Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1996 (nrs. 73-76)
(1996)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 134]
| |
Dubravka Ugrešić
| |
[pagina 135]
| |
buren liepen er regelmatig rond; ze kwamen water drinken en een boterham met Vera's eigengemaakte jam halen. Elke dag kwamen er vriendinnen van Vera ‘op de koffie’ of ‘om zomaar wat te klessebessen’. Ook onze collega's, dat wil zeggen: studiegenoten, kwamen er regelmatig op bezoek, soms alleen maar om even met Stanko een partijtje te schaken en een glaasje zelfgemaakte Bosnische slivovitsj te drinken. Vera beheerde de voorraad, die ze bewaarde in de slaapkamer, onder het massief notehouten, echtelijk bed. Daar stonden netjes naast elkaar de potten met jam, ingemaakte augurken, paprika en auberginesalade, en de zakken niet aardappelen en uien. Vera nodigde nee daar een keer uit, ze pakte van onder het bed een plastic bakje met aarde en liet me vol trots de net opkomende tomatenplantjes zien. Ze maakte elke dag Bosnische pita's en gaf ze weg aan haar vrienden, haar buren, de kinderen van de buren en aan wie er verder nog langskwam. En dat waren er heel wat, iedereen voelde zich aangetrokken door de levendige sfeer (en het betoverende syncretisme van al die verschillende culturen!) waarvan de kleine woning borrelde en zong als een ketel met theewater. Toen studeerden hun beide kinderen af (Stanko en Vera hadden ook nog een dochter) en gingen het huis uit. Bezorgd om hun ouders zochten de kinderen een andere, grotere en meer comfortabele woning - en lieten hun ouders bij zich intrekken. Toen ik hen kwam opzoeken, barstte Vera in tranen uit en beschuldigde haar kinderen ervan dat ze haar al haar spullen, haar meubilair, haar souvenirs, kortom alles wat ze bezat, hadden ontnomen, en dat ze maar één ding had kunnen redden. Ze bracht me naar de modern ingerichte slaapkamer en pakte van onder haar bed een schilderij met een mollige schoonheid die loom uitgestrekt lag aan de oever van een romantisch meer dat door zwanen en waterlelies werd bevolkt. ‘Ik bewaar het onder mijn bed. Ik mag het van de kinderen niet ophangen...,’ zei ze als een klein, verdrietig meisje. Vera bakte nog steeds pita's, maar er kwam niemand meer op bezoek. Stanko nodigde elke dag mensen uit om een partijtje te komen schaken of Bosnische slivovitsj te drinken, maar de mensen hadden op de een of andere manier geen tijd, of ze hielden niet meer van schaken. Het huis was groter en mooier, dat zeker, maar de overgang naar een beter leven betekende tevens dat de smaak die het leven had definitief was veranderd. In naam van een betere toekomst had men de bezittingen van Stanko en Vera, en daarmee datgene waaraan ze de mooiste herinneringen hadden ‘geconfisqueerd’. Ze waren van het ene moment op het andere, als vissen op het droge, van hun eigen, natuurlijke omgeving beroofd. Nu zijn mensen natuurlijk geen vissen en Stanko en Vera waren niet dood- | |
[pagina 136]
| |
gegaan, maar wel waren ze ineens, die indruk kreeg ik tenminste toen ik hen bezocht, heel oud geworden.
2. Op mijn reizen heb ik dikwijls mensen ontmoet die op een gegeven moment met een buitengewone inspiratie over dingen begonnen te praten waarvan ik helemaal niets afwist. Zo was ik een keer in het gezelschap van een paar Amerikaanse kennissen, en we kwamen te praten over kinderboeken, het enige gemeenschappelijke culturele erfgoed dat ze bezitten. ‘Mijn lievelingsboek was Winnie the Pooh,’ zei ik, maar ik wist dat ik op dat moment eigenlijk loog. Want Pooh is pas veel later, toen ik al volwassen was, mijn favoriete literaire held geworden. Mijn kennissen keken me verbaasd aan. Het was alsof ze nog nooit van dat boek hadden gehoord. Hoewel ik vaak genoeg in Amerika was geweest, voelde ik me op dat moment volledig buitengesloten, het was alsof ik van een andere planeet kwam. En ineens moesten ze aan de vreemde wezen, dat alles alleen maar bedierf, iets gaan uitleggen dat eigenlijk geen uitleg behoefde. Zoiets als dat één en één twee is. Onlangs was ik in het gezelschap van een paar Nederlandse vrienden. We praatten gezellig over van alles en nog wat en we raakten in een soort euforische stemming toen we ontdekten dat zowel zij als ik, elk vanuit onze eigen nationale gevoelens, ieder jaar naar het Eurovisie-Songfestival keken. De herinnering aan dat stompzinnige televisiespektakel gaf ons allemaal, hoe volwassen we ook waren, een kinderlijk plezier. De atmosfeer werd ineens heel hartelijk en ontspannen. We behoorden op de moment tot één groot, Europees gezin. Ik heb op mijn reizen ervaren dat ik met mijn Amerikaanse, Nederlandse of Engelse vrienden met het grootste gemak over de meest uiteenlopende onderwerpen kan praten: over boeken en exposities, over films en cultuur, over politiek en het gewone, dagelijkse leven; maar er blijft altijd iets over wat je niet met elkaar kunt delen, het is een stuk van je leven dat niet is te vertalen, het zijn ervaringen die werden bepaald door het gemeenschappelijk leven in een bepaald land, binnen een bepaalde cultuur, binnen een bepaald systeem en in een bepaalde periode van de geschiedenis. Deze ervaringen die je met niemand kunt delen en aan geen enkele buitenstaander duidelijk kunt maken, kunnen door een prikkel worden geactiveerd zodat we, net als de hond van Pavlov, op een uiterst voorspelbare manier beginnen te kwijlen zonder dat we zelf weten waarom. Dat onbekende gebied diep binnen in ons heeft iets van een gemeenschappelijk verleden, het is het behaaglijke gebied dat mensen die tot een bepaalde groep behoren met elkaar delen, een gebied dat voor toekomstige gevoelens van nostalgie wordt | |
[pagina 137]
| |
vrijgehouden. Dat geldt in het bijzonder wanneer dat gebied ons in de loop van ons leven met geweld is ontnomen.
