zult alleen in dit huis achterblijven. Je zult de letterloze boeken, het medaillon van Swedenborg en het houten blad met het Federale Kruis beroeren. Blindheid is niet het zelfde als duisternis: het is een vorm van eenzaamheid. Je zult weer naar IJsland gaan.’
‘IJsland! IJsland van de zeeën!’
‘In Rome zul je de verzen van Keats herhalen, wiens naam, als die van allen, werd geschreven in water.’
‘Ik ben nog nooit in Rome geweest.’
‘Er zijn meer dingen. Je zult ons beste gedicht schrijven, en het zal een klaaglied zijn.’
‘Bij de dood van...’, zei ik. Ik durfde de naam niet te zeggen.
‘Nee. Zij zal langer leven dan jij.’
Wij zwegen. Toen vervolgde hij:
‘Je zult het boek schrijven waarover we zo lang hebben gedroomd. Tegen 1979 zul je inzien dat je vermeende oeuvre niet meer voorstelt dan een reeks kladjes, een bonte reeks kladjes, en je zult bezwijken voor de ijdele en bijgelovige verleiding je magnum opus te schrijven. Het waangeloof dat ons werd ingegeven door de Faust, Salammbô, Ulysses. Ik heb nog vele bladzijden volgeschreven ook.’
‘Maar ten slotte zag je in dat je gefaald had.’
‘Het was erger. Ik begreep dat het een meesterwerk was in de meest neerdrukkende zin van het woord. Mijn goede voornemens hadden niet verder gestrekt dan de eerste bladzijden; op de overige stonden de labyrinten, de messen, de mens die denkt dat hij beeltenis is, het spiegelbeeld dat denkt dat het echt is, de tijger van de nachten, de veldslagen die weerkeren in het bloed, Juan Muran̂a, blind en noodlottig, de stem van Macedonio, het schip dat is gemaakt met de nagels van de doden, het Oudengels dat in de middagen wordt gerepeteerd.’
‘Dat museum is me vertrouwd,’ merkte ik niet zonder ironie op.
‘En verder de valse herinneringen, het dubbele spel van de symbolen, de lange opsommingen, de juiste hantering van het alledaagse, de onvolmaakte symmetrieën die de critici tot hun grote vreugde ontdekken, de niet altijd apocriefe citaten.’
‘Heb je dat boek gepubliceerd?’
‘Ik speelde, zonder overtuiging, met het melodramatische voornemen om het te vernietigen, wellicht door middel van het vuur. Uiteindelijk heb ik het in Madrid, onder pseudoniem, gepubliceerd. Men sprak van een slechte imitator van Borges, die het euvel had Borges niet te zijn en de buitenkant van het model te hebben herhaald.’
‘Verbaast me niet,’ zei ik. ‘Iedere schrijver eindigt als zijn eigen minder intelligente leerling.’
‘Dat boek was een van de wegen die mij naar deze avond hebben geleid. Wat de rest aangaat... De vernedering van het oud-zijn, de overtuiging iedere dag al te hebben geleefd...’
‘Ik zal dat boek niet schrijven,’ zei ik.
‘Je zult het schrijven. Mijn woorden, die nu heden zijn, zullen ternauwernood de herinnering aan een droom zijn.’
Zijn leerstellige toon, ongetwijfeld de zelfde als ik aansla tijdens mijn colleges, hinderde me. Dat we zo op elkaar leken en dat hij profiteerde van de straffeloosheid die de nabijheid van de dood hem verleende, hinderde me. Bij wijze van genoegdoening, vroeg ik hem:
‘Ben je er zo zeker van dat je gaat sterven?’
‘Ja,’ was zijn antwoord. ‘Ik voel een soort zoetheid en opluchting, die ik nooit eerder heb gevoeld. Ik weet niet hoe ik het moet zeggen. Voor alle woorden is een gedeelde ervaring nodig. Waarom schijnt alles wat ik tegen je zeg je zo te hinderen?’
‘Omdat we te veel op elkaar lijken. Ik verafschuw je gezicht, dat een karikatuur van het mijne is, ik verafschuw je stem, die een imitatie van de mijne is, ik verafschuw je pathetische syntaxis, die de mijne is.’
‘Ik ook,’ zei de ander. ‘Vandaar mijn besluit om zelfmoord te plegen.’
Met een gebaar riep hij me naast zich. Zijn hand zocht de mijne. Hij zei:
‘De stoïcijnen leren dat wij niet mogen klagen over het leven: de deur van de gevangenis staat open. Zo heb ik het altijd opgevat, maar luiheid en lafheid weerhielden me. Het zal zo'n twaalf dagen geleden zijn, ik gaf een lezing in La Plata over Boek VI van de Aeneis. Plotsering, tijdens het scanderen van een hexameter, wist ik welke weg ik moest gaan. Ik nam deze beslissing. Vanaf dat ogenblik heb ik me onkwetsbaar gevoeld. Mijn lot zal het jouwe zijn, jij zult de onverhoedse openbaring ondergaan, midden in het Latijn en in Vergillius, en je zult dit merkwaardige, profetische tweegesprek, dat zich afspeelt in twee tijden en op twee plekken, al volkomen zijn vergeten. Als je het opnieuw droomt, zul je zijn wie ik ben en zul je mijn droom zijn.’
‘Ik zal het niet vergeten, ik schrijf het morgen op.’
‘Het zal diep in je geheugen, onder het getij van de dromen, beklijven. Als je het opschrijft, zul je denken dat je een fantastisch verhaal aan het maken bent. Dat zal niet morgen zijn. Je hebt nog vele jaren te gaan.’
Hij hield op met praten en ik begreep dat hij gestorven was. In zekere zin stierf ik met hem; ik boog me verdwaasd over het kussen, maar er was niemand meer.
Ik vluchtte de kamer uit. Buiten ontbrak ieder spoor van de patio, de marmeren trappen, het grote, stille huis, de eucalyptusbomen, de beelden, het prieel, de fonteinen, de betraliede voordeur van de villa in het dorp Adrogué.
Buiten wachtten me andere dromen.
vertaling Barber van de Pol
Oorspr. titel ‘25 de agosto 1983’: gepubliceerd in La Nación. 27 maart 1983