Refereinen en andere gedichten uit de XVIe eeuw
(1879-1881)–Jan de Bruyne– Auteursrechtvrijverzameld en afgeschreven door Jan de Bruyne
[pagina 85]
| |
- CVIII - [Tweederley vruchten der penitentie]aant.
Tweederley vruchten der penitentie
vinden wy in de Schriftuere beschreven:
van deene soo maeckt Esaias mentie,
die daer vande goddeloose wordt gedreven.
Maer wee hen alle, die dese aencleven,
want Godt heeft geschadt haer feestdagen:
Wie heyst dese dingen, seyt de Heere verheven,
van uwen handen? Ten is geen behagen
voer mynen oogen; ick en sals niet verdragen;
want het is voer my een versmadenisse.
Soo en werckt dees vruchte, niet dan een versagen;
maer dat is een vruchte & een versadenisse
die in Christo soecken een ontladenisse.
Want sonder hem, soo synt al ydel geruchten:
het geloofs wercken syn de warachtige vruchten.
| |
[pagina 86]
| |
Hoe mogen de vruchten, die van den mensche
al gevonden syn, recht blyven staen
teghen sgeloofs vruchten? Tis cleyn apparentie;
want dat Godt niet geplant en heeft, dat sal vergaen
gelyk hooy, bervoets te loopen, nae Baruchs vermaen.
En willen duer mensen leere haer selven genesen,
soeckende, hier & daer, een ander baen,
latende Christus, den wech werdich gepresen,
dit en can geen vruchte van penitentie wesen.
Want wat penitentie, tot allen stonden,
van haer beste werck vuyl is, soo wy lesen;
maer des geloofs vruchten die ick orconde
is lanckmoedich, vrindelyc & vredsamich van gronde,
lydsamich hopende, al sonder duchten:
het geloofs wercken syn de warachtige vruchten.
Noch van de vruchten der godloosen mogen wy spreken;
hoe dat sy geplant is in des mensen sinnen:
de sommige, die vasten tweemael ter weken,
meynende daermede Godt te bekinnen.
Dit en ist vasten niet, dat Godt wilt beminnen,
dat den mens thoot als eenen reep doet draeyen
| |
[pagina 87]
| |
& gaen al swymelende als leelycke spinnen,
seggende: tsal ons namaels comen te stayen!
Maer dat is het vasten & rechte payen:
den hongerigen dbroot te breken tallen tyen,
den dorstigen van synen dorst te versayen,
den naeckten te cleeden om sgheloofs belyen;
dit syn de vruchten, die sonder stryen,
wt den geloove comen & geen ander cluchten:
het geloofs wercken syn de warachtige vruchten.
prinche.
En wy int doopsel, duer tgeloove, warachtich,
Christum voer eenen bruydegom trouwen,
& dat ons bevolen wordt crachtich,
des vyants wercken altyt te schouwen.
Soo moeten wy dan ons geloove trouwen
voer penitentie, dwelck ons maekt reene;
& is ons geloove, daer wy op bouwen,
ons penitentie, soo moeten oock gemeene
sgeloofs wercken, & anders geene,
de warachtige vruchten syn ongelaeckt.
| |
[pagina 88]
| |
Want Christus tot het vrouken sprack, die in weene
van den loop was: ghy syt gesont gemaeckt
duer u geloove; & soo wie naer hem haeckt
wordt gesont, & vry van alle geruchten:
het geloofs wercken syn de warachtige vruchten.
|
|