Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 2000 (nrs. 89-92)
(1999-2000)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 185]
| |
Denis Diderot
| |
[pagina 186]
| |
het boek lijkt het er zelfs op dat we nooit de afloop van Jacques' liefdesverhaal zullen weten, want de meester begaat een moord en slaat op de vlucht, waarna zijn knecht in de gevangenis terechtkomt. De schrijver houdt het dan voor gezien, maar gelukkig blijkt de uitgever nog te beschikken over extra (hoewel zeer dubieuze) informatie, zodat de roman toch nog een ‘bevredigend’ slot krijgt: we vernemen niet alleen hoe Jacques zijn geliefde heeft veroverd, maar ook dat hij zijn meester én Denise weer terugvindt. Eind goed, al goed. Maar dan wel met een vette knipoog, zoals het hele boek één grote parodie op de heersende romanconventies is. Jacques le Fataliste werd maar één keer eerder in het Nederlands vertaald, door J.D. Hubert-Reerink in 1978 (Jacques de fatalist en zijn meester, Prisma Klassieken). Die vertaling mag nu als achterhaald worden beschouwd, niet omdat vertalingen per definitie verouderen, ook niet zozeer vanwege de vertaalfouten (veelal te wijten aan een gebrekkige kennis van het achttiende-eeuwse Frans met zijn talloze valstrikken voor de moderne lezer), maar vooral omdat Hubert-Reerink de schwung en het ogenschijnlijk nonchalante conversatietoontje van het origineel niet goed weet te treffen in het Nederlands. Vandaar deze nieuwe vertaling, die te zijner tijd zal uitkomen bij Athenaeum-Polak & Van Gennep. Met nadruk zij erop gewezen dat het om work in progress gaat: het hier gepresenteerde fragment is nog niet ‘uitvertaald’. (Martin de Haan)
Hoe hadden ze elkaar ontmoet? Bij toeval, zoals iedereen. Hoe heetten ze? Wat gaat u dat aan? Waar kwamen ze vandaan? Van de dichtstbijzijnde plek. Waar gingen ze heen? Weet een mens waar hij heen gaat? Wat zeiden ze? De meester zei niets, en Jacques zei dat zijn kapitein zei dat alle goede en slechte dingen die ons hier beneden overkomen, daar boven geschreven staan. de meester Dat is een prachtig gezegde. jacques Mijn kapitein voegde eraan toe dat elke kogel die uit een geweer kwam zijn bestemming had. de meester En hij had gelijk...
Na een korte pauze riep Jacques uit: ‘De duivel hale die herbergier en zijn herberg!’ de meester Waarom wens je je naaste naar de duivel? Dat is niet christelijk. jacques Omdat ik me zit te bezatten met zijn slechte wijn en daardoor onze paarden naar de drenkplaats vergeet te brengen. Mijn vader merkt het, hij wordt boos. Ik schud mijn hoofd, hij pakt een stok en laat die onzacht op mijn schouders neerkomen. Er kwam een regiment voorbij dat op weg was naar het kamp voor Fontenoy; uit pure nijdigheid nam ik dienst. We komen aan, de slag barst los.Ga naar voetnoot1. | |
[pagina 187]
| |
de meester En jij ontvangt de kogel met jouw naam erop. jacques Goed geraden: een schot in mijn knie. En God weet wat voor goede en slechte dingen me door dat schot zijn overkomen. Het grijpt allemaal net zo hecht in elkaar als de schakels van een bitketting. Zo zou ik zonder dat schot denk ik nooit van mijn leven verliefd zijn geweest, en ook niet mank. de meester Je bent dus verliefd geweest? jacques Nou en of! de meester En dat kwam door een geweerschot? jacques Ja, door een geweerschot. de meester Daar heb je me nog nooit een woord over gezegd. jacques Dat wil ik graag geloven. de meester Maar waarom dan niet? jacques Omdat het niet eerder en niet later gezegd kon worden. de meester En is nu voor mij het moment gekomen om te horen hoe dat zat met die liefde? jacques Wie weet? de meester Hoe dan ook, begin toch maar...
