| |
| |
| |
Nicolaas Matsier
Hoe moet men Prediker vertalen?
Gesprek met Arend-Jan Bolhuis en Kees Verdegaal
Als het goed is, wordt in het jaar 2002 het niet geringe project van de Nieuwe Bijbelvertaling voor het Nederlandse taalgebied, de nbv, afgerond. Dan verschijnt er een spiksplinternieuwe en uiterst ambitieuze vertaling. Ambitieus, omdat deze vertaling - en dat gebeurt voor het eerst - alle mogelijke bijbellezers wil bedienen: de christenen in de ruimste zin van zowel katholieken als protestanten, plus de joden, met wie de christenen het Oude Testament immers delen; maar zelfs met deze grootste gemene deler van religieus op de bijbel georiënteerde lezers is de doelgroep nog niet compleet. Nadrukkelijk richt de vertaling zich ook tot degenen die in de bijbel geïnteresseerd zijn als een vorm van literatuur danwel als al dan niet verzonken cultuurgoed.
Daartoe hebben de twee samenwerkende instanties, Het Nederlands Bijbelgenootschap en de Katholieke Bijbelstichting, een indrukwekkende machinerie ontworpen. Er zijn zogenaamde vertaalkoppels gevormd, per afzonderlijk bijbelboek. De ene helft van zo'n koppel is een kenner van de grondtekst, dus van het Hebreeuws respectievelijk Aramees (voor het Oude Testament), of van het Koine-Grieks (voor het Nieuwe Testament). De andere helft van het koppel staat als neerlandicus of -ca, danwel als vertaalkundige, op de bres voor de zogenoemde doeltaal. Rondom die vertaalkoppels - die meerdere bijbelboeken onder hun hoede kunnen hebben - staat dan een schare van supervisoren, deskundige meelezers uit de kerken in Nederland en Vlaanderen onder wie wederom grondtekstkenners, neerlandici en vertaalkundigen, aan wie commentaar wordt gevraagd. En in een wat losser verband wordt ook anderen daar wel eens om gevraagd. Zo heeft schrijver dezes, als literair lezer, een paar bijbelboeken mee gelezen.
De nieuwe vertaling van het boek Prediker is de inzet van het gesprek dat ik op 18 september jongstleden, in het gebouw van het Nederlands Bijbelgenootschap te Haarlem, had met de heren Kees Verdegaal, hebraicus, en Arend-Jan Bolhuis, neerlandicus. Overigens niet dan nadat de beide vertalers - die tijdens een wandelend doorgebrachte middagpauze direct voorafgaand aan ons gesprek waren gebeten door een herdershond - in een ziekenhuis waren behandeld. Er zouden onheilige grappen over gemaakt kunnen worden; wat ik niet zal doen. Maar het is te wonderlijk om onvermeld te mogen blijven.
De keus voor het boek Prediker, dat ik als meelezer al eens in een gevorderde fase van vertaling onder ogen had gehad, is al heel makkelijk te motiveren. Het boek is niet alleen literair zeer aantrekkelijk, en in elk geval partieel bij een lezend publiek redelijk goed bekend, het is bovendien zo weinig omvangrijk - zeg maar: zestien Aviertjes - dat de lezer zich er in korte tijd al een redelijke indruk van kan maken. Zie overigens, helemaal voor in dit nummer, ook de vier kolomsgewijs afgedrukte aanvangen in diverse vertalingen van Prediker. De laatste van die vier is de vertaling waar het in het hier volgende interview over gaat.
N.M.
| |
| |
Dat er vertaalkoppels gevormd zijn, bestaande uit telkens een kenner van de brontaal, in dit geval dus het Hebreeuws, plus een neerlandicus, zou een buitenstaander verbazend kunnen vinden. Kan een hebraicus dan niet vertalen?
KV: Dat heeft te maken met de aparte positie van de bijbel. Die is een zo groot aantal malen vertaald, en misschien wel oververtaald in de zin van veel te vaak vertaald, dat er een bepaald soort sensibiliteit is ontstaan. Zodat het per se nogal goed moet gebeuren, wil het weer een goede vertaling zijn. En binnen de context van het bijbelvertalen is er natuurlijk allerlei theorievorming geweest die met name ook een aanzet is geworden tot vertaaltheorieën in het algemeen. Ik denk dat het speciaal die sensibiliteit ten aanzien van de tekst is - of die al dan niet heilig is, is een tweede - die maakt dat men er zo heel precies mee om wil gaan. Als je Pessoa vertaalt ofzo, ja, dan heb je die luxe niet. Het is een luxe, dat dit mogelijk is.
