en die stad, wier telefoonboek al jaren jouw naam
niet meer vermeldt. En daar, in het zuiden, of beter
in het zuidoosten, de bruine, geblakerde bergketens,
waar Przewalski-paarden door de zegge lopen;
de gezichten geel zijn; en nog verder varen slagschepen,
en is de verte blauw als een laken met kanten stroken.
Vertaling Arthur Langeveld
| |
[pagina 59]
| |
Aan UraniaVoor I.K. Met inbegrip van leed, heeft alles zijn grenzen.
Een raam houdt je blik tegen, zoals een hek een blad.
Je kunt met sleutels rammelen. Water inschenken.
Eenzaamheid is een mens in het kwadraat.
Zo besnuffelt een kameel afkeurend een spoorbaan.
Leegte opent zich als een zwaar gordijn.
De afwezigheid, in elk punt, van je lichaam -
wat kan ruimte eigenlijk anders zijn?
Daarom is Urania ouder dan Clio, haar zuster.
Je ziet: ze houdt absoluut niets verborgen;
dat blijkt overdag en bij 't licht van een brander.
En je kijkt naar het achterhoofd van de globe.
Daar zijn ze, de rivieren, waar de beloega
met de hand wordt gevangen, de bossen vol bessen;
daar is de stad, in wier telefoonboeken
je voortaan ontbreekt. Verder weg van het westen,
meer naar het zuid-oosten: bruine bergen, afgeslepen,
przewalskipaarden, zwervend door het grasland;
gele gezichten. En nog verder: grijze linieschepen
en de open ruimte, blauw als ondergoed met kant.
Als een wild beest ben ik in een kooi gaan zitten,
kerfde mijn straftijd en bijnaam in 't hout van barakken,
woonde bij de zee, speelde roulette
en stak mij voor diners in nette pakken.
Vanaf gletsjerhoogte zag ik de halve aarde,
ben drie keer verdronken, twee keer opengereten.
Verliet het land waar mijn moeder mij baarde.
Een stad vormen zij die mij hebben vergeten.
Doorzwierf steppen, vol echo's van Hunnen en oproer,
kleedde mij precies volgens de laatste mode,
zaaide rogge, teerde balken boven een dorsvloer
en dronk alles wat God heeft verboden.
Liet het stalen oog van een escorte toe in mijn dromen,
vrat het brood van verbanning, ook de korsten.
Liet uit mijn keel, behalve gehuil, alle klanken komen;
ging fluisteren. Ben nu veertig geworden.
Wat te zeggen van het leven? Dat het lang is gebleken.
Alleen met leed voel ik mij nog verbonden.
Maar totdat ze mijn strottehoofd breken,
zal ik uitsluitend dankbaarheid verkonden.
24 mei 1980
Vertaling Peter Zeeman
| |
[pagina 60]
| |
Commentaar Anneke BrassingaDoorn, maar verwant aan de roos, zo noemt Nabokov een vertaling. Een witte en bedwelmende roos - steeds opnieuw is het de enige, de roos der rozen. Verrukt grijpt de minnaar om zich heen, tastend hoe het visioen te plukken om het op te eten, het tot in de vezels te verteren opdat de schoonheid ook in hem zal ontbloeien, in zijn verliefde hart. Hij prikt zich aan de moeizame vangst van verlangend gestamel, zijn roes raakt verstrikt in een zwaar lommer van woorden waarin het ware woord hem als Petrarca's blanke hinde ontglipt, eenzaam is de vertaler in zijn Elyzeese velden, want de roos is niets anders dan een schim, een gestorvene die de eeuwige zaligheid heeft verdiend. Zo baart de vertaler een duistere, grote, zwarte bloem, met stekels bezet, giftig ruikend voor hemzelf die zich aan begeerte bedronk; maar zelfs aan de doornen herkent men de roos. | |
[pagina 61]
| |
Commentaar Paul ClaesIk houd eigenlijk niet zo van Brodsky: nogal breedsprakig die Russische retoriek (kijk eens wat ik allemaal met de taal kan doen!) en zo vet als een bord borsjtsj. Maar dit gedicht trok me wel aan: wegens technische redenen. Brodsky gebruikt hier namelijk meestal assonanties en consonanties in plaats van rijmen. Ik zou wel eens proberen of dat in het Nederlands ook kon. Dat is tegengevallen. Het bleek al haast zo moeilijk als rijmen op Brodsky. Behalve Trotsky vond ik alleen rot-ski. Maar misschien kan Drs. P het beter. Aan hem weze de vertaling opgedragen. | |