3. Er bestaat een mop over een paar Schotten die bij elkaar zitten; af en toe roept iemand een nummer en de anderen moeten daar vreselijk om lachen want elk nummer correspondeert met een bepaalde mop. Waarom zou je meer woorden verspillen dan strikt noodzakelijk is? Ik durf van mezelf te zeggen dat ik heel makkelijk van de ene cultuur in de andere over kan stappen. Toch merk ik dat ik het contact met ‘westerlingen’ weliswaar interessanter vind, maar dat ik me in de omgang met ‘oosterlingen’ meer op mijn gemak voel. Het komt er een beetje op neer dat we elkaar al lijken te kennen voordat we kennis hebben gemaakt, dat we bepaalde subtiele dingen beter aanvoelen en dat we van elkaar weten wanneer we liegen, ook al doen we alsof we de waarheid spreken. We hebben in onze gesprekken geen voetnoten nodig, die zijn totaal overbodig, we hoeven het maar over het ‘Gouden Kalf’ te hebben, en om onze lippen verschijnt een glimlach... Een ontmoeting met ‘oosterlingen’ is vaak een ontmoeting met ons eigen, reeds vergeten verleden. Ik ben wel eens Russen tegengekomen die me vol warmte de namen van Radmila KaraklajićGa naar eind2 en Djordje MarjanovićGa naar eind3 noemden of me enthousiast een paar in Joegoslavië gemaakte schoenen lieten zien die ze in Moskou bij ‘Jadran’ hadden gekocht. Ik heb Chinezen ontmoet die, zodra ze hoorden waar ik vandaan kwam, geestdriftig begonnen te scanderen: ‘Le-ši-ka-pe-tan!’Ga naar eind4 en Bulgaren die vol enthousiasme om ‘Vegeta’Ga naar eind5Ga naar eind6 vroegen. Al die namen en begrippen hadden voor mij nauwelijks enige betekenis, ze hoorden bij het vroeg-socialistische verleden van Joegoslavië dat ik nauwelijks als mijn eigen verleden heb ervaren, maar zodra iemand erover begon voelde ik een onverklaarbare, stekende pijn van binnen en ik kon onmogelijk zeggen wat voor pijn het was en waar die vandaan kwam. ‘Wanneer ik iets na dertig of veertig jaar voor het eerst weer zie, geeft me dat een sterk gevoel van nostalgie.’ Deze simpele uitspraak komt van Robert Opie, een gedreven verzamelaar van voorwerpen uit het dagelijks leven van vroeger, die een speciaal museum voor nostalgici heeft ingericht: The Museum of Advertising and Packaging in Gloucester.
4. Met het verleden, en vooral wanneer dat een gemeenschappelijk verleden is, liggen de dingen minder eenvoudig dan je als verzamelaar misschien zou denken. Ik denk dat de ‘oosterlingen’ in deze ‘postcommunistische’ tijd het meest gevoelig zijn voor de volgende twee dingen: | |
[pagina 138]
| |
het collectieve en het verleden. Het eerste wat elk van hen zal zeggen is dat zijn postcommunisme anders is, wat blijkbaar impliceert dat het leven in zijn postcommunistische land volgens hem dichter bij dat in een westerse democratie staat dan het leven in de andere postcommunistische landen. Een ‘oosterling’ zal niet graag toegeven dat hij een postcommunistisch trauma heeft en er zeker niet de nadruk op leggen. Hij heeft al genoeg communistische trauma's te verwerken gehad (en misschien zou hij daar zelfs copyright op kunnen aanvragen), maar die zijn nu wat oud en versleten, of hoe je het ook noemen wilt, en ze lijken hem geen pijn meer te doen. Als een gezworen homo duplex die er mentaal op getraind is zijn persoonlijke en het collectieve leven strikt van elkaar gescheiden te houden, zal de ‘oosterling’ op zo'n moment, moe van de voortdurende ideologische dwang naar de toekomst toe te leven, uitgeput van de overdadige hoeveelheid ‘geschiedenis’ die hij, meer dan hem lief was, aan den lijve heeft moeten ervaren, en opgeschrikt door de herinneringen die zich van alle kanten aan hem opdringen, waarschijnlijk het meest geneigd zijn zichzelf in het onomstreden en onverschillige heden weg te laten zinken. Alleen de jongere en meer integere mensen onder hen zullen zich - zoals de (voormalige) Oostduitse toneelschrijver Thomas Oberlender tijdens een literair congres deed - met verbazing afvragen: ‘Kijk toch eens mensen, hoe kan dat nou? Ik heb twee levens en één biografie!’