Ik had eigenlijk verwacht dat u het zou hebben over de Statenvertaling die al ruim drie eeuwen in het Nederlands verankerd ligt, en die ons stilistisch toch ook een beetje gehebraiseerd heeft.
KV: Dat is maar een kwart van de bevolking natuurlijk, hè? Er zijn natuurlijk wel algemene zaken die in het Nederlands zijn doorgedrongen, maar de grote gevoeligheid voor wat dan de tale Kanaäns heet, die is toch met name bij het reformatorische deel te bespeuren. Trouwens, de Statenvertalers zijn veel minder hebraiserend te werk gegaan, mijns inziens, dan vaak beweerd wordt. Ze hebben vaak heel dynamisch en niet concordant vertaald.
Ik ga nog even terug naar de vraag: waarom die neerlandici erbij?
AB: Ik denk dat dat te maken heeft met het feit dat men zich hier bij deze organisatie er sterk van bewust is dat de oudere vertalingen, op de Groot Nieuws Bijbel na, maar bij voorbeeld die van het Nederlands Bijbelgenootschap uit 1951 en ook de Willibrordbijbel, zo gekenmerkt worden door interferenties - letterlijke vertalingen vanuit de brontekst die niet weergeven wat er eigenlijk staat, vertalingen die in het Nederlands iets anders gaan betekenen. Er werd nogal letterlijk vertaald, ook uit piëteit ten opzichte van de tekst. Daarom wilde men die neerlandici erbij. Maar in de loop van het proces zijn de rollen niet zo strikt gescheiden. Al in een heel vroeg stadium zijn de neerlandici betrokken bij de vertaalslag naar het Nederlands. We krijgen een vrij letterlijke vertaling, om mee te beginnen.
KV: Dat is de zogenaamde V 1, een vertaling door de brontekstkenner die zo dicht mogelijk bij de grondtekst blijft, en die in de toelichting
| |
| |
zaken aankaart of alternatieven geeft waarmee de neerlandicus aan het werk kan. Ik probeer juist afstand te nemen van mijn eigen interpretatie.
AB: Van die V 1, dat is de zo letterlijk mogelijke vertaling voorzien van allerlei commentaar en toelichting, maken wij als neerlandici dan een Nederlandse tekst, met vragen en zo. Daar reageert de brontekstkenner dan weer op, die wil andere dingen. Dan krijgen we de V 3, dat is een gezamenlijk product. Die gaat naar een koppel collega's, onder wie weer een brontekstkenner, en ook hun commentaar verwerken we vervolgens. Dat is dus de V 4. Die gaat naar de zogenaamde coördinatie, dat is het grote geheel. Daaruit komt de V 5 voort en die gaat ten slotte naar de supervisoren.
Kan het kloppen dat ik, Prediker lezend, moet denken aan de Hellenistische tijd, aan de Stoa, Epicurus, Marcus Aurelius?
KV: De meesten denken dat er heel sterke Hellenistische invloeden zijn. En ten dele zijn die er waarschijnlijk ook wel, maar men vergeet meestal te verwijzen naar de Akkadische en Sumerische literatuur, met een veel oudere traditie op het gebied van de wijsheidsliteratuur. In die heel oude traditie hoort dit boek eerder thuis. Als er beïnvloeding door het Hellenisme is, dan is die volgens mij heel marginaal geweest, bij de eindredactie. Het hele denken is gebaseerd, is gegrond in het denken zoals dat in Mesopotamië voorkwam.
Een graecus hoef je maar een regel Hesiodus te laten zien en hij zegt: die en die kenmerken, zoveelste eeuw. Is dat bij het Hebreeuws ook zo?