Jacques begon het verhaal van zijn liefde. Het was middag, het weer was drukkend; zijn meester viel in slaap. De nacht verraste hen in het open veld, en zo waren ze ineens verdwaald. Ziedend van woede bedolf de meester zijn knecht onder een regen van zweepslagen, en bij elke slag zei de arme duivel: ‘Die stond daar boven blijkbaar nog geschreven.’ U ziet, lezer, dat ik goed op dreef ben en dat ik u moeiteloos één jaar, twee jaar, drie jaar zou kunnen laten wachten op het verhaal van Jacques' liefde, door hem van zijn meester te scheiden en elk van hen bloot te stellen aan alle gevaren die ik maar zou willen. Wat belet me de meester te laten trouwen en hem de hoorns op te zetten? Jacques in te schepen naar Haïti? Zijn meester er ook heen te sturen? Hen beiden naar Frankrijk terug te brengen op hetzelfde schip? Wat is het toch gemakkelijk verhalen te vertellen! Maar die twee zullen ervan afkomen met een slapeloze nacht, en u met dit oponthoud. Het begon nog maar net licht te worden of ze hadden hun rijdieren alweer bestegen en vervolgden hun weg. - En waar gingen ze heen? - Dat is de tweede keer dat u me die vraag stelt, en voor de tweede keer luidt mijn antwoord: Wat gaat u dat aan? Als ik over het doel van hun reis begin, kunt u Jacques' liefde verder wel vergeten... Ze reden een tijdlang zwijgend voort. Toen de ergernis bij beiden wat was gezakt, zei de meester tegen zijn knecht: ‘Goed Jacques, waar waren we gebleven met je liefde?’ jacques We waren geloof ik gebleven bij de aftocht van het vijan- | |
[pagina 188]
| |
delijke leger. Ze slaan op de vlucht, worden achtervolgd en denken alleen aan hun eigen hachje. Ik blijf achter op het slagveld, bedolven onder de enorme berg doden en gewonden. De volgende dag werd ik met een dozijn anderen op een kar gegooid om naar een van onze hospitalen te worden overgebracht. Heus meneer, ik geloof dat er niets pijnlijkers bestaat dan een kniewond. de meester Kom Jacques, je maakt een grapje. jacques Nee, verdomd meneer, ik maak geen grapje! Er zitten daar ik-weet-niet-hoeveel botten, pezen en andere dingen die ze ik-weet-niet-wat-voor naam geven...
Een plattelander die hen volgde met een jonge vrouw achter op zijn paard, had hun gesprek opgevangen. Hij nam het woord en zei: ‘Meneer heeft gelijk.’ Het was niet duidelijk tot wie dat meneer was gericht, maar Jacques en zijn meester konden het niet waarderen, en Jacques zei tegen die opdringerige spreker: ‘Waar bemoei je je mee?’ ‘Ik bemoei me met mijn beroep. Ik ben chirurgijn, om u te dienen, en ik zal u demonstreren...’ De vrouw die hij achterop had zei tegen hem: ‘Meneer dokter, laten we verder gaan en deze heren met rust laten, die er niet van houden dat hun iets wordt gedemonstreerd.’ ‘Nee,’ antwoordde de chirurgijn, ‘ik wíl ze demonstreren en ik zál ze demonstreren dat...’ En terwijl hij zich omdraait om de daad bij het woord te voegen stoot hij zijn reisgenote aan, die haar evenwicht verliest en op de grond valt, waarbij ze met één voet in de slip van zijn jas blijft haken en haar rokken omgekeerd over haar hoofd krijgt. Jacques stijgt af, bevrijdt de voet van het arme schepsel en doet haar rokken omlaag. Ik weet niet of hij eerst de rokken omlaag deed of eerst de voet bevrijdde, maar naar haar gejammer te oordelen had de vrouw zich ernstig verwond. En Jacques' meester zei tegen de chirurgijn: ‘Dat komt er nou van, van al dat gedemonstreer.’ En de chirurgijn: ‘Dat komt er nou van als je niet wilt dat er iets gedemonstreerd wordt!’ En Jacques zei tegen de gevallen of overeind geholpen vrouw: ‘Rustig maar, m'n beste, u kon er niets aan doen, de dokter ook niet en mijn meester en ik net zomin. Het stond namelijk daar boven geschreven dat vandaag, op deze weg, op dit tijdstip, de dokter zijn kwek niet zou kunnen houden en mijn meester en ik ons lomp zouden gedragen, dat u een blauwe plek op uw hoofd zou krijgen en dat wij uw achterwerk zouden zien...’ | |