5. Met het verleden liggen de zaken niet zo eenvoudig. Vooral niet in deze tijd, waarin we getuigen zijn van een algemene trend waaraan we ook zelf medeplichtig zijn: we laten de stabiele en door ‘harde’ feiten gestaafde geschiedenis achter ons ten gunste van de veranderlijke en ‘vervormbare’ herinnering (etnisch, sociaal of persoonlijk; van een groep, van een klasse of van een bepaalde sekse...) en van een nieuw cultureel fenomeen dat van Andreas Huyssen de lelijke naam ‘musealisering’ kreeg: ‘In feite is het besef dat iets een zekere museale waarde heeft in steeds meer facetten van het dagelijks leven en de dagelijkse cultuur waar te nemen. Je hoeft maar te denken aan de historische reconstructie van de oude stadscentra, de inrichting van hele dorpen en landschappen als een soort openluchtmusea, de opbloei van de rommelmarkten, de voorliefde voor ouderwetse kleren, het verschijnen van nostalgische trends en de obsessieve manier waarop de mensen zichzelf met hun videorecorder, memoires en bekentenisliteratuur tot levende musea maken, en je voegt daar de elektronische opslag van de hele wereld in databanken aan toe - en je ziet dat het museum niet langer als een op zichzelf staande instelling met onveranderlijke en vastomlijnde | |
[pagina 139]
| |
grenzen kan worden beschouwd. In zijn nieuwe, wat amorfe betekenis vormt het museum de sleutel tot het begrip van alle tegenwoordige culturele activiteit.’Ga naar eind7
6. Wanneer we het ‘museum’ opvatten als een paradigma van het tegenwoordig heersende gevoel dat alles tijdgebonden is, dan bestaat er, althans binnen de Europees-Amerikaanse cultuur, toch een duidelijk verschil tussen de plaats die we in, en de houding die we tegenover dat museum aannemen. Ook al worden op de Amerikaanse intellectuele markt de meest elementaire vragen over deze tijd aan het einde van de twintigste eeuw gesteld - zoals: wat is geschiedenis en wat herinnering? of: wat behoort tot de persoonlijke en wat tot de collectieve herinnering? - toch heeft elke Europeaan die het land bezoekt de indruk dat de Amerikaans instelling tegenover dat ‘museum’ anders is dan die in Europa, vooral Oost-Europa. Geschiedenis, herinnering, nostalgie - het zijn begrippen waarvan het tegenwoordige Amerika de grote cultureel-therapeutische en, uiteraard, ook de commerciële waarde inziet. De meest uiteenlopende groepen immigranten zijn intensief op zoek naar hun herinneringen en proberen hun verloren gegane (bijvoorbeeld Afro-Amerikaanse) identiteit te reconstrueren; overal in het land worden door immigranten musea geopend, zoals op Ellis Island; er worden studierichtingen opgezet aan de Amerikaanse universiteiten waar men zich niet zozeer met geschiedenis als wel met de herinnering bezighoudt; de uitgeverijen, de kranten en de televisiestations hebben het onderwerp op een vakkundige wijze gecommercialiseerd. Kortom, uit alles blijkt hoe zeer de Amerikanen tegenwoordig door de ‘musealisering’ van zichzelf en hun omgeving worden geobsedeerd. Op de Amerikaanse markt is van alles te koop, van documentaire video's over de jongste geschiedenis tot souvenirs van een dag geleden. De Amerikanen, ongeacht van welke leeftijd, kunnen in de winkels alle denkbare instant-produkten kopen om aan hun eigen ‘historische’ behoeften te voldoen. Ook al lijkt alles in Amerika al gauw ‘geschiedenis te worden’, toch is er niet veel dat echt verdwijnt. Op de televisie zijn series films te zien waar zowel grootvaders als hun kleinkinderen in hun jeugd naar hebben gekeken. Je kunt kiezen uit de oude ‘Star Trek’ en ‘Star Trek - Second Generation’, uit de oude ‘Superman’ en alle ‘Supermen’ van de generaties daarna. Daardoor leven de Amerikanen, dat is althans de eerste indruk die een Europeaan zou kunnen hebben, in een eeuwigdurend verleden. Het overvloedige aanbod van nostalgie lijkt de nostalgie zelf te verdrijven, het is alsof een echt nostalgisch verlangen naar iets ook het gemis of het verlies van iets wezenlijks veronderstelt. Maar in Amerika kent men | |
[pagina 140]
| |
geen verlies, althans niet in de zin waarin de Europeanen het kennen. Als gevolg van de commercialisatie en de flexibele, steeds wisselende relatie tussen de mensen en hun verleden (make-remake, shape-reshape) verandert de nostalgie, evenals het object ervan, in een pijnloos surrogaat.Ga naar eind8 Dat is, nogmaals, de indruk die een Europeaan zou kunnen hebben. Want een Geschiedenis en de verklaring daarvan - dat is iets waarop onze Europeaan (of Euro-egocentricus) het absolute alleenrecht meent te hebben.
7. Voor een Europeaan is de Geschiedenis een integrerend deel van zijn persoonlijke leven en hij heeft daarvoor een ‘driedubbele axel’ uitgevoerd: hij werd in het ene land geboren, woonde in het tweede en overleed in het derde, daarvoor wisselde hij van identiteit met hetzelfde gemak als waarmee hij het ene kledingstuk voor een ander verwisselde, daarvoor heeft hij zich de lenigheid eigen gemaakt van een kat en soms heeft hij het gevoel dat hij, net als een kat, negen levens heeft... Europa heeft enig tijd geleden het grootste souvenir ter wereld voortgebracht: de Berlijnse muur. De Berlijnse muur is in miljoenen souvenirstukjes uiteengevallen: sommige daarvan eindigden als zinloos afval op de vuilnisbelt, andere veranderden in granaatscherven waardoor oude, reeds lang geheelde wonden weer werden opengereten en talrijke nieuwe werden geslagen. Tegenwoordig snuffelt Europa in de laden van de herinnering, vooral die waarin de traumatische dossiers van de Eerste Wereldoorlog, van het fascisme en het communisme worden bewaard. Deze koortsachtige activiteit in verband met de herinnering komt voort uit de vrees dat alles misschien vergeten zal worden. Europa heeft de rechtszaak over de historische schuld heropend: de Europese landen proberen het oude afval dat ze tijdens het scheppen en herscheppen van hun eigen herinneringen bij elkaar op de stoep hebben gedeponeerd weer terug te laten bezorgen bij degene die het heeft geproduceerd. Het zijn vaak heel delicate en pijnlijke kwesties, vooral wanneer het gaat om de relatie tussen het vroegere West- en Oost-Duitsland. Deze doelbewust herinneringspolitiek kan bovendien niet los worden gezien van esthetische problemen als vormgeving, media, consumptie, commercialisatie en moraal. Europa heeft iets van de Berlijnse Teufelsberg, waaruit ineens de hele inhoud naar buiten komt. (De Teufelsberg is de hoogste heuvel in Berlijn, hij is begroeid met gras, maar daaronder ligt miljoenen ton puin dat daar na de Tweede Wereldoorlog werd gestort.) Bij de oude souvenirs die komen bovendrijven - vlaggen, relikwieën, rode en gele sterren en zwarte hakenkruisen - voegen zich, nog gloeiend heet, de allernieuwste: het zijn de granaten, de kogels en de bommen uit Bosnië. | |