Commentaar Arthur LangeveldElke poëzievertaler die zich ten doel stelt niet alleen de inhoud van een gedicht, maar ook de vorm over te brengen, ziet zich af en toe genoodzaakt tot bepaalde vrijheden. Er staat in het origineel ‘De stoelen, de tafel en het bed’, maar terwille van rijm en metrum maakt de vertaler daarvan ‘Al wat er aan meubels zo staat’. Dergelijke vrijheden zijn - mits met overleg gehanteerd - volkomen gerechtvaardigd. Ze maken dat rijm, metrum en eventuele andere vormelementen overgebracht kunnen worden, zonder dat er wezenlijk afbreuk wordt gedaan aan de inhoud. Er zijn echter gedichten die de vertaler nauwelijks ruimte geven voor dergelijke trucs. Deze werken zijn zo compact, bijna aforistisch geformuleerd, dat elke poging om ‘hetzelfde met andere woorden te zeggen’ tot mislukken is gedoemd. Tot deze kategorie behoort ‘Voor Urania’. Neem bijvoorbeeld regel 4. ‘Eenzaamheid is de mens in het kwadraat’ staat er in het Russisch, en ik zou niet weten hoe je dit met andere woorden zou moeten zeggen. Alleen in de laatste acht regels, waarin Brodsky duidelijk aan zijn geboorteland refereert, krijgt de vertaler wat lucht. Door deze handicap wordt een vertaling met behoud van rijm en metrum er niet eenvoudiger op. Ik heb daarom een tussenvorm gekozen. Door minieme verschuivingen van de inhoud heb ik toch een idee van metrum en vooral van het rijm proberen te geven. Eén belangrijk aspect van het rijm heb ik niet kunnen handhaven. In het origineel zijn alle rijmen vrouwelijk, wat aan het gedicht iets slepends geeft dat goed past bij de melancholieke toon ervan. In mijn vertaling heb ik het staand rijm niet kunnen vermijden: ‘verdriet’ en ‘kwadraat’. Om nu maar helemaal met de billen bloot te gaan volgt hier een opsomming van de kleine vrijheden die ik mij heb veroorloofd. In regel 3 is ‘of zoiets’ een eigen toevoeging vanwege het rijm. In regel 5 snuffelt de dromedaris in het origineel aan de rails. In regel 8 heb ik ‘lichaam’ door ‘materie’ vervangen. In regel 13 heb ik ‘braam’ toegevoegd en in regel 14, waar bij mij ‘de steuren uit je hand eten’ wordt in het origineel de beloega (de reuzesteur) met de hand gevangen. In de laatste regel heeft Brodsky het slechts over ‘een laken met kant’, de ‘stroken’ zijn een toegift van de vertaler. | |
[pagina 62]
| |
Commentaar Peter Zeeman1Toen de redactie van De Revisor mij benaderde met het verzoek om voor het Vertaallaboratorium een paar gedichten van Brodsky te vertalen, heb ik heel even geaarzeld. Kon ik zoiets nog wel opbrengen? Ik had namelijk kort daarvoor juist de laatste hand gelegd aan de vertaling van Brodsky's ‘Moecha’ (De vlieg), een bespiegelend gedicht over een vlieg van maar liefst 63 vierregelige berijmde strofes in jamben, dat een plaats zal krijgen in de Brodsky-bundel die bij de Bezige Bij zal verschijnen. Bovendien had ik voor diezelfde bundel al enkele honderden regels achter de rug en moest ik nog een aantal andere gedichten vertalen. Genoeg werk aan de winkel dus. Toch besloot ik niet verstek te laten gaan: zo had ik per slot van rekening de kans iets terug te doen voor het tijdschrift dat voor zover ik weet in Nederland de meeste aandacht heeft besteed aan de poëzie van de Russisch-Amerikaanse dichter. Verder bleek tot mijn grote opluchting dat de redactie had gekozen voor twee relatief korte, vrij overzichtelijke gedichten, waarvan