[pagina 189]
| |
Wat voor proporties zou dit voorval onder mijn handen niet aannemen als ik ineens zin zou hebben u tot wanhoop te drijven! Ik zou die vrouw aanzien geven, ik zou er de nicht van een pastoor uit het nabijgelegen dorp van maken. Ik zou de boeren van dat dorp in opstand brengen en voor gevechten en amoureuze verwikkelingen zorgen. Want die boerin was onder haar ondergoed tenslotte niet de lelijkste, en dat was Jacques en zijn meester niet ontgaan; de liefde heeft niet altijd zo'n ideale gelegenheid afgewacht. Waarom zou Jacques niet voor de tweede keer verliefd worden? Waarom zou hij niet voor de tweede keer de rivaal van zijn meester zijn, en zelfs de voorkeur krijgen? - Was hem dat dan al eens overkomen? - Altijd maar vragen. U wilt dus niet dat Jacques doorgaat met het verhaal van zijn liefde? Het is nu of nooit, dus zegt u het maar: wilt u liever dat hij doorgaat of dat hij stopt? Als u wilt dat hij doorgaat, dan stel ik voor de boerin achter op het paard van haar begeleider terug te zetten, hen te laten gaan en ons weer op onze twee reizigers te richten. Dit keer nam Jacques het woord en zei tegen zijn meester: ‘Zo gaat dat nou. U, die nog nooit van uw leven gewond bent geweest en die niet weet wat een schot in de knie betekent, u beweert bij hoog en laag tegen iemand wiens knie is verbrijzeld en die al twintig jaar hinkt, ik dus, dat...’ de meester Misschien heb je wel gelijk. Maar door die onbeschofte chirurgijn lig je nog altijd op een kar met je kameraden, nog lang niet in het hospitaal, nog lang niet genezen en nog lang niet verliefd. jacques U kunt ervan denken wat u wilt, maar de pijn in mijn knie was in ieder geval verschrikkelijk. Door de harde kar en de hobbelige wegen werd hij nog erger, en bij elke schok schreeuwde ik het uit. de meester Omdat daar boven geschreven stond dat je het zou uitschreeuwen? jacques Absoluut! Ik verloor al mijn bloed en zou een lijk zijn geweest als onze kar, de laatste van de rij, niet was gestopt voor een hut. Daar vraag ik of ik eraf mag; ze tillen me op de grond. Een jonge vrouw die bij de deur van de hut stond ging naar binnen en kwam vrijwel onmiddellijk weer naar buiten met een glas en een fles wijn. Gulzig nam ik een paar slokken. De wagens voor ons reden achter elkaar weg. Toen men aanstalten maakte om me terug te gooien tussen mijn kameraden greep ik me stevig vast aan de kleren van die vrouw en aan alles om me heen, en weigerde pertinent weer op de kar te gaan: als ik toch moest sterven, deed ik dat liever op de plek waar ik was dan twee mijl verderop. Nauwelijks was ik uitgesproken of ik verloor het bewustzijn. Toen ik weer bijkwam merkte ik dat ik uitgekleed in een bed lag dat in een hoek van de hut stond, met om me heen een boer (de eigenaar van de woning), zijn vrouw (dezelfde die me had geholpen) en een paar | |
[pagina 190]
| |
