Refereinen en andere gedichten uit de XVIe eeuw
(1879-1881)–Jan de Bruyne– Auteursrechtvrijverzameld en afgeschreven door Jan de Bruyne
[pagina 187]
| |
- LXXXII - [Keert wedere, o huys van Israhel]aant.
Keert wedere, o huys van Israhel,
soekt my, spreekt de Heere, & ghy sult leven;
ic en wil des sondaers doot niet of syn gequel.
Bekeert u, syn goetheyt is groot verheven;
volcht syn paden, ende en wilt niet beven;
aenveert den schilt des geloofs seer crachtich,
den helm der salicheyt laet aen u cleven.
Hoopt in syn goetheyt, want hy is warachtich,
hy die Israhel spysde van honger clachtich;
hy was met Davidt als hy Golyadt verwan.
Vergeeft, u wort vergeven, syt eendrachtich;
de wellusten des vlees wilter scheyden van.
Vast ghelooft, betrout, hoopt duer lieffden; want als dan
waerschou ic u, broeders, suldy tvyants verseer // vlien,
sal Godt, als Vader bermhertich, sterc neer // sien.
| |
[pagina 188]
| |
Saechtmoedigheyt, bewyst doch alle menschen;
wat ghy den minsten doet, dat doedy den Heere;
verdraecht wt lieffden van die u quaet wenschen;
soeckt hem, hy en sal u nu noch nimmermeere
verlaten, al sydy vol van verseere,
want salich syn sy alle die op hem hoopen.
Salichmaker der weirelt, vol alder eere,
laet voer uwen broeder u hant staen open;
versmaetse waer datse comen geloopen,
valsche leeraers, want, broeders, den tyt is hier.
Met menschelyck aes, ja, daer sout cnopen,
souden sy de rechtverdige verleyden schier,
maer verbeyt, broeders; want als een sterck bernende vier,
crachtich, met gewelt, dus wilt hem eer // bien,
sal Godt, als Vader bermhertich, sterck neer // sien.
Leyt van u aff der duysterheyts wercken,
rechtverdicht u wesen;
hy is vuer ons, de Heere, wilt dit aenmercken.
Volcht syn woorden, en wilt niet vreesen;
acht niet op Jesabels plucken & teesen,
al siedy Athalia persevereren,
sittende onder Pharo als de meesen.
| |
[pagina 189]
| |
Inden slach looft Godt, wilt niet murmureren;
Vliet Babel, de Heere wiltse verdestruweren,
als Daniel Bel en Bels propheten mede.
Als Helias, wilt glorificeren
Godt in u wercken; helpt, nader lieffden sede,
uwen naesten volder goedertierichede.
Wilt als geloovige des Heeren Heer // plien;
sal Godt, als Vader bermhertich, sterck neer // sien.
Als een vader syn kint, sal hy u ontfermen,
blyffdy vast in hem, duert geloove geplant.
Hy roept u minnelyck, met openen ermen,
blyft vast inde hope als campyoenen vaelyant.
Duer syn stercke bermherticheyt, hy verwant
sonde, duevel, weirelt, ja, & de doot;
nedersiende, by syn bermherticheyt sant
op der menschen kinderen in grooter noot,
liggende gevangen in des vyants schoot.
Dus laet ons lieffde tot hemwaerts rysen;
elk betere hem selven, hoot vuer hoot.
Soo sal ons Godt duer hem int geloove prysen;
want soo doende tot onsen veriolysen,
versmayende die u anderen keer // rien,
sal Godt, als vader bermhertich, sterck neer // sien.
| |
[pagina 190]
| |
prinche.
Princhelycke Godt der weirelt excellent,
al hebben wy, als Jeroboam, verlaten
u geboden & onsen naesten geschent,
wy bidden genade; wilt niet verwaten
u hantwerck, Heere, maer comt haer te baten;
inder noot roept tot u smenschen geslachte;
elc een sal hem beteren, tsy van wat state.
Niemant, Heere, dan ghy, hoe groot van machte,
en mach ons hinderen; ghy diet gedachte
der menschen weet, een jaloers Godt tot alder tyt,
beminnende den vrede, seer groot van vrachte.
Verleent ons een nieu herte, o Godt gebenedyt!
Want soo, sonder naemaels te hebben verwyt,
levende na dwoort, alle dage dat meer // wien,
sal Godt, als vader bermhertich, sterck neer // sien.
|
|