[pagina 141]
| |
8. Laten we even teruggaan naar het begin van dit verhaal. Waarom zei ik tegen mijn Amerikaanse kennissen dat het boek waarvan ik het meest hield Winnie the Pooh was? Misschien was het omdat ik me op dat moment eenzaam voelde, of omdat ik met hen naar de warmte van een door ons gezamenlijk in de herinnering opgeroepen, gemeenschappelijke jeugd verlangde, of misschien, en dat is denk ik de ware reden, omdat ik me ervan bewust was dat mijn echte antwoord te veel verklarende voetnoten zou vereisen en dus onvertaalbaar zou blijken. Mijn meest geliefde kinderboek was namelijk ‘Het egelhuis’. Dat kleine, onschuldige vertederende boekje was het gezamenlijk bezit van generaties en generaties kinderen die in Joegoslavië waren geboren. De schrijver was Branko Ćopić. Ik kende in Zagreb een groep studenten die zich bezighielden met het werk van Lacan, Foucault en Derrida, maar die dat ‘domme en lieve Egelhuis’ tot hun heilige boek hadden verklaard en daar uit hun hoofd, zo maar voor hun plezier, versjes uit voordroegen. Het was een vrijwillig en nostalgisch gebaar, een kleine oefening in het collectief herinneren. Branko Ćopić, een Bosnische Serviër, pleegde twintig jaar geleden zelfmoord nadat hij in het sombere voorwoord van een van zijn laatste boeken alles voorspeld had wat later gebeuren zou. Tegenwoordig is Branko Ćopić een vergeten schrijver.Ga naar eind9Ga naar eind10Ga naar eind11 Op een dag, wanneer alle puinhopen zullen zijn opgeruimd, zal hij op grond van zijn bloedgroep een plaats in de geschiedenis van de Servische literatuur toegewezen krijgen. Misschien ook van de Bosnische, dat hangt van af de grootmoedigheid die men op dat moment zal kunnen opbrengen. In Kroatië bestaat hij niet meer. Dat komt, denk ik, door drie dingen. Ten eerste door de oorlog die op zichzelf al tot geheugenverlies leidt. Ten tweede doordat Ćopić een Serviër was. En ten derde doordat hij deel uitmaakte van een voormalige, een Joegoslavische cultuur. Mocht er op dit moment een nostalgische lezer zijn, dat zou die spontaan naar zijn boek grijpen. Maar in deze tijd, waarin de ene herinnering wordt uitgewist en een nieuwe geconstrueerd (met andere woorden: in een tijd van gedwongen geheugenverlies en opgedrongen herinneringen) wordt elke vorm van nostalgie, hoe onschuldig ook, als iets gevaarlijks beschouwd, en terecht.
9. Wanneer men een staat vergelijkt met een huis, kan men zich er misschien het best voorstellen hoe talloze ex-Joegoslaven met het uitbreken van de oorlog en het verdwijnen van hun land bijna alles kwijtraakten: niet alleen hun vaderland en hun bezittingen, maar ook hun herinneringen werd in beslag genomen. Met zoveel zichtbare ellende kijkt niemand meer naar de onzichtbare verliezen. Het hoogst op de ranglijst staat, zowel voor de toeschouwers als voor de slachtoffers zelf, | |
[pagina 142]
| |
het verlies van je eigen leven, gevolgd door het verlies van je naaste familieleden milieleden en van je materiële bezittingen. Dan pas komen - als ze komen - de immateriële verliezen. Zolang men nog om zijn echte doden treurt is het ongepast daarover te spreken. Een herinnering als die aan het ‘Egelhais’ valt dus onder de categorie van aanstootgevende luxegevoelens. Dat kleine boekje is echter niet het enige dat op de lijst staat. Men moet zich bovendien realiseren dat iedereen van de ruim twintig miljoen inwoners die ons verdwenen land telde zo'n lijst op zou kunnen stellen - aangenomen dat hij daar de tijd en de mogelijkheden voor heeft, het werkelijk wil en zou weten voor wie. De vijf afgelopen jaren hebben de lezers, kijkers en luisteraars van alle mogelijke journalisten, tv-commentatoren, politici, historici, intellectuelen en schrijvers ongeveer hetzelfde verhaal over de oorlog in het voormalige Joegoslavië te horen gekregen. Alles heeft in dat interpretatie-pakket van de rampspoed op de Balkan een plekje gekregen: landkaarten en nieuwe grenzen, nationale, religieuze en etnische tegenstellingen, talen en alfabetten, historische achtergronden, het ‘repressieve’ Joegoslavische federale systeem, het communisme en het postcommunisme, de agressors en hun slachtoffers, de vormen waarin de menselijke slechtheid zich manifesteert, zoals massamoorden, verkrachtingen en de inrichting van concentratiekampen, en ten slotte de namen van politici en leiders, van internationale onderhandelaars en bemiddelaars, van vredestichters en moordenaars. Er zijn ontelbare boeken verschenen van geschiedkundigen en politieke analisten, journalisten en schrijvers, verslaggevers en politici, fotografen en sensatiezoekers, Oost-Europadeskundigen en kenners van andermans ongeluk. Al die toeschouwers, betrokkenen en bemiddelaars die door het spektakel des doods werden aangetrokken, beschuldigden elkaar van morele onverschilligheid en incompetentie en kenden elkaar punten toe voor hun intellectuele, professionele en morele kwaliteiten (wij zijn echter geen ambtenaren die daarover een oordeel kunnen geven), en traden met elkaar in het strijdperk voor een zaak waarmee ze in feite niets te maken hadden. Ondanks al die gesproken en geschreven woorden was er bijna niemand die aandacht voor de gewone mensen had. De anonieme burgers van het voormalige land werden enkel vertegenwoordigd door de kille cijfers van omgekomenen en overlevenden, van verdreven, verdwenen, gevluchte en naar hun nationaliteit geïdentificeerde moslims, Kroaten en Serviërs... Voor de plaatselijke krijgsheren zijn de gewone mensen niet meer dan kanonnevlees, dat is bekend, maar ook onder al die interpretatoren van de post-Joegoslavische tragedie zijn er maar weinig die zich hun lot aantrekken, en ik heb me vaak afgevraagd hoe dat komt. Andermans ongeluk kost niets en doet in de regel geen pijn. We kunnen | |
[pagina 143]
| |
nog wel iets van medelijden opbrengen, maar het kost ons de grootste moeite ons de volle omvang voor te stellen van het verlies dat een ander heeft getroffen. Tot dat verlies behoort ook die zo moeilijk te omschrijven, gecompliceerde en zich op vele manieren manifesterende collectieve herinnering.