KV: We hebben maar een heel klein corpus van Hebreeuwse teksten. Dat maakt het onderzoek ook meer gelimiteerd. Maar aan het Hebreeuws van Prediker kun je onder andere zien dat er arameïsmen in voorkomen, wat dan wil zeggen dat het laat is, uit de ballingschapsperiode. Er komen ook leenwoorden uit het Perzisch in voor. Dat soort zaken geeft een indicatie voor wat de periode van ontstaan is. Maar ik moet zeggen, er zijn ook wetenschappers geweest, hoewel dat momenteel verworpen wordt, die zeiden dat het heel oud Hebreeuws was. Het vaststellen van het register waarin de tekst geschreven is en van de tijd van komaf, dat zijn heel moeilijke zaken in verband met het Hebreeuws, speciaal voor zo'n klein boek. Je kunt maar heel bescheiden lexicografisch onderzoek doen. Er valt natuurlijk veel meer te zeggen over boeken als Jesaja of Genesis. Dit boek is maar erg klein met zijn twaalf hoofdstukken.
Kun je in het Hebreeuws gemakkelijk zeggen: dit is een zin?
KV: Ja, dat kun je wel.
| |
| |
Geldt dat ook voor de volzin?
KV: Ja, ook.
m In verband met het Hebreeuws heb ik wel eens horen beweren dat het gekenmerkt wordt door parataxis, door een veel grotere mate van nevenschikkend zinsverband.
KV: Er is meer parataxis dan in het Nederlands, ja. Wij hebben veel meer voegwoorden die je duidelijk kunt interpreteren, terwijl in het Hebreeuws heel veel van die parataxisconstructies door ons in de moderne West-Europese talen geïnterpreteerd moeten worden. Maar de zinnen zijn als zodanig wel te scheiden. Door de constructie geven ze aan dat er een nieuwe zin begint. En-verbindingen, zo noem ik ze voor het gemak maar even, komen ongelooflijk frequent voor.
U heeft voorgesteld om de Hebreeuwse titel van het boek, ‘Kohelet’, [uit te spreken met de klemtoon op de tweede lettergreep: lange e] aan te houden. Dat voorstel heeft het niet gehaald, zag ik in de laatste versie.
KV: Helaas!
AB: Nou ja...
KV: Ik vond het jammer.
Is het een soortnaam?
KV: Laten we zeggen: een kwaliteitsnaam, of een functienaam. Voor iemand die het woord voert, of toespreekt.
AB: De titel Prediker wordt niet bevredigend geacht. Men wil daar eigenlijk van af. Het is een vertaling geweest van Luther en daardoor heeft hij iets anachronistisch. Maar wat moet je doen? We hebben gedacht aan ‘De Wijze’ en aan ‘De Spreker’. Dus toen kwamen we met: Kohelet zowel als ‘de wijze spreker’. Ik geef toe: het had ook iets halfslachtigs. Bovendien hadden we ons niet gerealiseerd dat de weg naar kotelet heel kort is; daar werden nu al grapjes over gemaakt. Dus is het weer Prediker geworden.
Raadsman, dat heeft u natuurlijk ook overwogen?
KV: Ja, een heel rijtje van dat soort dingen. Maar raadsman was weer te specifiek en te individueel. Het moet een publieke figuur zijn die z'n wijsheid te berde brengt, ten gehore van de gemeente zal ik maar zeggen.
AB: Spreker is op zichzelf een heel adequate uitdrukking, denk ik.
KV: Ja, maar in zekere zin is ook dat weer een neologisme. Het gaat eerder om een soort leraar.
| |
| |
Kohelet is gesneuveld, wat ik niet zo erg vond. Maar zoals het nu begint, in uw vertaling, met ‘Lucht en leegte’, dat vind ik schitterend.
KV: In het Hebreeuws staat er havel havalim, traditioneel vertaald met ijdelheid der ijdelheden. Mijn V 2, die allereerste vertaling, had als weergave: ‘(v)luchtigheid der (v)luchtigheden’. Want ‘lucht’ is een basisbetekenis van havel, en ‘vluchtigheid’ ook. Het kan iets van ‘adem’ of ‘wind’ betekenen. Dat deed ik juist om die dubbele betekenis, die toch elke keer beoogd wordt bij Prediker, weer te geven. Dus zo kwam Arend-Jan op...
AB: Het is nooit mijn bedoeling geweest om zo'n traditionele vertaling als ‘ijdelheid der ijdelheden’ bij voorbaat te vervangen. Daar houd ik niet zo van, dat soort strategieën. Maar vanitas vanitatum is hoe dan ook geen adequate vertaling. Het past namelijk niet bij die hele reeks van natuurbeelden in Prediker - waar het bij hoort. En op een gegeven moment valt het je in: lucht en leegte. Ik vind wel dat er een nadeel aan de vertaling zit. Het krijgt, door ‘leegte’, iets postmodernistisch, iets existentialistisch, en dat is niet de bedoeling.