het vertalen mij, na ‘De vlieg’, bijna als een peuleschil voorkwam. De gedachte dat het hier om een eenvoudig klusje ging heb ik trouwens weer heel snel van me afgezet, want onderschatting bij het vertalen lijkt mij, net als het onderschatten van een tegenstander in de sport, funest voor een goed resultaat. Ik spreek hier overigens als een nieuwkomer in het métier; het vertalen van Brodsky's poëzie is het eerste dat ík op dit gebied probeerde. De keuze van de redactie vond ik ook om een andere reden gelukkig. Op een duidelijk gemarkeerde strofe-indeling na, zijn de gedichten wat betreft inhoud, toonzetting en vorm representatief te noemen voor het latere werk van Brodsky. Axiomatische, filosofisch getinte regels (‘Eenzaamheid is een mens in het kwadraat’), vindingrijke vergelijkingen en metaforen (‘Leegte opent zich als een zwaar gordijn’, ‘de open ruimte, blauw als ondergoed met kant’, ‘vrat het brood van verbanning, ook de korsten’), concrete, suggestieve beelden (‘przewalskipaarden, zwervend door het grasland’, ‘Doorzwierf steppen, vol echo's van Hunnen en oproer’), een sterk persoonlijke inslag, die echter nooit irriteert omdat de spreker valse sentimenten schuwt en zijn stem zuiver en integer overkomt, en dat alles bijeengehouden door een klassiek aandoend rijm - dit zijn de vijf constanten die Brodsky's poëzie, althans voor mij, zo aantrekkelijk maken. | |
2Problemen bij het vertalen van Brodsky's poëzie zijn er te over. Ik heb echter te weinig ervaring om te kunnen zeggen of die nu specifiek voor Brodsky gelden, of dat ze opgaan voor poëzie-vertalen in het algemeen. Wat de vorm betreft, is het handhaven van het rijm uiteraard een voortdurende zorg. En het zal duidelijk zijn dat hier zoiets banaals als de kwantiteit een vertaler danig parten kan spelen. Zo valt bijvoorbeeld heel gemakkelijk uit te rekenen dat ik alleen al voor ‘De vlieg’ 126 rijmparen heb moeten bedenken, vanzelfsprekend altijd binnen de beperkingen die door inhoud en betekenis van het origineel worden gesteld. Technisch gezien zeker een mooie uitdaging, maar men kan zich voorstellen dat er wel eens een rijm tussen sluipt dat voor verbetering vatbaar is. En dat zal bij de bovenstaande gedichten ook wel het geval zijn. Maar ik vermoed dat er voor elke poëzievertaler of-vertaalster een moment komt dat hij of zij dat zelf niet meer ziet. En ook de tijd stelt zijn grenzen: een vertaling moet nu eenmaal voor een bepaalde datum ingeleverd worden. Een tweede probleem dat ik hier zou willen noemen betreft de woordkeus. Ik heb daarover in ditzelfde tijdschrift (De Revisor 1987/4) een aanvaring gehad met Charles B. Timmer naar aanleiding van zijn vertaling van Brodsky's Romeinse elegieën. Ik had mij vooral gestoord aan woorden als wambuis en jak in plaats van gewoon overhemd en colbertje of jasje. Spijkers op laag water? Misschien. Maar de narigheid is dat in poëzie, meer dan bij proza, een of twee slecht gekozen woorden een hele vertaling kunnen bederven. Het afzonderlijk soortelijk gewicht van de woorden is in een gedicht nu eenmaal veel groter dan in een lang stuk proza. Je kunt, denk ik, helaas geen vaste regels of strakke richtlijnen opstellen voor het kiezen van het juiste woord. Intuïtie, gevoel en inleveringsvermogen zijn in dit opzicht bepalend. Het enige waar ik mij bij de uiteindelijke keuze van een bepaald | |
[pagina 63]
| |