10. Voor een buitenstaander hebben de volkeren op de Balkan tegenwoordig iets van dol geworden doodgravers. Het is alsof ze de stereotiepe vooroordelen die ze over elkaar hebben uit den treure blijven herhalen. Een van die stereotypen is dat de volkeren van de Balkan zich in de loop van de geschiedenis met niets anders bezighielden dan het begraven en weer opgraven van mensenbotten. Op dit moment worden de lijken van mensen door varkens opgevreten, in het allergunstigste geval eindigen ze in naamloze massagraven als een sinistere investering in een ‘betere’ toekomst. Het is waar: de volkeren van de Balkan schijnen op hun best wanneer ze de kans krijgen elkaars verleden (zoals grafmonumenten, bibliotheken, kerken en andere objecten van cultuurhistorische waarde) kapot te maken. Ze tonen zich op dit moment meesters in het vernietigen, want alleen zij, de ware meesters, weten hoe ze elkaar hun herinneringen moeten ontnemen. Met hun eigen verleden gaan ze al even meedogenloos te werk: het wordt al naar de behoefte van het moment, en met hetzelfde gemak als waarmee je een computerbestand opvraagt of afsluit, opgeroepen of bewust vergeten. Door oude mensenbotten op te graven en die ritueel te bewenen en tegelijkertijd de botten van degenen die net zijn omgekomen zonder enige begrafenisplechtigheid onder de grond te stoppen, draaien de volkeren op de Balkan in een duivels kringetje rond: ze zullen nooit in staat zijn met hun eigen verleden, heden en toekomst in het reine te komen. Op een ander, meer elegant niveau had dit het verhaal kunnen zijn over Proust van wie iemand een madeleine - het lievelingskoekje dat de ‘sleutel’ tot zijn jeugherinneringen vormt - heeft afgepakt. Op het eerste gezicht iets heel onbelangrijks, een doodgewoon koekje. Op de Balkan pakt men elkaar deze ‘sleutel’ echter steeds opnieuw af. Jaren later komt hij wel weer boven water, maar dan is er niemand meer die er een deur mee zou kunnen of willen openen of nog iets terug zou willen vragen, en die ‘sleutel’ blijkt dan niet meer dan een zinloos voorwerp.
11. De inwoners van het voormalige Joegoslavië bevinden zich ineens in een bizarre situatie: ze blijken twee levens en één biografie te hebben. De ouderen onder hen hebben bij hun biografie zelfs drie levens. De nieuwe, ‘postcommunistische’ bestuurders die hun kennis van hun | |
[pagina 144]
| |
communistische voorgangers hebben overgenomen of gewoon hun eigen, communistische kennis toepassen, zijn zich terdege bewust van de grote waarde die de collectieve herinnering kan hebben wanneer je een volk wilt manipuleren. De collectieve herinnering is namelijk iets wat men kan opslaan of verwijderen, afbreken, opbouwen of ombouwen, vorderen en weer terugvorderen, en tot politiek correct of incorrect (in het communistische jargon: tot gewenst of ongewenst) kan verklaren. Elke politieke strijd is voor een belangrijk deel een strijd om de collectieve herinnering. Met het uiteenvallen van het multinationale Joegoslavië begon een proces waarbij de afzonderlijke volken de Joegoslavische collectieve herinnering voor zich opeisten om die vervolgens door het concept van de nationale herinnering te vervangen. Door de oorlog is dat proces versneld en geradicaliseerd. Deze vervanging lijkt nu succesvol te zijn afgesloten: de oude herinnering is verwijderd en een nieuwe is daarvoor in de plaats gekomen. Een van de gevolgen van dat proces is dat sommigen hun ‘eigendommen’ die vijftig jaar geleden in beslag werden genomen weer mogen opeisen. Dat ruimhartige gebaar was een logische consequentie van de algemene manier waarop elke voormalige Joegoslavische deelrepubliek zichzelf vorm gaf, en van het beleid dat aan de schepping van het nieuwe, nationale image ten grondslag lag. In Kroatië waren het de verliezers van de Tweede Wereldoorlog die het recht op teruggave van hun oude, geconfisqueerde herinneringen kregen: voormalige emigranten, leden van de ustasa, collaborateurs met het regime van Ante Pavelić dat met de nazi's sympathiseerde, een bewaker uit de Kroatische concentratiekampen en een minister uit Pavelić' regering. Deze hoogbejaarde mensen ontvingen een symbolische genoegdoening: toen ze na al die jaren terugkeerden, zagen ze hier een paar ustasa-symbolen, daar een straatnaambordje met de naam van Mile Budak en iets verderop het portret van hun vroegere leider Pavelić. Ze kregen de kans hun eigen verleden te rehabiliteren: ze maakten dankbaar gebruik van de gelegenheid om aan het Kroatische publiek te vertellen dat de Kroatische concentratiekampen tijdens de Tweede Wereldoorlog eigenlijk een onconventioneel soort hotels waren. De een heeft tegenwoordig een functie in de nieuwe regering gekregen, de ander een boek gepubliceerd, en weer een ander hervond in een groep jonge Kroatische neo-nazi's een stuk van zijn eigen verleden dat hij in volle glorie hoopt te doen herrijzen. Waarom kregen alleen zij, en niemand anders, het recht op teruggaaf? Gewoon omdat zij voor de nieuwe regering fungeren als welkome, levende fragmenten van een opnieuw te construeren nationale herinnering. De nieuwe regering werkt in hoog tempo aan de vormgeving van | |
[pagina 145]
| |
de nieuwe Kroatische staat. Zo te zien is het de bedoeling het beeld te scheppen van een Kroatië waarvan de historische continuïteit tijdelijk - door de Serviërs en de communisten, dat spreekt vanzelf - werd onderbroken. Daarom beschouwt men een directe band met het vierjarige bewind van de fascistische Onafhankelijke Kroatische Staat als vanzelfsprekender dan de band die het land jarenlang met het communistische Joegoslavië verenigde. Tegenwoordig wordt in de vorm van wat fragmenten en brokstukken van het verleden, van een paar symbolen en souvenirs, aan een kleine minderheid de herinnering teruggegeven. Ter wille van die minderheid wordt de meerderheid voor wie het concept genaamd Joegoslavië in de loop van de tijd tot dagelijkse realiteit was geworden, van zijn herinneringen beroofd.