kleine kinderen. De vrouw had de punt van haar schort in azijn gedoopt en wreef ermee over mijn neus en mijn slapen. de meester Aha, jij smiecht! Schoft die je d'r bent! Smeerlap! Ik zie al waar je naartoe wilt. jacques Meester, ik denk dat u helemaal niets ziet. de meester Die vrouw, is dat niet degene op wie je verliefd gaat worden? jacques En als ik verliefd op haar was geworden, wat dan nog? Kun je zelf bepalen of je wel of niet verliefd wordt? En als je het bent, kun je dan doen alsof je het niet bent? Als het daar boven geschreven had gestaan, zou ik alles wat u tegen me wilt gaan zeggen ook tegen mezelf hebben gezegd. Ik zou mezelf een klap in het gezicht hebben gegeven, ik zou mijn hoofd tegen de muur hebben gebonkt, ik zou mijn haren hebben uitgetrokken, maar het zou allemaal niets hebben uitgemaakt en mijn weldoener zou zijn bedrogen door zijn vrouw. de meester Maar wanneer je zo redeneert als jij, hoeft niemand ooit spijt te hebben van een misdaad. jacques Over die tegenwerping heb ik me vaak het hoofd gebroken, maar ongewild kom ik toch altijd weer uit bij het gezegde van mijn kapitein: alle goede en slechte dingen die ons hier beneden overkomen, staan daar boven geschreven. Kent u een manier om dat schrift uit te wissen, meneer? Kan ik ook niet mezelf zijn? En als ik mezelf ben, kan ik dan anders handelen dan ik doe? Kan ik mezelf zijn en een ander? En is er sinds ik op de wereld ben één moment geweest waarop dat niet waar was? U kunt preken zoveel u wilt; misschien zijn uw argumenten wel goed, maar als in mij of daar boven geschreven staat dat ik ze slecht zal vinden, wat wilt u dan dat ik daaraan doe? de meester Ik vraag me nog iets af: zou die man zijn bedrogen omdat dat daar boven geschreven stond, of stond het daar boven geschreven omdat hij door jouw toedoen bedrogen zou worden? jacques Dat stond allebei naast elkaar geschreven. Alles is tegelijk geschreven. Het is net een grote rol die stukje bij beetje wordt afgewikkeld.
U kunt zich wel voorstellen, lezer, hoe ver ik zou kunnen gaan met dit gesprek over een onderwerp waarover men al tweeduizend jaar zoveel heeft gezegd en geschreven zonder daarmee ook maar één stap vooruit te komen. Mocht u me kwalijk nemen wat ik zeg, wees me dan maar zeer dankbaar voor wat ik niet zeg. Terwijl onze twee theologen redetwistten zonder het eens te worden, zoals dat kan gebeuren in de theologie, viel de nacht. Ze trokken door een streek die altijd al onveilig was maar nu des temeer, omdat het aan- | |
[pagina 191]
| |
tal misdadigers razendsnel was toegenomen door het slechte bestuur en de armoede. Ze hielden stil bij een allerbelabberdste herberg. Er werden twee veldbedden voor hen opgemaakt in een kamer met dunne wandjes die aan alle kanten kierden. Ze vroegen om een avondmaaltijd en kregen vijverwater, zwart brood en bedorven wijn. De waard, de waardin, de kinderen, de bedienden, alles zag er even sinister uit. Naast zich hoorden ze het gebrul en gejoel van een twaalftal bandieten dat vóór hen was aangekomen en alle voorraden in beslag had genomen. Jacques was tamelijk kalm, zijn meester in de verste verte niet. Die ijsbeerde bezorgd door de kamer, terwijl zijn knecht een paar stukken zwart brood verslond en met een vies gezicht een paar glazen slechte wijn achteroversloeg. Zo stonden de zaken ervoor toen ze op hun deur hoorden kloppen. Het was een knecht, die er door die onbeschofte en gevaarlijke buren toe was gedwongen onze reizigers een bord te brengen met daarop alle botjes van een stuk gevogelte dat ze hadden gegeten. Verontwaardigd grijpt Jacques de pistolen van zijn meester. ‘Waar ga je heen?’ ‘Laat me gaan.’ ‘Waar ga je heen, vraag ik je.’ ‘Dat uitschot tot rede brengen.’ ‘Weet je wel dat ze met z'n twaalven zijn?’ ‘Ook al waren het er honderd, het aantal doet er niet toe als daar boven geschreven staat dat ze met te weinig zijn.’ ‘De duivel hale je met je onzinnige spreuk!’