woord in een gegeven gedicht min of meer bewust door laat leiden is de vraag: Zou Brodsky, gesteld dat hij het Nederlands beheerste, dit woord zelf hebben gebruikt? Dit lijkt niet zoveel om op af te gaan, maar het biedt mij toch enig houvast. Tot slot een voorbeeld, om een idee te geven met wat voor problemen je als vertaler te maken kunt krijgen. Het gaat om de laatste vier regels van het gedicht dat Brodsky ter gelegenheid van zijn eigen veertigste verjaardag schreef. De derde regel van onder luidt in het Russisch letterlijk: ‘Alleen met leed voel ik (nog) solidariteit’. Die regel had ik graag rechtstreeks overgenomen en gekoppeld aan het rijmwoord ‘dankbaarheid’ in de slotregel, ware het niet dat ik mij had voorgenomen om, getrouw aan het origineel, in alle regels het vrouwelijk rijm te handhaven. Dat wil zeggen, elke versregel moest met een klemtoon op de voorlaatste lettergreep eindigen. ‘Solidariteit’ maar ook bijvoorbeeld ‘solidair’ vielen dus af. Qua betekenis kwam ‘Alleen met leed voel ik mij nog verbonden’ het dichtste in de buurt. De klemtoon viel ook goed, dus die regel stond vast. De laatste twee regels luiden in het Russisch letterlijk: ‘Maar totdat ze mijn mond volstoppen met klei (leem), / zal daaruit slechts dankbaarheid weerklinken’. Na lang wikken en wegen besloot ik de laatste regel wat om te gooien door de spreker opnieuw tot onderwerp te maken en daarbij het enigszins poëtisch aandoende ‘verkonden’ als rijmwoord te gebruiken. Het resultaat kent u inmiddels. Nu resteerden er nog twee te berijmen regels: ‘Wat te zeggen van het leven? Dat het lang bleek te zijn’ en ‘Maar totdat ze mijn mond volstoppen (volproppen) met klei (leem)’. Om een lang verhaal kort te maken, ik kwam na verschillende tussenstadia tot de volgende twee varianten: Wat te zeggen van het leven? Dat het lang is.
Alleen met leed voel ik mij nog verbonden.
Maar totdat er klei dringt in mijn mond en larynx,
zal ik uitsluitend dankbaarheid verkonden.
en Wat te zeggen van het leven? Dat het lang is gebleken.
Alleen met leed voel ik mij nog verbonden.
Maar totdat ze mijn strottehoofd breken,
zal ik uitsluitend dankbaarheid verkonden.
Welke variant moest ik nu kiezen? Er viel voor beide wel iets te zeggen. Het probleem lag natuurlijk niet zozeer bij de eerste regel van deze fragmenten, als wel bij de voorlaatste regel. Het voordeel van de eerste variant van deze regel is dat ze de betekenis van het origineel goed weergeeft en bovendien een tamelijk origineel rijmpaar oplevert (‘lang is’ - ‘larynx’). Daar staat tegenover dat het Latijnse ‘larynx’ in het Nederlands wel zeer ongebruikelijk en gekunsteld overkomt. De tweede variant wijkt qua betekenis aanzienlijk af van het origineel - ze wekt, meer dan de Russische tekst, de suggestie van een gewelddadige dood. Daar krijgen we echter een perfect rijmpaar en een uiterst intens beeld voor terug. Na lang aarzelen verkoos ik tenslotte de tweede variant boven de eerste. En het was de gezochtheid van het woord ‘larynx’ dat uiteindelijk de doorslag heeft gegeven; het is teveel een medisch-anatomische term, die ik voor mijn eigen gevoel onvoldoende kon verdedigen. Daarentegenover zijn er voor de associatie van een gewelddadige dood van de dichter zowel in de context van het gedicht met zijn verwijzingen naar opsluiting en verbanning als in de context van de Russische literatuurgeschiedenis voldoende argumenten aanwezig. Dat alles neemt niet weg dat ik mij heel goed kan voorstellen dat iemand anders op grond van argumenten die ik over het hoofd heb gezien aan de eerste variant de voorkeur zou geven of eventueel met een derde, betere, variant zou komen. Ach, voor mij staat één ding vast: vertalen blijft benaderen. Je doet je best, maar de ene keer lukt het beter dan de andere keer, en dat geldt ook voor schrijver dezes. |
|