12. Zoals nu blijkt, hebben veel Oosteuropese, voormalige communistische culturen zich op hun eigen dood voorbereid door het materiaal voor een collectieve herinnering bijeen te brengen. Zodra in Rusland duidelijk werd dat de mammoet van het communisme de laatste fase van zijn doodsstrijd was ingegaan, begonnen de alternatieve kunstenaars de pols van het stervende beest te voelen. Met het verdwijnen van de context waarin ze oorspronkelijk waren ontstaan, namen de werken van de Russische soc-artiesten, zoals de politieke sovjetkitsch op de schilderijen van Komar en Melamid; het dagelijkse sovjetleven (de ‘byt’) op de schilderijen en in de installaties van Ilja Kabakov; de uit de kranten en van de straat afkomstige taal van de sovjetschlagers in de gedichten van Dmitri Prigov; de typische, uit de populaire sovjetkalenders, leesboekjes en leerboeken overgenomen combinaties van taalgebruik en mentaliteit in de werken van Lev Rubinsjtein; de aan het leven in de gemeenschappelijke flats ontleende sovjetkitsch in de installaties van Larisa Zvezdotsjetkova; de apt-art, kortom, heel die artistieke ‘archeologie’ van het dagelijks leven in de Sovjetunie, een nieuwe primaire functie aan. De scherpe, artistiek-subversieve toon wordt nu verzacht door een patina van nostalgie. Met andere woorden, nu pas blijkt waarin het wezenlijk verschil tussen de Amerikaanse pop-artiesten met hun Americana enerzijds, en de Russische soc-artiesten met hun Sovietiana anderzijds, is gelegen. Terwijl Warhols Campbell-soep nog altijd in iedere Amerikaanse supermarkt te koop is, zijn de beelden van het dagelijks leven in de Sovjetunie geleidelijk aan het verdwijnen. De werken van de Russische soc-artiesten zijn daardoor, of hun scheppers dat nu wilden of niet, een document van een bijna verdwenen werkelijkheid geworden. Dankzij het onafgebroken onderzoek naar de mythologie van het dagelijks leven dat de alternatieve kunstenaars in de Sovjetunie | |
[pagina 146]
| |
jarenlang verrichtten, is van dat tijdperk nu een geweldige hoeveelheid artistiek materiaal voorhanden. Daarom is de levendige intellectuele activiteit die de leden van de Russische intelligentsia - filosofen, cultuurhistorici, sociologen en antropologen - tegenwoordig bij hun onderzoek naar de collectieve herinnering aan de dag leggen, zo goed te begrijpen. Ze zijn bezig met een onderzoek naar de verschillende ‘lagen’ van de culturele herinnering van de Sovjetunie, waarbij ze er niet voor terugschrikken (en zich er niet voor schamen) ook het mechanisme achter de collectieve en de persoonlijke herinnering te onderzoeken.Ga naar eind12 Het beeld is echter niet volledig en evenmin worden alle lagen van de collectieve herinnering even grondig bestudeerd. Vooral niet als het om werkelijk gevoelige onderwerpen gaat - en daartoe behoren niet alleen de kampen onder Stalin, maar ook het feit dat men jarenlang met elkaar samenleefde in de multinationale en multi-etnische eenheid die de Sovjetunie ooit was.
13. De manier waarop dat vage, stekende gevoel dat we nostalgie noemen wordt opgewekt, heeft veel gemeen met de wijze waarop een onbewuste herinnering onze stemming beïnvloedt. Het mechanisme van de droom kan ons in contact brengen met een onbetekenend en onschuldig voorwerp en daardoor een buitensporige emotie teweeg brengen; de mechanismen van de nostalgie zijn even onvoorspelbaar als moeilijk te doorgronden. De nostalgie onttrekt zich aan onze controle, het is een subversieve activiteit van onze hersenen. De nostalgie werkt met fragmenten, geuren, aanrakingen, klanken, melodieën en kleuren; haar terrein wordt bepaald door afwezigheid en gemis, ze is de wispelturige correctrice van de herinnering die door haar in een juiste vorm wordt gegoten. De strategieën waarmee ze werkt zijn sluipend, grillig, subversief en shockerend, met een onmisbaar element van verrassing en verbazing. De nostalgie kent geen hiërarchie van waarden, het ‘materiaal’ waarmee ze werkt is niet te verdelen in goed of slecht, aanvaardbaar of onaanvaardbaar, belangrijk of onbelangrijk, verstandig of dom, een ‘domme’ daad of gebeurtenis in het verleden is vaak zelfs een geliefd object.Ga naar eind13 De nostalgie manifesteert zich in het onderwuste, de biochemische activiteit van de hersenen en de werking van het hart, het mechanisme van de nostalgie is te vergelijken met het verschijnsel dat in de neurologie als ‘fantoompijn’ bekend staat. Het kwam vooral door het ongrijpbare karakter van de nostalgie dat de overheden van de nieuwe staten op het grondgebied van het voormalige Joegeslavië de term joegonostalgie introduceerden. Deze term houdt, evenals het woord joegonostalgicus een onmiskenbare politieke en morele diskwalificatie in, de joegonostalgicus is een verdacht ie- | |
[pagina 147]
| |
mand, een ‘vijand van het volk’ een ‘verrader’, een persoon die treurt om de ondergang van Joegoslavië (dus om de ondergang van het communisme, en communisme stond gelijk met ‘servobolsjevisme’), de joegonostalgicus is een vijand van de democratie. De term ‘joegonostalgie’ behoort tot de nieuwe oorlogsterminologie.
