Refereinen en andere gedichten uit de XVIe eeuw
(1879-1881)–Jan de Bruyne– Auteursrechtvrijverzameld en afgeschreven door Jan de Bruyne
[pagina 33]
| |
- XCVI - [Tsy weirelt wt alder allendicheyt]aant.
Tsy weirelt wt alder allendicheyt,
tsy glorie, tsy welde, tsy wtwendicheyt,
als Judas cussende, condy ons doerwonden.
Tsy pompiues broos leven, sondige blendicheyt,
tsy schoonte, tsy wellust, tsy behendicheyt,
tsy tytlyc spel, musicke, tsy tasel ronde,
corruptie heeft ons menschen gevonden,
ter cause van sonden.
Twoort eerde, dat naeckt quam, scheyt bloot;
misdaet heeft de felheyt des doots ontbonden,
sy liggen, die stonden.
Voetsel der wormen wert elcx lichaem: tis noot;
hoe wys, hoe sterck, hoe schoone, hoe groot,
dafgryselycke doot // neemtse in haer bejach;
sel is sterven tytlyc, quader deeuwige doot.
De siele grouwelt, dlichaem wort swaer als loot:
ay! sterven, sterven is een hert gelach!
| |
[pagina 34]
| |
Och! wy leefden geerne & wy moeten sterven!
De weirelt behaecht ons & wy moetense derven!
Ons en baet banddoeck, plaester noch medesynen.
Wat baet ons hoocheyt, ons gronden van erven,
daer wy Godt om vertoornen menichwerven,
ons dienstvolk, ons gelt, ons kisten, ons schrynen?
Wy moeten al sterven, o see vol pynen!
Ons geesten verdwynen,
tgesichte traent, de borst sucht, de mont crocht,
elck sorcht, vliet, vreest, hoe heylich sy schynen,
elck beclaecht dan den synen.
Godts sweet wert bloedich, doen hy te sterven bedocht;
wy clagen thoot, rugge, leden & schocht,
wy roepen: Jesus! oft ay my! lasen! o wach!
Dan wordet teeken des heylich cruys ghesocht;
waslicht, wywater wert dan bygebrocht:
ay! sterven, sterven, is een hert gelach!
O doot! ghy doet alle myn crachten flouwen;
want niemant, hoe hert, en ontfliet u clouwen;
u strange passie maeckt ons vervaerlyc;
cout sweet doedy tgeheel lichaem douwen;
| |
[pagina 35]
| |
de wangen ontblixemen, de lippen blauwen;
de kele doede ruetelen misbaerlyc.
Int sterven ghemist men syn sinnen eenpaerlyc;
thoot hangt seer swaerlyc;
de aderen bersten, de senuen recken;
tcorpus wert cout, den polst jaecht claerlyc;
doogen staen stuerlyc;
armen, beenen sietmen van pynen strecken;
sprake, verstant & memorie vertrecken.
U presencie, doot, ons sonder verdrach;
tgebeente faelgeert, dlichaem bleeckt met plecken;
dees punten, o doot, u felheyt ontdecken:
ay! sterven, sterven is een hert gelach!
Peyst hoe de doot int sterven therte duersnyt,
peyst hoe de pyne dinwendige leden duerryt,
peyst hoemen tvolck om hebben siet wroeten en grielen,
peyst hoe derfgenamen dan om tgoet verblyt,
peyst hoe de vyant om de siele stryt,
peyst hoe de wormen den lichaem vernielen,
peyst hoe de pristers roepen & knielen
om troost der sielen,
| |
[pagina 36]
| |
prekende perfortse patientie;
peyst die noyt eeuwen noch wet en hielen,
noch cranck en misvielen,
hoe dat sy dan jagen om penitentie;
medesyn, bichtvader crycht dan al credencie.
Een elck wapen hem voor desen slach.
O schoudy pocken, cortsen & pestilencie,
ghy moet sterven; dit leert experiencie:
ay! sterven, sterven, is een hert gelach!
prinche.
Dit sterven soo divers is van manieren,
& smenschen henenvaert soo menigertieren,
dat smaect mynder herten als galle dranck.
Synt schoone princhersen oft princieren,
oft kinders inder wiegen, men sietse niet vieren,
tmoet al aen Machabeus dans; tis bedwank.
Ten baet schreyen, kermen oft handen ghewranck;
wat gesont is twort cranck;
mont, oogen, ooren worden stinckende gaten;
| |
[pagina 37]
| |
als een gebluste keerse gevet lichaem stanck,
hoe wellustich, hoe blanck,
alst vander eelder sielen wort gelaten.
Die dleven meest minnen, tsterven meest haten,
soomen dagelycx aent volck wel mercken mach;
noyt vrouwen, prelaten, noch ondersaten
bitterder morseel dan de doot en aten:
ay! sterven, sterven, is een hert gelach!
|
|