Jacques bevrijdt zich uit de handen van zijn meester en gaat de kamer van de rovers binnen, met in elke hand een geladen pistool. ‘Snel, in bed jullie,’ zegt hij. ‘De eerste die een beweging maakt, die jaag ik een kogel door zijn kop.’ Zijn toon en gezichtsuitdrukking waren zo bloedserieus dat de boeven, die net zozeer aan het leven gehecht waren als fatsoenlijke mensen, zonder een woord van tafel opstaan, zich uitkleden en naar bed gaan. Zijn meester, die niet gerust was op de afloop van dit avontuur, wachtte huiverend op hem. Jacques kwam terug, beladen met de kleren van die lui, die hij had meegenomen om te voorkomen dat ze weer zouden opstaan. Hij had hun lamp uitgedoofd en hun deur dubbel op slot gedraaid; de sleutel bungelde aan een van zijn pistolen. ‘Ziezo, meneer,’ zei hij tegen zijn meester. ‘Nu hoeven we niets anders meer te doen dan ons te barricaderen door onze bedden tegen die deur te schuiven, en rustig te gaan slapen.’ En terwijl hij aanstalten maakte om de bedden te verschuiven, deed hij zijn meester nuchter en bondig de details van zijn expeditie uit de doeken. | |
[pagina 192]
| |
de meester Jacques, wat ben jij toch voor een duivelse kerel? Geloof je dan... jacques Ik geloof, noch geloof niet. de meester En als ze nu eens hadden geweigerd naar bed te gaan? jacques Dat was onmogelijk. de meester Waarom? jacques Omdat ze het niet hebben gedaan. de meester En als ze weer opstaan? jacques Dan hebben we pech, of geluk. de meester En als... als... als... en... jacques Als... als de zee zou koken, hadden we de gekookte vis voor het opscheppen, zoals het gezegde luidt. Verdomme, meneer, daarnet dacht u nog dat ik groot gevaar liep, en niets was minder waar. Nu denkt u dat u zelf in groot gevaar verkeert, en weer is misschien niets minder waar. We zijn in dit huis allemaal bang voor elkaar, wat bewijst dat we allemaal dwazen zijn...
En terwijl hij zo uitweidt is hij uitgekleed, in bed en in slaap. Zijn meester, die op zijn beurt een stuk zwart brood at en een slok slechte wijn dronk, luisterde scherp naar alle kanten, keek naar de snurkende Jacques en zei: ‘Wat is dat toch voor een duivelse kerel?’ In navolging van zijn knecht ging ook de meester op zijn armzalige bed liggen, maar híj deed geen oog dicht. Zodra het licht begon te worden voelde Jacques een hand die hem aanstootte. Het was zijn meester, die hem zachtjes riep: ‘Jacques! Jacques!’ jacques Wat is er? de meester Het is licht. jacques Dat is goed mogelijk. de meester Sta dan op. jacques Waarom? de meester Om hier zo snel mogelijk vandaan te komen. jacques Waarom? de meester Omdat we hier niet veilig zijn. jacques Wie zegt dat? En wie zegt dat we ergens anders veiliger zijn? de meester Jacques? jacques Wat nou Jacques, Jacques? Wat bent u toch voor een duivelse kerel! de meester Wat ben jij toch voor een duivelse kerel! Jacques, beste vriend, ik smeek je...