14. Het is moeilijk te voorspellen of men op een dag de vrijheid zal hebben om het object van de nostalgie te omschrijven en het terrein ervan af te bakenen. Het is bovendien de vraag of er tegen die tijd nog zoiets als nostalgie bestaat, en zo ja, van welk aard en met welke waarde. Het is heel goed mogelijk dat dan zal blijken dat de oorlog definitief met de collectieve joego-herinnering heeft afgerekend en men niets anders meer voelt dan een verlangen alles zo snel mogelijk te vergeten. De naamloze ex-Joegoslavische vluchtelingen die over alle landen en continenten van de wereld zijn uitgezwermd, hebben in het schamele bundeltje bezittingen dat ze op hun vlucht mee konden nemen wat zinloze souvenirs zitten: een versregel, een foto, een schilderij, een visuele herinnering, een melodie, wat klanken, een paar woorden... Er zijn ook fragmenten bij van een werkelijkheid die nu voorbij is en nooit meer tot een geheel zal kunnen worden samengevoegd, en een paar van de meest verschrikkelijke beelden uit de oorlog. Ze zullen waarschijnlijk niemand vinden die zich voor die brokstukken interesseert en na verloop van tijd zal alles veranderen in een gecompliceerd en niet aan een buitenstaander uit te leggen, chronisch en stil verdriet. Wie nog een dak boven zijn hoofd heeft zal zich sneller aanpassen, de woorden van de nieuwe tijd leren en de oude vergeten. Een herinnering die is geconfisqueerd heeft iets van het lichaam van een invalide die af en toe aan fantoompijn lijdt. Er wordt verteld dat de mensen in Belgrado, de hoofdstad van Servië, hun joegonostalgie verdrijven door te luisteren naar oude hits van de Zagrebse popzangers Arsen Dedić en Gabi Novak. Het schijnt dat in de kroegen van Zagreb de mensen regelmatig luidkeels de liederen van Lepa BrenaGa naar eind14 beginnen te zingen, en zich de volgende ochtend verdwaasd afvragen ‘wat ze toch in hemelsnaam bezield heeft’. Men zegt dat oude vrienden die elkaar nog van vroeger kennen of mensen die ooit tot één gezin behoorden elkaar ontmoeten in de Macedonische hoofdstad Skopje, want dat is de ‘meest natuurlijke’ ontmoetingsplaats; je kunt daar in de winkels nog ‘Joegoslavische’ produkten aantreffen en de vuil geworden, stoffige portretten van Tito zijn nog niet overal van de muren gehaald. Er wordt verteld dat er in Ljubljana door de uit Vojvodina afkomstige popzanger Djordje Balašević een concert werd gegeven dat door veel mensen uit zowel Zagreb als Belgrado werd bezocht. Het schijnt dat er in Zagreb, | |
[pagina 148]
| |
Belgrado en Ljubljana illegale video's van oude ‘Joegoslavische’ films worden verkocht. In Skopje, zegt men, zijn cassettes met ‘joego-hits’ uit de jaren zestig te koop die als warme broodjes over de toonbank vliegen. Zelfs de Kroatische president Franjo Tudjman, die er als geen ander op gespitst is de joego-herinnering totaal te confisqueren, zou tijdens een toespraak ter gelegenheid van de ‘grote Kroatische militaire overwinning in Krajina’ (of de verdrijving van de daar wonende Serviërs) in zijn opwinding een keer het typisch Servische woord organizirati in plaats van organizovati te hebben gebruikt!Ga naar eind15 Maar als we het toch over confisqueren hebben, mogen we Slobodan Milošević, de man die in het Joegoslavische vernietigingsspel het eerst ‘aan zet was’, niet vergeten. Door de naam Joegoslavië over te nemen en te gebruiken voor Servië en Montenegro, dus door een simpele taalkundige truc, heeft Milošević zich het gebied dat als symbool voor een mogelijke eenheid en als object van joegonostalgie zou kunnen fungeren, toegeëigend. De gewone, angstige burger van het voormalige Joegoslavië raakt, zelfs wanneer hij de gewoonste dingen wil uitleggen, verstrikt in een warwinkel van vernederende voetnoten: ‘Ja, Joegoslavisch, maar dan wel ex-Joegoslavisch en niet klein-Joegoslavisch... Ja, nostalgie, heimwee, zo zou je het kunnen noemen, maar niet naar het Joegoslavië van Milošević, maar naar het voormalige... ‘Naar het voormalige, communistische Joegoslavië?’ ‘Nee, niet naar dat land zelf, niet naar het communisme...’ ‘Maar waarnaar dan wel!?’ ‘Ja, weet u, dat is heel moeilijk uit te leggen...’ ‘Misschien dan naar een zanger, naar Djordje Balasevic?’ ‘Ja, misschien wel naar hem...’ ‘Maar die Balašević, dat is, dacht ik, toch een Serviër!?’
15. De Jugoslaviana, de mythologie van het dagelijks leven die de burgers vijftig jaar lang samen opbouwden en met elkaar deelden, is tegenwoordig niet meer dan een lijn die iemand met een vinger in de lucht tekent. Wanneer het lot al die mensen met twee levens en één biografie - emigranten, ballingen, vluchtelingen of inwoners van de nieuwe, uit het oude Joegoslavië ontstane staten - met elkaar samenbrengt, ontdekken ze ineens de charme van hun collectieve herinnering. Velen van hen staan versteld wanneer ze beseffen dat ‘dat allemaal’ ooit heeft bestaan en toen ineens was verdwenen zonder dat ze het merkten. Sommigen realiseren zich dat er tegenwoordig ergens in een museum een Oostduitse ‘Trabant’ staat, terwijl de Joegoslavische ‘Fićo’Ga naar eind16 spoorloos verdwenen is en niemand er ooit aan heeft gedacht een exemplaar daar- | |
[pagina 149]
| |
van in een museum te zetten. En in wat voor museum zou dat trouwens moeten zijn? Want wie zal in de nieuwe, nationale staten die zo druk bezig zijn om hun eigen, nationale ego op te bouwen, bereid zijn ‘andermans’ afval, afkomstig uit vijftig jaar ‘Joegoslavische’ culturele herinnering, over te nemen? En als iemand dat wil, wie zal het tegenwoordig, nu alle codes zijn veranderd, nog op de juiste manier kunnen interpreteren? Want de herinnering is samengesteld uit ontelbare, buiten hun context niet te begrijpen dingen die oneindig veel verklarende voetnoten vereisen, maar zelfs wanneer dat zou gebeuren, wie is werkelijk in staat al die dingen te begrijpen die in de vijftig jaar dat men samen in een land woonde met elkaar vervlochten en vergroeid raakten, en zich ten slotte tot één geheel verenigden? Wie zal bereid zijn zich over de uitingsvormen van een nu verdwenen leefcultuur (moppen, voorwerpen, televisieseries, kranten, popmuziek, taal, humor - de meest hartverwarmende en herkenbare elementen van de collectieve herinnering) te ontfermen en moeite te doen om die cultuur op z'n minst voor een deel in een ‘museum’ onder te brengen, terwijl de echte musea en bibliotheken door de dol geworden doodgravers van de Balkan in as worden gelegd?
