Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1997 (nrs. 77-80)(1997)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 170] [p. 170] Hans Tentije Drie gedichten Onder de Anna Paulownabomen Hij heeft een papieren zak met voer meegebracht en kijk eens, hoe de vrede komt eten uit de gespaarde, bevende hand van een oorlogsinvalide te klein om dit een plein te kunnen noemen staan de Anna Paulownabomen dicht tegen de kathedraalmuur aan al vol in bloei en hebben de duiven wanneer ze dalen, die violette toets over zich hun door de bloesems nagezonden stadsduiven, in tuinen en langs uitvalswegen verwilderd, hun snavels rond de neusgaten als van bovenaf kalkwit bescheten - een middag van jaren geleden, een melkende buurman roept zijn bijtijds toch verweduwde doffer zoet roekoeënd terug naar het plat alsof ik niet weet dat hoogstens een enkeling uitverkoren is jong voor jong heeft hij bekeken, hij vouwt hun vleugels open, krauwt ze ergens, even, maar legt het merendeel met de kop op de rand van de vuilnisbak en laat daarna haast zacht het deksel neerkomen - [pagina 171] [p. 171] leven ringt en omringt ons, is uur en dag, is zwevend licht lood soms, een herinneren dat als doodsmerk ooit in ons werd gestanst de dood klimt, vindt zijn broedplaatsen hogerop, op windberg en luchtboog, achter slang en gebroken staf, onthande heiligen, de hele, godganse lijdensweg, het dierbaarste en het bespogene en een kale bloei legt zijn maaswerk van schaduwen en zonnevlekken over rulle duivenveren, over kleinere vogels ook waar goed de schrik in zit - er is geen schuld, maar vergiffenis nog minder [pagina 172] [p. 172] Dagboekblad Het is het voorgevoel, achteraf, het is de dag nog niet waarop de zon zijn droeftonigste ombers brandt en daarom alleen al vlucht het verleden verder voor ons uit en gebrekkig toegerust als wij zijn voor elk en ieder heden vat wat wij denken te zien vlam onderweg, in de bermen, in het kreupelhout van onze verbeelding, terwijl de opgeschrikte kauwen de as meedragen die neersneeuwt op het vale grijs van hun nek en op hun vleugels grijzer - maar eens, eens moet het bladeren tot staan worden gebracht, het omslaan met tientallen bladzijden tegelijk soms alsof de laatste regels de ware toedracht prijs zouden geven en onze tijd zo uit te lezen is ik ken de angst van lieverlede en zoek naar houvast langs de horizonblauwe lijnen in dit schrift, in het besef ook dat alle wegen hun eigen gang gaan en mijn schreden zich nergens van hun schaduw weten te ontdoen zolang er geen wonder geschiedt dat het redt tot hier, en met een glans van eeuwigheid, verschroeiend echt of enkel op papier [pagina 173] [p. 173] Zij is Nooit zal zij haar haar nog anders dragen dan zo - een beetje opgestoken, wat losser bij de slapen en achter in een soort van wrong - zij is op dit moment, voor dit moment geschapen, zij kijkt niet terug als wij haar zien, zij heeft haar ogen afgewend zelfs maar de gewoonste dingen op te nemen, de mensen om haar heen, landschappen die de hare waren geweest had zij zich daarin bewogen langs rietstengels, langs bijna niets en over fijnvertakte barsten in de ijsvloer, over de als met schitterend ijzervijlsel besneeuwde velden, op de donkerende bosrand toelopend om al het rood te willen stelpen geen liefde is er, in portiek of bed met haar bedreven, een zichzelf vergeten dat alsnog, misschien, iets wakker geroepen had - steeds zal zij onze blik ontwijken wanneer wij haar gadeslaan, haar wereld is verlaten, vrij van achterdocht, bemoeienis zij is de mist die zich brandt aan het glas van de lantaarns, het driftige snel wegstervende getik van hoge hakken onder een brug, een viaduct of zij zich werkelijk verliezen kon - dan wordt het stil zij schudt de sterren van zich af, zij is een witte regenboog bij nacht Vorige Volgende