KV: Ik ben er heel gelukkig mee. Want die vertaling van de Vulgata, dat vanitas vanitatum, is veel te interpretatief en ook te smal. Vanitas heeft een moraliserend karakter. Dat moet het eigenlijk niet zijn. Het zit meer in de buurt van ‘absurd’ en ‘ongrijpbaar’.
Andere kwestie. Klopt het met het - door u in uw toelichting als relatief hoog omschreven - register van Prediker dat de auteur ‘je’ zegt tegen de lezer?
AB: Voor mijn gevoel is de kwestie van ‘u’ of ‘je’, van vousvoyeren of tutoyeren, niet zo zeer een kwestie van taalregister, als van sociaal register. Die twee zou ik graag uit elkaar houden. Ik heb ook brieven van Paulus vertaald, aan de Galaten, en daar gebruiken we dus ‘u’. Ik moet er niet aan denken dat in die teksten, van Paulus aan de gemeente, getutoyeerd zou worden. Dat krijg je inderdaad dat Ikea-effect, wat ook werkelijk een terreur is. Zo werd mijn vader daar aangesproken toen we er een keer waren. Een man van zevenenzeventig werd met ‘je’ aangesproken, ongelooflijk. Maar bij Prediker - als ik daar voortdurend ‘u’ zou lezen, dan klopt er iets niet. Tenminste, niet voor mijn gevoel, in onze vertaling althans. Bovendien, er wordt een persoon toegesproken, is het niet, Kees? Er wordt een leerling toegesproken.
KV: Nou, dat wisselt wel eens. De focalisatie is soms niet zo heel erg duidelijk. Maar het gaat zeker om leerlingen. Dat kan er een zijn, maar ook de collectiviteit. Het Hebreeuws maakt daar geen onderscheid in.
Is er op dit punt ook een algemene richtlijn geweest voor de vertalers?
| |
| |
AB: Jawel. Dit is er een van een tijd terug. Dus het kan best zijn dat hij intussen weer is bijgesteld: ‘Onbekenden of mensen die in een onpersoonlijke situatie contact hebben spreken elkaar met “u” aan. Tegen een collectief “u” of “jullie”, afhankelijk van de situatie.’ Nou ja, daar hebben we precies het verschil tussen Paulus en Prediker. ‘Tegen hoger geplaatsten “u”, tegen lager geplaatsten “u” of “je”.’ Nou, dat zou van mij ook niet hoeven hoor. Dat je tegen een hoger geplaatste ‘u’ zegt, terwijl die hoger geplaatste tegen die lager geplaatste dan weer ‘je’ zegt... ‘Tegen vrienden en familieleden “Je”, ouders tegen kinderen “Je”, kinderen tegen ouders “u”, God tegen mensen “je”, mensen tegen God “u”.’ Dus daar zijn wel richtlijnen voor.
Hoe duidelijk is die leerlingsituatie eigenlijk bij Prediker?
KV: Heel duidelijk, want daar komt hij regelmatig op terug. Maar het is ook te zien in zijn aanspreekvormen, omdat hij iedere keer van die adviezen geeft en raad verschaft. En dat past precies binnen die wijsheidsscholen. Al zijn er natuurlijk ook delen waar het minder sterk is. Toevallig heb ik hier nu 4:9 voor me liggen. Daar staat: ‘Je kunt veel beter met zijn tweeën dan alleen zijn want - en dat is zeker - samen zwoegen loont.’ Dat ‘je’ betekent natuurlijk ook men.
Wat God aangaat: is er een algemene richtlijn, dat als hij als persoonlijk voornaamwoord voorkomt, dat niet een kleine letter moet zijn? Dat is in de versie van Prediker die ik van u las wel zo in elk geval.
AB: Nou, dat hangt ook af van... politieke kwesties, bijna. Maar daarmee zijn we inderdaad van start gegaan. Al is het niet onwaarschijnlijk dat men uiteindelijk zal kiezen voor een soort tussenweg.
Zo'n hoofdletter kan ook wel handig zijn. Heel vaak is het niet meteen duidelijk over welke van twee hij 's het nu gaat.
AB: Maar dat probleem zou je eigenlijk niet mogen oplossen door een hoofdletter te gebruiken.
Ook is het een oude, eerbiedige traditie, neem ik aan.