15. ‘Waar komt u vandaan?’ ‘Uit Joegoslavië.’ ‘Bestaat dat land dan wel?’ ‘Nee, maar ik kom er wel vandaan.’ Met dit citaat (de auteur is anoniem) begint het boek ‘Kinderen van Atlantis’Ga naar eind17, een bundel essays die werd geschreven door jonge ex-Joegoslaven die voor de oorlog zijn gevlucht. Men zegt dat de taal de werkelijkheid schept. Het verhaal over het uiteenvallen van Joegoslavië en de oorlog biedt ons talloze gruwelijke en angstaanjagende voorbeelden die de juistheid van deze stelling bevestigen. Het woord Atlantis, de naam van het mythische land dat door de goden werd gestraft en in de golven verdween, drong zich als metafoor voor Joegoslavië op met dezelfde heftigheid als waarmee de oorlog uitbrak. De keuze van Atlantis als metafoor lijkt voort te komen uit het algemeen heersende gevoel dat die verdwijning definitief is. Het verhaal over de collectieve herinnering voert ons naar het allereerste begin dat we vinden bij Cicero, die in zijn boek De oratore het verhaal vertelt van de dichter Simonides uit Keos, de ‘uitvinder’ van de herinnering.Ga naar eind18 Volgens dat verhaal nodigde de Thessalische edelman Skopas voor een banket in zijn paleis ook Simonides uit, die een gedicht ter ere van zijn gastheer moest schrijven. Halverwege het banket kreeg Simonides het bericht dat iemand hem wilde spreken; hij stond | |
[pagina 150]
| |
meteen op. liep de zaal uit en ging naar buiten. Terwijl hij weg was, stortte ineens het dak van het paleis in waardoor Skopas en al zijn gasten om het leven kwamen. De lichamen van de slachtoffers waren zo ernstig verminkt dat hun familieleden die gekomen waren om hen te begraven ze niet meer konden identificeren. De enige overlevende, Simonides, monides, herinnerde zich echter wie waar aan tafel gezeten had. Het was dus, zo vertelt het verhaal, aan Simonides, de uitvinder van de herinnering, te danken dat de familieleden hun doden de laatste eer konden bewijzen. Hoewel Cicero met het woord memoria de mnemotechniek - de kunst van het onthouden - bedoelt, en de mnemotechniek een van de vijf bestanddelen van de retorica vormt, permitteer ik me de vrijheid het verhaal nog eens op mijn manier te vertellen. Het blijkt dat aan de geboorte van de herinnering een ernstige ramp voorafging: er was een dak ingestort en er waren mensen omgekomen en verdwenen. Het verhaal over het uiteenvallen van Joegoslavië lijkt symbolisch overeen te komen met het banket en de tafel waaraan de gasten gezeten zijn. Ineens stort het dak boven hun hoofd in en alle aanwezigen aan tafel komen om. De enige overlevende, Simonides, die door de familieleden wordt verzocht de slachtoffers te identificeren, krijgt echter niet de kans zijn mnemotechnische taak te vervullen en zijn herinnering aan anderen over te dragen, want zie, ook de muren die nog overeind zijn blijven staan storten in, zodat ook hij en familieleden die gekomen waren om hun doden te begraven, om het leven komen. De getuigen hiervan, verbijsterd door deze dubbele ramp, zijn in staat enkele slachtoffers te identificeren, maar alleen degenen die ze zagen op het moment dat de overgebleven muren instortten. Zo kunnen de mensen de slachtoffers bewenen die ze als hun verwanten hebben herkend. Andere slachtoffers bestaan er niet. Om van de doden die bij de eerste ramp vielen nog maar te zwijgen. Wanneer het verleden wil bestaan, moet erover kunnen worden gepraat door mensen die het zich herinneren. Men heeft de burgers van het voormalige Joegoslavië met geweld de herinnering ontnomen aan de vijftig jaar die ze samen doorbrachten. Dat verleden zal dus nauwelijk in een herinnering over kunnen gaan, maar het zal ook nooit helemaal worden vergeten, want het is, net als ons hele dagelijks leven, een wezenlijk deel van onszelf. Als compensatie voor wat hun ontnomen werd, kregen de burgers een nationale herinnering opgedrongen die door velen geestdriftig werd aanvaard omdat ze meenden dat ze een solide grondslag voor een betere toekomst vormde. Maar niemand heeft zich dat nieuwe concept echt eigen gemaakt, en dat zou ook nauwelijks kunnen, want daarvoor zouden enkele opvolgende generaties het als dagelijkse realiteit moeten beleven. | |
[pagina 151]
| |
Oppervlakkig beschouwd lijkt de operatie geslaagd. Toch is er niets echt vergeten, maar er is ook niets in de herinnering blijven hangen, alles is latent aanwezig, als in een stilgezet filmbeeld van Skopas' paleis. Umberto Eco zegt dat we de dingen niet vergeten doordat ze ons worden ontnomen maar doordat ze zich ophopen, dat vergetelheid niet ontstaat door de produktie van afwezigheid maar door de vermeerdering van aanwezigheid.Ga naar eind19 Als dat zo is, kan het heel goed zijn dat ons verhaal een heel ander karakter krijgt en niet meer over herinnering, maar over vergetelheid gaat. Met andere woorden: het wordt een verhaal over het vergeten Atlantis waarin mensen en hun levens die ooit werkelijkheid waren, verdrinken in een parabel. Het enige dat ons, geheel conform het genre, nog rest is de volgende vraag: ‘Waarom zijn de goden toch zo vertoornd op ons?’
April 1996. | |
[pagina 152]
| |
VERTALING: ROEL SCHUYT |
|