Jacques wreef zijn ogen uit, gaapte een paar keer, rekte zich uit, stond op, kleedde zich op zijn dooie gemak aan, schoof de bedden terug, ging | |
[pagina 193]
| |
de kamer uit, klom de trap af, liep naar de stal, zadelde de paarden en deed ze de teugels aan, wekte de nog slapende waard, betaalde de rekening, hield de sleutels van de twee kamers, en weg waren onze reizigers. De meester wilde er in gestrekte draf vandoor, Jacques wilde stapvoets rijden, nog altijd volgens zijn systeem. Toen ze op vrij grote afstand van hun trieste logies waren gekomen, hoorde de meester iets rinkelen in Jacques' zak. Hij vroeg hem wat het was. Jacques zei dat het de twee kamersleutels waren.
de meester En waarom heb je die dan niet teruggegeven? jacques Omdat er nu twee deuren moeten worden ingetrapt: die van onze buren om ze uit hun gevangenis te bevrijden, en de onze om ze hun kleren terug te geven; en omdat we daar tijd mee winnen. de meester Heel goed, Jacques, maar waarom wil je tijd winnen? jacques Waarom? Heus, ik zou het niet weten. de meester En als je tijd wilt winnen, waarom rijd je dan stapvoets? jacques Omdat we niet weten wat daar boven geschreven staat en daarom noch weten wat we willen, noch wat we doen, en onze bevliegingen volgen, die we rede noemen, of onze rede, die vaak niets anders is dan een gevaarlijke bevlieging, die soms goed en soms verkeerd uitpakt. Mijn kapitein dacht dat voorzichtigheid een hypothese is die ervan uitgaat dat we op grond van onze ervaring de omstandigheden waarin we verkeren als oorzaken mogen beschouwen van bepaalde gevolgen die te hopen of te vrezen zijn voor de toekomst. de meester En begreep jij daar iets van? jacques Jazeker. Ik was langzamerhand wel gewend geraakt aan zijn manier van spreken. Maar, zo zei hij, wie kan er prat op gaan dat hij genoeg ervaring heeft? Is degene die zich inbeeldde dat hij meer ervaring had dan wie ook, nooit de klos geweest? En is er bovendien één mens die de omstandigheden waarin hij verkeert juist kan inschatten? De berekening die we maken in ons hoofd en de berekening die vastligt in het register daar boven zijn zeer verschillend. Besturen wij het noodlot of bestuurt het noodlot ons? Hoeveel weldoordachte plannen zijn er niet mislukt, en hoeveel zullen er niet mislukken! Hoeveel dwaze plannen zijn er niet geslaagd, en hoeveel zullen er niet slagen! Dat hield mijn kapitein me herhaaldelijk voor na de inname van Bergen op Zoom en die van Port Mahon,Ga naar voetnoot2. en hij voegde er steeds aan toe dat voorzichtig- | |
[pagina 194]
| |
heid geen garantie voor een goede afloop vormde, maar ons troostte en verontschuldigde bij een slechte. Daarom sliep hij de nacht voor een veldslag even rustig in zijn tent als normaal in de kazerne en ging hij de strijd tegemoet alsof het een bal was. Over hem zou u zeker hebben geroepen: ‘Wat een duivelse kerel!’ de meester Kun jij me zeggen wat een dwaas is, en wat een wijze? jacques Waarom niet? Een dwaas... wacht even... dat is een ongelukkig mens, en dus is een gelukkig mens een wijze. de meester En wat is een gelukkig of ongelukkig mens? jacques Die is makkelijk. Een gelukkig mens is iemand van wie het geluk daar boven geschreven staat, en dus is iemand van wie het ongeluk daar boven geschreven staat een ongelukkig mens. de meester En wie heeft daar boven het geluk en het ongeluk geschreven? jacques En wie heeft de grote rol gemaakt waarop alles geschreven staat? Een kapitein, een vriend van mijn eigen kapitein, zou er wel een daalder voor over hebben gehad om dat te weten. Hijzelf zou er nog geen cent voor hebben gegeven, en ik ook niet, want wat zou ik daaraan hebben? Zou ik daardoor de kuil kunnen ontwijken waarin ik volgens de grote rol mijn nek moet breken? de meester Ik denk het wel. jacques. Nou, ik denk het niet, want dan zou er een onjuiste regel moeten staan op de grote rol die de waarheid, de gehele waarheid en niets dan de waarheid bevat. Er zou geschreven staan: ‘Op die en die dag breekt Jacques zijn nek,’ en Jacques zou zijn nek niet breken. Denkt u dat dat mogelijk is, wie de schrijver van de grote rol ook moge zijn? de meester Daar valt heel wat op te zeggen...
