Refereinen en andere gedichten uit de XVIe eeuw
(1879-1881)–Jan de Bruyne– Auteursrechtvrijverzameld en afgeschreven door Jan de Bruyne
[pagina 145]
| |
- XXXIV - [O lieff triomphant! Wt duysentich vercoren]aant.
O lieff triomphant! Wt duysentich vercoren,
edele, machtich, in thoochste de gecroonde,
minlycxste, werdichste van vrouwen geboren,
vrindelycste, properste, jentste gepersoonde:
wt dalder opperste ghy my u vertoonde;
van rycker, looyaelder en mocht men nooyt weten,
dalende wt den schoot, dwelck my hier verschoonde,
syns vaders, wt de goddelycke secreten,
my soeckende, die sieck lach, geheel verbeten,
dryendertich jaren, overmidts myn sonden.
U vierige liefde, te mywaerts vervleten,
getrouwer tot my en was nooyt lieff gevonden;
int dal der miserien, diepe verslonden,
heeft hy my gesocht in drucke & swaer sneven // fier:
aldus vant triomphant // dit lieff myn leven // hier.
| |
[pagina 146]
| |
Wonderlyc is myn lieff, alsoomen mach mercken,
van dbegin totten ende in syn dingen;
onbegrypelyc in woorden & in wercken,
wien dengelen loff & eere toesingen.
Naer hem myn herteken & sin verlingen,
geboeyt liggende vande Madianieten;
ter doot gewont, dleven en mach ick niet gehingen;
ballinck van Jerusalem in swaer verdrieten,
liberteyt van dyen mach ick niet genieten.
In Jerico gedaelt, met druck overgoten,
prister en mocht my cureren noch leviten;
in des doots heerschappye moest al verscoten.
Mynen noot heeft een Samaritaen verdroten
die tot myn ontlasten hem heeft gegeven // schier:
aldus vant triomphant dit lieff myn leven // hier.
Cloppende verclaert ons des propheets orconden:
staet op wtten slaep des eeuwich doots verwaten;
duer Christum, u lieff, wordt u het licht gesonden;
den dach is op handen, den nacht moet ghy laten.
Sy worden by de liefst die voertyds saten,
verre die oude cleeren wttreckende,
buyten, binnen, verchiert als schoone granaten;
| |
[pagina 147]
| |
wtwendich, inwendich, ter duecht verweckende.
Myn lieff comt spacerende, ick ben ontdeckende
myn beddeken, strooyende met bloemkens pareren.
Als Baals propheten, met Godt niet geckende,
inde Wet myns liefs wil ick nu recreeren;
die myn leven gesocht heeft sonder cesseren,
ten lesten gevonden, de doot verdreven // ghier:
aldus vant triomphant dit lieff myn leven // hier.
prinche.
Princhelyc lieff, in dalder hoochste perlement,
die dese woorden gesproken hebt troostbarich,
als ick verheven worde, als coninck potent
vander aerden, soo sal ick al syn gesparich.
Ick salt al tot my trecken, eeuwich gewarich,
triompherende int cruys, Moyses figuere;
gebraden in liefden, teer paeschlam verclarich,
gemest calff shemels vaders te dier huere.
Tis al vervult datter stont in de schriftuere
om dleven te vinden, datter was verloren.
De prinche deser weirelt verjaecht int suere,
| |
[pagina 148]
| |
thantschrift geschuert van Godt des vaders thoren.
Wt liefden dyns, wil ick dees woorden orboren,
ontfaen den trourinck vol werden voorschreven // dier:
aldus vant triomphant dit lieff myn leven // hier.
Al vloeyende groeyende
|
|