De Revisor. Jaargang 10
(1983)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 34]
| |
MethodeDe voorsocratische tegenspraak tussen Parmenides - het zijnde is, het niet-zijnde is niet - en Herakleitos - er is geen zijnde, alles vloeit - wordt door de grote Plato bestempeld als een schijnbare tegenspraak. In zijn Ideeënleer geeft hij het bestaan te kennen van een intellectuele (= metafysische) werkelijkheid, waarin de absolute zijnsleer van Parmenides een plaats heeft, boven de zintuiglijke (= fysische) werkelijkheid, waarop Herakleitos' leer van de verandering zich richt. De tegenspraak was juist ontstaan omdat de beide wijsgeren niet doorhadden dat metafysische argumenten aan andere regels zijn gebonden dan concrete argumenten. Het zuivere denken slaat de brug tussen de zintuiglijke werkelijkheid en de intellectuele, van welke laatste de zintuiglijke een gebrekkige en bedrieglijke afspiegeling is. Zoals het zuivere denken het dichtst staat bij de intellectuele, staat de taal het dichtst bij de zintuiglijke werkelijkheid. Maar, hoe groots en formidabel Plato's denken ook nu nog is, de moderne mens voelt de grote discrepantie tussen intellectuele en zintuiglijke werkelijkheid niet of nauwelijks: steeds meer is hij een slaaf geworden van taal en zintuiglijke waarneming, zijn leven is er geheel op ingericht. Grote discrepantie neemt de moderne mens waar, zonder veel gedachten, zonder veel verwondering, emotie; in zijn moderne wereld ziet hij onmetelijke rijkdom naast hongerdood, leest hij van laffe moord naast nobele barmhartigheid, hoort hij van vurige liefde, naast zijn uitgemergelde huwelijk. Hij kan de hem omringende werkelijkheid enkel zien, horen, proeven, ruiken, voelen; er puur over denken brengt hem in een isolement, want op de zoete pijn van het romantisch heimwee volgt zeer realistische eenzaamheid. In de negentiende eeuw, zegt men wel, zijn hel en hemel op het aardoppervlak beland en niemand weet precies hun plaats of verschijningsvorm, en niet zoals Dante heeft de moderne mens zijn Vergilius om hem rond te leiden en te behoeden. De grote stad is de woestijn van de moderne profeet en zijn ontberingen zijn dezelfde: dorst, honger, hitte, koude, verlatenheid, ziekte, wanhoop, waanzin. | |
[pagina 35]
| |
Charles Baudelaire
De voortreffelijke Baudelaire is een moderne, miskende profeet; de wijze Mallarmé is een moderne, onbegrepen kluizenaar; de wonderlijke Rimbaud is een moderne, verstoten ziener. Bij Baudelaire zien wij de Platoonse gedachte ineenkrimpen: de hogere werkelijkheid is het eigen intellect, de zintuiglijke werkelijkheid (Natuur) is het geheel van zintuiglijke en zinnelijke ervaringen dat met de taal als instrument het eigen intellect bewerkt. Een symbool is tegelijkertijd zintuiglijke, emotionele en intellectuele afflictie: de taal van Baudelaire probeert als communicatiemiddel de drie afflicties op de lezer over te brengen, de lezer zintuiglijk, emotioneel maar bovenal intellectueel te prikkelen, tot intellectuele activiteit aan te sporen. Bij Mallarmé zien wij de pijnlijke worsteling van het intellect in isolement om zijn zuivere denken in pure esthetiek te vatten, ook al moet hij voor zijn taal een eigen grammatica en syntaxis ontwerpen. Meer nog dan Baudelaire tracht Mallarmé bovenzintuiglijk en bovenzinnelijk te communiceren. Bij Rimbaud zien wij puur intellectuele schilderijen: aanvankelijk expressief-realistisch, later ‘vooruitlopend surrealistisch’. Zijn taal is het schildersgerei van zijn intellectuele werkelijkheid, meer dan een communicatiemiddel. Bij deze drie dichters lijkt het zuivere denken identiek te zijn aan hun taal en daarmee de discrepantie tussen zintuiglijke en intellectuele werkelijkheid op te heffen: de gezochte nieuwe intellectuele werkelijkheid is voor Baudelaire een grote ballon waarmee hij hoog is gestegen en waardoor hij diep is gevallen; Mallarmé's wijsgerige ballon brengt hem niet hoger dan een ivoren toren; Rimbaud is het jongetje dat het koordje van zijn ballon uit de hand heeft laten glippen, waarna het troosteloos is weggevlucht. Stéphane Mallarmé
Onze twintigste eeuw is meer nog dan de negentiende een eeuw van ontmaskering en ontgoocheling: wij menen geest en lichaam grotendeels doorgrond te hebben: de nobele Platoonse wijsgeer heeft zich verwerkelijkt als de vraatzuchtige, bedrieglijke vernietiger met het sympathieke voorkomen. Dit bedrieglijke uiterlijk heeft vandaag in goud geschetst ons zonnestelsel verlaten, als een beleefd visitekaartje vooruitgezonden aan een ander groot en onbekend Intellect. Maar meer dan als een aangekondigd bezoek zal dit visitekaartje de nieuwe ‘eeuwigheid’ ingaan als een roep om hulp, waarop geen antwoord mogelijk is. Arthur Rimbaud
|
|