Op dat moment hoorden ze op enige afstand achter zich lawaai en geschreeuw. Ze keken om en zagen een troep mannen gewapend met stokken en hooivorken op hen af komen rennen. U denkt nu dat het die lui van de herberg waren, de knechten en boeven waar we het over gehad hebben. U denkt dat men hun deuren 's ochtends had ingetrapt bij gebrek aan sleutels en dat de boeven zich in het hoofd hadden gehaald dat onze twee reizigers er met hun spullen vandoor waren gegaan. Jacques dacht dat ook en zei binnensmonds: ‘Die verdomde sleutels en die verdomde bevlieging of rede die me zei dat ik ze moest meenemen! Die verdomde voorzichtigheid! enz., enz.’ U denkt nu dat dit legertje zich op Jacques en zijn meester zal storten en dat er een bloedige strijd zal plaatsvinden, met stokslagen en pistoolschoten; en niets belet me dat allemaal te laten gebeuren, maar dan kunnen we de waarheid van dit relaas en het verhaal van Jacques' liefde verder wel vergeten. Onze | |
[pagina 195]
| |
twee reizigers werden helemaal niet achtervolgd; ik weet niet wat er in de herberg na hun vertrek is gebeurd. Ze vervolgden hun weg, nog altijd zonder te weten waar ze naartoe gingen, hoewel ze ongeveer wisten waar ze naartoe wilden, hun verveling en vermoeidheid verdrijvend door te zwijgen en te kletsen, zoals de gewoonte is van mensen die zich voortbewegen, en soms ook van mensen die stilzitten. Het is overduidelijk dat ik geen roman schrijf, want ik laat kansen voorbijgaan die een romanschrijver zeker zou benutten. Wie wat ik schrijf voor de waarheid aanziet, zit er misschien minder ver naast dan wie het voor een fabeltje aanziet. Dit keer verbrak de meester de stilte en hief het gebruikelijke refrein aan: ‘Zo, Jacques, en het verhaal van je liefde?’
jacques Ik weet niet meer waar ik gebleven was. Ik ben zo vaak onderbroken dat ik net zo goed opnieuw zou kunnen beginnen. de meester Nee, nee. Je was in zwijm gevallen voor de deur van de hut, en toen je weer bijkwam merkte je dat je in een bed lag met de bewoners om je heen. jacques Heel goed! Wat ik allereerst nodig had was een chirurgijn, maar er was er geen binnen een omtrek van meer dan een mijl. De boer liet een van zijn kinderen op een paard klimmen en stuurde het naar de dichtstbijzijnde plek. Intussen had de boerin wat eenvoudige wijn opgewarmd en een oud hemd van haar man aan repen gescheurd; mijn knie werd ontsmet, met kompressen bedekt en in doeken gewikkeld. Ze deden een paar bij de mieren weggehaalde brokken suiker in een deel van de wijn die voor mijn verband was gebruikt, en die dronk ik op; vervolgens maanden ze me tot geduld. Het was al laat, het gezin ging aan tafel voor de avondmaaltijd. Toen ze klaar waren met eten was het kind er nog altijd niet, laat staan een chirurgijn. De vader raakte uit zijn humeur. Hij was van nature een chagrijnige man, die altijd kortaf deed tegen zijn vrouw en overal wat op aan te merken had. Nors stuurde hij zijn andere kinderen naar bed. Zijn vrouw ging op een bank zitten en pakte haar spinstok. Hijzelf liep te ijsberen en maakte haar al ijsberend het ene verwijt na het andere: ‘Als je naar de molen was gegaan, zoals ik je had gezegd...,’ en hij maakte zijn zin af met een hoofdknik in de richting van mijn bed. ‘Ik ga morgen.’ ‘Je had vandaag moeten gaan, zoals ik je had gezegd... En die restjes stro die in de schuur liggen, waarom heb je die nog niet opgeraapt?’ ‘Dat doe ik morgen.’ ‘Wat we hebben is bijna op, en je had die restjes veel beter vandaag kunnen oprapen, zoals ik je had gezegd... En die hoop gerst die ligt te | |
[pagina 196]
| |
bederven op zolder, ik durf te wedden dat je er niet aan hebt gedacht die om te scheppen.’ ‘Dat hebben de kinderen gedaan.’ ‘Je had het zelf moeten doen. Als je op zolder was geweest, was je niet bij de deur geweest.’ Ondertussen kwam er een chirurgijn aan, toen een tweede, toen een derde met het jongetje van de hut.
