B: Ik hoor niks.
J: Jawel. Er wordt geschoten. Het komt dichterbij.
B: Laat dat schieten. Je hoeft het niet vanavond.
J: Als ik het nu niet laat schieten kom je er straks mee. Als we met heel iets anders bezig zijn. Er wordt geschoten. Als ze dichterbij komen kun je nergens heen. Ze schieten het hele ziekenhuis onder ons vandaan.
B: We kunnen nergens heen.
J: Jij niet. Ik wel.
B: Het was in een klein plaatsje op Midden-Java.
J: Als ze je vinden ga je er aan. Ze zetten je zo tegen de muur en spijkeren je vast met grote spijkers door je gips en knallen je neer.
B: Ik deed het niet voor mezelf. Maar voor mijn kinderen. We moesten wat te eten hebben.
J: Zonder vorm van proces: Banggg. Er is straks geen ontkomen meer aan.
B: Jij legt me op een wagentje en rijdt me zo naar de kelder. Zijn we beiden veilig.
J: En het meisje dan? Wat deed je met het meisje toen de krokodil kwam? Zeker ook op een wagentje leggen en wegrijden langs de kali.
B: We lagen aan het water. En hij kwam er aan. Een kanjer was het, ontzaggelijk groot. Ik rende naar binnen.
J: Je liet het meisje alleen?
B: Ze was versteend van schrik.
J: Helemaal niet. Je had haar vastgebonden op het bedje van bamboe en toen er tussen uit.
B: Ik moest naar binnen om een kris te halen of een pistool. Maar die hadden ze niet in dat huis.
J: Het schieten wordt harder. (Loopt naar het raam) De straat is leeg. Geen mens te zien. Links achter bij de speeltuin is brand. Het speeltuinhuisje brandt als een fakkel.
B: Het is een houten huisje. Een hutje eigenlijk. Uitgerekend zo'n speeltuinhuisje gaat er weer aan.
J: Maak je niet druk. Dit hier gaat er ook wel aan. Ik zie geen mens.
B: Geen tanks of sluipschutters?
J: Je vrienden vechten goed. Maar niet lang meer. Hoor ze eens te keer gaan. En toen je terug kwam was het meisje al besprongen door de krokodil.
B: Ik was machteloos.
J: Je had je mes toch.
B: Jezus. Zo'n beest wel es gezien? Daarbij, er kwam een leger slangetjes met hem mee uit het water.
J: En de witte dame uit de boom?
B: De witte dame is de zuster.
J: Wat zou dat? Ze heeft witte handschoenen aan en is gesluierd met kleine kralen. Ze heeft een mes in haar hand. Een zakmes.
B: De witte dame is de zuster. Die doet niet mee. Laat dat mens.
J: Goed. Mij goed. Maar de krokodil is geen krokodil maar een tank. Die komt aanrollen over het gras toen jij lag te vrijen met je meisje.
B: Niet waar wel een krokodil. Er wordt weer geschoten. Nu dichterbij. Gek, dat er nog geen alarm is in het ziekenhuis.
J: De straat is nog leeg. Het speeltuinhuisje is afgebrand. Er zijn geen straatgevechten.
B: Geen straatgevechten? Dat is een goed teken. Dan blijven ze nog uit de buurt. Lekker rustig.
J: De eerste kogel was voor het meisje. Ze was meteen dood.
B: Hou op over dat meisje. Ga terug naar het raam. Hou de wacht.
J: Waarom heb je haar vastgebonden?
B: Wou ze zelf. Toen ze dood was heb ik haar toegedekt. (Begint te huilen en te schokken in zijn gips.)
J: Waarom huil je nou?
B: Omdat ik bang ben. Alleen. Omdat je me alleen wilt laten. Omdat mijn gips jeukt aan alle kanten.
J: Ik kan je op een wagentje leggen en meenemen naar de kelder.