Zo gelukkig als een hondenstaart
Zo gelukkig als alles wat niet serieus is
en zo vrij als iets dat onserieus is.
Als wat niemand hoog acht
en wat zichzelf niet hoog acht.
Als hetgeen waar ieder mee spot,
als hetgeen dat met dat spotten spot.
Als een lach zonder serieuze reden.
Als een schreeuw die zich uit kan schreeuwen.
Gelukkig als wat dan ook.
Als wat voor wat dan ook ook.
Hoewel haar debuut in 1936 al opzien baarde, zou het tot de jaren zeventig duren voor Anna Swirszczynska een algemeen erkend dichter werd. Haar kale, provocerende poëzie - die over oorlog, honger, seks en het lot van de vrouw gaat - was lange tijd niet verteerbaar voor de kritiek. Inmiddels is zij onder andere door toedoen van Czeslaw Milosz (die haar in het Engels vertaalde) ingelijfd bij de canon van de twintigste eeuwse Poolse poëzie. Anna Swirszczynska (die in het Engels gemakshalve wordt uitgegeven onder de naam ‘Swir’, haar oorlogspseudoniem) werd in 1909 in Warschau geboren en stierf in 1984 in Krakau. Zij debuteerde in 1936 met de bundel ‘Gedichten en proza’. Daarna verschenen ‘Verzamelde lyriek’ (1958), ‘Zwarte woorden’ (1967), ‘Wind’ (1970), ‘Ik mens’ (1972), ‘Ik bouwde een barricade’ (1974), ‘Zo gelukkig als een hondenstaart’ (1978) en in 1985 tenslotte, postuum, ‘Lijden en blijdschap’.
vertaling: gerard rasch