de meester En zo zat je ineens net zo ruim in de chirurgijns als Sint-Rochus in de hoeden.Ga naar voetnoot3. jacques De eerste was er niet toen het jongetje aankwam, maar zijn vrouw had de tweede laten waarschuwen en de derde was met het jongetje meegekomen. ‘Hé! Goedenavond, vrienden. Jullie hier?’ zei de eerste tegen de twee anderen. Ze waren zo snel mogelijk gekomen, ze hadden het warm, ze waren dorstig. Ze gingen om de tafel zitten, waar het tafellaken nog op lag. De vrouw verdwijnt in de kelder en komt weer boven met een fles. Haar echtgenoot mopperde binnensmonds: ‘Wat deed ze verdomme bij die deur?’ Ze drinken, bespreken de plaatselijke ziektes en beginnen hun patiënten op te sommen. Ik doe mijn beklag, ze zeggen: ‘We komen zo bij u.’ Na de eerste fles vragen ze om een tweede, te verrekenen met mijn behandeling, dan om een derde, een vierde, nog altijd te verrekenen met mijn behandeling, en bij elke fles herhaalde de echtgenoot zijn eerste uitroep: ‘Wat deed ze verdomme bij die deur?’
Hoeveel profijt zou een ander niet hebben getrokken van die drie chirurgijns, hun gesprek bij de vierde fles, hun eindeloze reeks wonderbaarlijke genezingen, Jacques' ongeduld, het slechte humeur van de gastheer, de praatjes van onze plattelandsesculapen rondom Jacques' knie, hun uiteenlopende meningen - de een zou hebben verkondigd dat Jacques' er geweest was als zijn been niet snel werd afgezet, een tweede dat de kogel en het stukje kleding dat hij had meegenomen verwijderd moesten worden, en dat de arme duivel zijn been kon houden. Intussen zouden we hebben gezien hoe Jacques op zijn bed zat, met medelijden naar zijn been keek en er definitief afscheid van nam, precies zoals we een van onze generaals hebben zien doen tussen Dufouart en Louis.Ga naar voetnoot4. De derde chirurgijn zou met alle winden zijn meegewaaid tot er | |
[pagina 197]
| |
ruzie ontstond tussen de eerste twee en ze na de beledigingen toe waren aan de handtastelijkheden. Ik bespaar u al die dingen, die u in romans, de oude Attische komedie en de samenleving kunt vinden. Toen ik de gastheer over zijn vrouw hoorde roepen: ‘Wat deed ze verdomme bij die deur?’ herinnerde ik me de Harpagon van Molière, wanneer hij over zijn zoon zegt: Wat moest hij daar op die galei?Ga naar voetnoot5. En ik begreep dat de waarheid alleen niet voldoende is maar dat je daarnaast ook onderhoudend moet zijn, en dat de woorden van mijn boer, ‘Wat deed ze bij die deur?’, daarom geen spreekwoord zouden worden, terwijl men tot in lengte van dagen zal zeggen: Wat moest hij daar op die galei? vertaling: martin de haan |
|