AB: Maar uiteindelijk zullen wij daar niet over gaan. En ik denk niet dat het zo zal blijven als het nu is, dus dat alle pronomina met een kleine letter worden gespeld.
KV: Het zal wel een tussenweg worden.
AB: Het zelfstandige persoonlijk voornaamwoord ‘hij’ met een hoofdletter, en een kleine letter wanneer het om het bezittelijk persoonlijk voornaamwoord gaat.
KV: Ik ben er eigenlijk een beetje op tegen, want het is toch theologiserend.
| |
| |
AB: Ja, dat is het absoluut.
KV: En dat vind ik niet goed. Als je een stap voorwaarts wilt zetten met een vertaling, dan moet je juist dit soort dingen niet doen.
Ik was verrast over een kleine passage in het derde hoofdstuk, ‘Alles heeft zijn tijd’. Die wijkt zo sterk af van de vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap uit 1951 dat het me intrigeerde: waar zijn de stenen toch gebleven?
[Ten behoeve van de lezer van dit interview citeer ik de beide passages met context en al. In de vertaling van nbg 1951 is de tekst een doorlopende prozazin, in de ophanden vertaling wordt hij stichometrisch afgedrukt: als poëzie dus. Ik cursiveer de plek waar het om te doen is.
Alles heeft zijn uur en ieder ding onder den hemel zijn tijd; er is een tijd om te baren en een tijd om te sterven, een tijd om te planten en een tijd om het geplante uit te rukken, een tijd om te doden en een tijd om te helen, een tijd om af te breken en een tijd om op te bouwen, een tijd om te wenen en een tijd om te lachen, een tijd om te rouwklagen en een tijd om te dansen, een tijd om stenen weg te werpen en een tijd om stenen bijeen te zamelen, een tijd om te omhelzen en een tijd om zich van omhelzen te onthouden, een tijd om te zoeken en een tijd om te laten verloren gaan, een tijd om te bewaren en een tijd om weg te werpen, een tijd om te scheuren en een tijd om dicht te naaien, een tijd om te zwijgen en een tijd om te spreken, een tijd om te beminnen en een tijd om te haten, een tijd van oorlog en een tijd van vrede. [nbg 1951]
Voor alles wat gebeurt is er een uur, / er is een tijd voor alles wat er is onder de hemel. / Er is een tijd om te baren / en een tijd om te sterven, / een tijd om te planten / en een tijd om te rooien. / Er is een tijd om te doden / en een tijd om te helen, / een tijd om af te breken / en een tijd om op te bouwen. / Er is een tijd om te huilen / en een tijd om te lachen, / een tijd om te rouwen / en een tijd om te dansen. / Er is een tijd om te ontvlammen / en een tijd om te verkillen, / een tijd om te omhelzen / en een tijd om af te weren. / Er is een tijd om te zoeken / en een tijd om te verliezen, / een tijd om te bewaren / en een tijd om weg te gooien. / Er is een tijd om te scheuren / en een tijd om te herstellen, / een tijd om te zwijgen / en een tijd om te spreken. / Er is een tijd om lief te hebben / en een tijd om te haten, / er is een tijd voor de oorlog / en een tijd voor de vrede. [nbv 2002]
kv: Het is frappant dat bij 3:5 altijd noten zijn verschaft. Kijk maar
| |
| |
naar de Willibrord-vertaling of naar een andere vertaling met noten: ze hebben er allemaal iets over te zeggen. De ene keer is het dat ze een akker gaan zuiveren van de stenen, de andere keer dat ze stenen nodig hebben om een muur te bouwen rond de akkers. Ze fantaseren van alles. les. Maar dit is gebaseerd op de hele tekststructuur als zodanig, op het parallellisme in de formuleringen niet alleen maar ook inhoudelijk. Daarom zou het te maken moeten hebben met - sexualiteit noem ik het voor het gemak maar even, of liefde. Er is een oude rabbijnse interpretatie, waar de passage nadrukkelijk zo geïnterpreteerd wordt. Stenen zijn dan metaforisch voor zaad, en daarmee krijgt het eerste deel betrekking op de geslachtsdaad en het tweede op de onthouding daarvan. Er zijn niet erg veel vertalingen die het doen hoor. En er is nog veel geharrewar over geweest, we hebben allerlei formuleringen gehad, en we zijn nu tot deze gekomen.
Hierbij kun je je natuurlijk afvragen: is dit nog vertalen?
