Refereinen en andere gedichten uit de XVIe eeuw
(1879-1881)–Jan de Bruyne– Auteursrechtvrijverzameld en afgeschreven door Jan de Bruyne
[pagina 115]
| |
- LXIX - [Menichfuldicheyt der boecken is onendelyc]aant.
Menichfuldicheyt der boecken is onendelyc,
waer duer de menschen, die Godt behendelyc
recht op heeft geschapen, dolen blendelyc
in haerlieden verstant.
Hier om heeft dopperste meester bekendelyc
ons ghetoont een open boeck wtwendelyc,
in syn bitter passie allendelyc,
duer der lieffden brant.
Dit is den boeck, den costelycken pant,
daer Paulus in vant // dat vat vercoren,
smakelycke wysheyt, die hy in menich lant,
daer hem de Heere sant //, heeft laten hooren.
Bernardus, Bonaventuere, sonder stooren
beleden als voren //, dat dit boecxkens contempleren
huer meer geleert heeft dan meester of doctoren.
Ontsluyt u ooren //, laet u dit moneren:
int boeck des cruysen moet elck studeren.
| |
[pagina 116]
| |
Tegen dit boeck moet eertse wysheyt smalen,
& pompiuese eloquentie moet dalen.
Cicero, Philo, Homerus, soet van talen,
werden stom geacht;
tverstant wordt plomp, redene moet falen.
Tis onbegrypelyc, al wordet verstant stalen;
nochtans macht elck lesen, weer Duytsen oft Walen,
by dach ende nacht;
in dit boeck is al ons salicheyt ghewracht,
& elck heeft de macht //, tsy in wat staten,
hier wt te leerene: dies syt wel bedacht,
ghebruyckt ghy cracht //, Godt comt u te baten.
Nestelt als tduyfken in de open gaten,
wt charitaten //, wilt dit speculeren:
weer coningen, princhen, heeren, prelaten,
die dondersaten // wel willen regeeren,
int boeck des cruysen moet elck studeren.
Dit boeck is met dry letteren geschreven:
eerst een gulden lettere, weerdich verheven,
dat is de lieffde Christy aen alle becleven,
want hy is ons hoot.
| |
[pagina 117]
| |
& hy heeft ons ondanckbaer menschen gegeven
syn siele, syn godtheyt, syn bloet, syn leven,
des vyants cracht vernielt, verdreven,
duer syn bitter doot.
Die tweede lettere is bloetverwich & root,
die beteeckent den noot // & bitter pyne,
die Christus aent cruyse leet, daer hy ons boot
soet smakelyc broot, der sielen medesyne.
Die druyve wert gheperst, aldersoetst van wyne,
als een schaep int schyne //, sonder murmureren.
Noyt beteren boeck, noyt schoonder doctryne.
Ic blyve by dmyne // & wilt confirmeren:
int boeck des cruysen moet elck studeren.
De derde is swert; hoort, nydige honden,
& beteeckent ons vuyle stinckende sonden,
die Christus Jesus, nae Petrus orconden,
aent cruyse heeft gedragen.
Sgelycx seyt Esayas, wilt dit wel gronden,
Godt heeft ons gebreken, ons sieckten, ons wonden
op hem gheleyt, waer duer wy syn ontbonden.
Och! ost wyt aensagen
| |
[pagina 118]
| |
hoe ons coninck mismaekt was, seer swert geslagen,
nae svaders behagen // voldaen ons gebreken!
Kersten menschen, hoe moechdy dus vertragen?
Sucht allen u dagen, laet u oogen leken,
siet syn herte om u sonden duersteken,
dbloet vloeyende als beken //; wilt daerme stofferen
u siele; & sydy van Christus geweken,
comt tot hem gestreken //, hy sal u conforteren:
int boeck des cruysen moet elck studeren.
prinche.
Loff teecken van Thau, triomphelycke standaert,
daer aff thelsche gespuys is vervaert;
die coninck der glorien, ons prinche vermaert,
heefter aen gestreden,
den vyant verwonnen, soo schriftuere verclaert.
Alle duechden werden ons geopenbaert
in dboeck des cruysen, daer Christus ongespaert
aen reckte syn leden:
lieffde, reynicheyt, met verduldicheden,
| |
[pagina 119]
| |
heeft Christus ghebeden // den Vader gepresen
voer syn vyanden, die hem den doot aendeden.
Alle goede seden // machmen hier in lesen:
armoede, naeckt hangende met gereckte pesen,
waer duer is genesen // ons gierich tromperen;
gehoorsaemheyt heeft hy oock grootelyck bewesen.
Dus blyff ic by desen // sonder cesseren:
int boeck des cruysen moet elc studeren.
|
|