Refereinen en andere gedichten uit de XVIe eeuw
(1879-1881)–Jan de Bruyne– Auteursrechtvrijverzameld en afgeschreven door Jan de Bruyne
[pagina 113]
| |
- XXVI - [Godt die gaff syn volck duer Moysem een wet]aant.
Godt die gaff syn volck duer Moysem een wet,
op dat soo wiese hielt, die sou daer doer leven;
& diese oock niet en hielt, twert claer geset,
die moesten den doot sterven, soo daer staet geschreven.
Nu is van Adam allen vlees gebleven
onperfeckt & en costent niet gehouwen
Godts heylich gebodt, dat hy hadde gegeven.
Als Godt dit aensach, wou met rechter trouwen
ons selven saligen, op dat wy souwen
des wets gerechticheyt in synen soen aenmercken,
dat hy is den wech & niet ons benouwen,
als wy tot hem keeren, tsy leecke oft clerken;
maer dit beteeren en syn niet onse wercken,
dan duer u woordt, dwelck ons duer gracie behielt.
Heere, gheeft dat ghy gebiet & gebiet dat ghy wilt.
| |
[pagina 114]
| |
Heere, ghy gheeft het gene dat ghy gebiet
in u woordt; wandt het is claer gebleken,
als Adam gecomen was in het verdriet
& was duer tserpent van u gebodt geweken,
soo woudt ghy ten trooste van Adam dit spreken:
dat duer des wyfs saet noch sou worden vertreden
tserpents hooft; want u woort had lust onbesweken
by smenschen kinderen, die geen goet en deden,
& tis vlees geworden hier op deerde beneden,
& tgeen dat ghy gebiet gaeft ghy hem te dragen,
op dat ghy ons sout brengen by u in vreden.
Liet ghy hem, om u volcx sonden wil, slagen,
u woordt ist dat gedaen heeft, Heer, u behagen
duer welck u gramschap tegen ons is gestilt.
Heere, gheeft dat ghy gebiet & gebiet dat ghy wilt.
Alle wat asem heeft looft den Heer der heeren,
dat hy gegeven heeft, soetst om vermonden,
tgeen dat hy geboot in synen sone vol eeren;
want het behaecht Godt, naer Paulus orconden,
dat in hem alle volheyt sou worden gevonden.
En van synder volheyt hebben wy alle ontfangen:
genade om genade, soethertige gronden;
| |
[pagina 115]
| |
want hy voer ons, als eenen trooster der bangen,
vermalendyt werdt & aent cruyce gehangen,
op dat hy ons van de vermalendydinge
des wets verlossen sou, die ons woude prangen;
& ons daer voer geven eeuwige bevrydinge.
Dit mogen wy wel schryven voer een nieu tydinge,
die Godt gheeft & inder eeuwicheyt niet en smilt.
Heere, gheeft dat ghy gebiet, & gebiet dat ghy wilt.
prinche.
Heere, die u gebodt gevende syt in u woordt,
dat ghy wilt, dat gebiet ghy hem oock eenpaerlyc.
Want gelyc eenen reigen op deerde brengt comfoort,
& niet weer en keert, seyt Esaias claerlyc,
hy maeckse eerst vruchtbaer; alsoo sal openbaerlyc
u woort niet ydel weer keeren oft alleene,
maer sal al doen dat ghy gewilt hebt vermaerlyc.
Wat hebt ghy gewilt? Dan dat u woordt seer reene
vertroosten souden allen die waren in weene,
& dat het de bedroefde herten soude genesen,
vercondigende de bly botschap int gemeene;
| |
[pagina 116]
| |
dat elck om niet nu mocht drinckende wesen
van de levende fonteyne Christy gepresen,
die ons voer Sathan is eenen vromen schilt:
Gheeft, Heere, dat ghy gebiet & gebiet dat ghy wilt.
Men sach tantwerpen den eersten july doer eendrachticheyt
Van heeren en borgers wert al den twist en opruer neer geleyt.
Per Den noot doet vele ao 1554. |
|