AB: Volgens onze methode wel. De tekst is dubbelzinnig of onduidelijk als hij letterlijk vertaald wordt. Maar er is geen reden om aan te nemen dat hij destijds onduidelijk was in het kader van het gedicht. Daar gaan we van uit. Het moet metaforisch zijn in de brontekst. Dus bij voorkeur moeten we een metafoor verzinnen in het Nederlands die hetzelfde uitdrukt.
Waarom niet een duistere plaats een duistere plaats gelaten?
AB: Het was toen niet duister...
KV: Dat is juist het probleem.
AB: Het gaat om de principiële vraag: is de brontekst onduidelijk of ambigu? Zo ja, dan moeten we die ambiguïteit in de vertaling laten bestaan. Maar gaat het om een plaats die voor ons door tweeduizend jaar verschil onduidelijk is geworden...
KV: Volgens mij is het helder geweest. Het moet heel helder zijn geweest, zoals bij ons eufemistisch taalgebruik ook heel helder kan zijn. Denk maar eens aan bij voorbeeld jargon. Ik heb nog op kostschool gezeten en daar was bepaald jargon ook heel duidelijk. Contextueel is het voor mij zo voor de hand liggend dat deze passage duidelijk geweest moet zijn: die structuur is zo dwingend.
Is er tijdens het vertalen verandering gekomen in uw waardering voor het boek Prediker?
KV: Nou, mijn houding ten opzichte van Prediker is niet zo ontzettend gewijzigd. Maar ik ben gespecialiseerd in het genre van de wijsheidsliteratuur waar Prediker toe gerekend moet worden. Voor mij is het een
| |
| |
van de mooiste bijbelboeken en mijn mening daaromtrent is niet veranderd. Dat heeft misschien ook te maken met het feit dat ik naar de Hebreeuwse tekst kijk en wat minder naar wat er in het Nederlands mee gedaan wordt. Maar voor mij speelt er nog iets anders. Want al eens eerder heb ik een Predikervertaling gemaakt, ook samen met een Neerlandicus. Die is verschenen in de Groot Nieuws Bijbel. De gnb heeft een heel ander karakter dan de Nieuwe Bijbelvertaling waaraan nu gewerkt wordt. Bij de Groot Nieuws Bijbel lag de nadruk veel meer op het informatieve, terwijl er voor de Nieuwe Bijbelvertaling veel meer aandacht is voor het behoud van de literaire vorm die in de oorspronkelijke tekst aanwezig is. En het heel associatieve denken dat Prediker beoefent, is wat dat betreft een uitdaging. Vroeger schreef men dat pluriforme karakter van de tekst toe aan een aantal redacteuren. Tegenwoordig meent men dat het pluriforme denken van een persoon - die nu eens dit, dan weer dat voelt of denkt - naar voren komt in een associatieve aaneenschakeling, die men aanduidt als catena. Ik vond het heel prettig werk om ervoor te zorgen dat die behouden bleef en tot uitdrukking kwam en niet ondergeschoffeld werd ten behoeve van het informatieve aspect.
AB: Toen ik aan de vertaling begon was Prediker mij bekend als een mooi bijbelboek, en dat vind ik nog wel, maar toch ben ik het minder mooi gaan vinden. Ik heb gemerkt dat ik niet alles in Prediker even mooi vind. Ik heb nu een genuanceerder beeld. Ik vind het begin erg mooi, ik vind het einde erg mooi, en ik vind het derde hoofdstuk erg mooi. Maar het wat meer ‘spreukachtige’ karakter is mij minder gaan aanspreken, moet ik eerlijk zeggen. Maar voor mij is het niet een van de mooiste bijbelboeken. Ik vind Jesaja veel mooier, en Job ook, en Genesis. Aan de andere kant heb ik nu meer begrip voor wat de man eigenlijk zegt, voor laten we zeggen zijn filosofie. Die instelling - dat de zin van het leven eruit bestaat dat het ten volle geleefd moet worden - die kende ik nog niet uit andere vertalingen.
| |
| |
Lucas van Leyden (1494?-1533)
| |
| |
Jan Luyken (1649-1712)
| |
| |
Pieter H. Schut (1618/19-1660)
| |
| |
Andries van Buysen naar Gerard Hoet (1640-1733)
| |
| |
Albrecht Dürer (1471-1528)
| |
| |
Rembrandt (1606-1669)
|
|