Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1994 (nrs. 65-68)
(1994)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 39]
| |
Mark Charitonov
| |
2Zo begint ‘Openbaring’, een van de vreemdste verhalen van Simeon Milasjevitsj, aan wiens boeiende leven Anton Andrejevitsj Lizavin de meest geïnspireerde bladzijden van zijn dissertatie over streekschrijvers uit de jaren '20 had gewijd. Weliswaar was het verhaal wat betreft zijn onderwerp prehistorie, het was reeds in 1912 verschenen in het eerste en enige nummer van de Petersburgse almanak ‘Verten’, maar het verklaart veel van wat nog volgen gaat en daarom is het ook voor ons een geschikt uitgangspunt. De losse, fragmentarische episoden zijn hier niet verbonden door overgangen en toelichtingen, zodat de lezer aanvankelijk enigszins in de war raakt en er pas later achter komt wat voor spookachtige wate- | |
[pagina 40]
| |
ren het zijn waarover de verteller naar zijn woning vaart als was het over een Venetiaans kanaal. Het gaat heel gewoon over een waterplas in de stad Stolbenets die in het voor- en najaar ontstond vlak achter de marktkramen, op de kruising van Lebedjanskij-, Psarjovskij- en Soldatskijstraat, en die tot vlak aan de schuttingen kwam en de plankiers voor de voetgangers onder water zette. Ook 's zomers droogde hij niet helemaal op, hij leek een even eeuwig en natuurlijk deel van het landschap als het nabijgelegen Stolbenetsmeer. Om in het natte seizoen van déze kant de kramen en het Marktplein te bereiken moest je een omweg over de Apothekersheuvel maken, totdat ondernemende jongetjes voor een stuiver een overzetdienst organiseerden op een zelfgemaakt vlot. Milasjevitsj had ooit een hieraan gewijde humoristische scene gepubliceerd in het hoofdstedelijke tijdschrift ‘De krekel’, en ook in ‘Openbaring’ komt een jongen met een stok voor, staande achter de rug van de opvarende. | |
3In de volgende episode krijgt die steek van vage onrust, eigenlijk meer een soort voorgevoel, een verklaring: een onverwachte gast wacht op de verteller in diens woning, een kameraad uit vroeger jaren, een studievriend, die toevallig op doorreis in het stadje is. Ze drinken thee. Op de divan in de hoek heeft Sjoerotsjka, de vrouw van de gastheer, zich zwijgend geïnstalleerd, de benen onder zich opgetrokken en kouwelijk weggedoken in een bruine sjaal. De gast wordt niet bij zijn echte naam genoemd, maar bij zijn studentenbijnaam Ahasverus, die overigens evengoed een ondergrondse schuilnaam zou kunnen zijn. (Een fijn, spottend gezicht met edele, nerveuze neusvleugels, een opgewonden glans in de ogen, een stoppelbaard.) Uit een aantal toespelingen maakte Lizavin op dat deze man onderweg was van zijn ballingsoord ergens diep in het binnenland naar het spoorwegstation van Stolbenets. Hij had een kistje bij zich dat zo kostbaar was dat hij het zelfs niet aan de vestibule wilde toevertrouwen, maar het de hele tijd bij zich hield, bij de poot van zijn stoel. Dat omineuze kistje dringt zich voortdurend aan onze blik op: ter grootte van het foedraal van een Singemaaimachine, alleen wat lelijker, op Milasjevitsj' eigen wijze beschreven tot en met de gehavende hoeken, het houten handvat en de groen uitgeslagen messing spijkertjes - geen wonder dat het geval in het geheugen van Anton Andrejevitsj werd gegrift. Zo wordt in een film soms, onder klokgetik dat de suggestie wekt van een ontstekingsmechanisme, ingezoomed op een voorwerp en wordt er | |
[pagina 41]
| |
zodoende in ieder geval op gezinspeeld dat in dat tikkende voorwerp iets belangrijks verborgen is. Maar in een film moet zo'n voorwerp vroeg of laat exploderen of in ieder geval ontdekt worden, zodat de ziel van de toeschouwer gestreeld wordt door de muzikaliteit van de oplossing, door het gevoel dat het raadsel is opgelost. Helaas, Milasjevitsj doet ons dat zo vanzelfsprekende genoegen niet. | |
4Toch speelt het kistje wel een rol: in de loop van het verhaal wordt duidelijk dat de vreemdeling ziek is, de romantische glans in zijn ogen verandert in een volkomen ongeestelijke koortsgloed, hij mag niet verder reizen, hoe zeer hij ook het tegendeel beweert (ergens wordt op het kistje gewacht), en zijn gewezen kameraad biedt, om hem te kalmeren, zelf aan om het urgente vrachtje te bestemder plaatse af te leveren. Hij begroet deze onverwachte wending met een enigszins komieke opluchting - tot dat ogenblik had hij afgewacht en niet geweten wat dit onverwachte bezoek voor hem in petto had. Het was namelijk zo dat ze alledrie, naar langzamerhand wordt onthuld, waren verbonden door een oude geschiedenis. Ooit had de student op doorreis het jonge meisje ertoe aangezet weg te lopen uit het ouderlijk huis en naar Moskou te gaan, maar hijzelf was korte tijd later van het toneel verdwenen en had het weggelopen kind aan de zorgen van zijn vriend toevertrouwd; nu heeft hij, na een lange afwezigheid, beiden weer teruggevonden aan de oevers van Stolbenets, en niet ten onrechte maakt de nieuwbakken echtgenoot zich bezorgd over de geestelijke rust van de vrouw. Al was het maar omdat Ahasverus een verontrustend, spotziek soort nuchterheid uitstraalt, hij doet de blaadjes van de uitgebloeide geranium in de vensterbank verdorren, er komt schimmel in de hoeken, de blik is naakt... Maar navertellen werkt hier niet, beter is het Milasjevitsj zelf te lezen. Bij hem gaat het nooit om de plot - die is eigenlijk al helemaal bekend, - maar om die ‘steek van vervreemding’ die maakt dat je schuttingtaal leest in latijnse letters, terwijl je er zelf om moet lachen, wezenlijk is de grauwe schemering achter de ruggen van de personages, het licht van de olielamp, het spel van geagiteerde schaduwen, van fantastische gedachten - dat is de onstabiele lucht van het verhaal. Dit motief van onzekerheid, verontrusting, twijfel aan de waarden van een beschermd leven en, misschien, ook van verborgen rivaliteit, is eerder een muzikaal motief dan een thematisch, het komt tot uitdrukking in het beeld van een pantoffel met een | |
[pagina 42]
| |
verfomfaaide pompoen erop en een loslatende zool als een lip; als een ontroerend, schuw wild diertje kijkt die pantoffel van onder het bed uit (met de rand van de afhangende sprei die nogal vuil blijkt te zijn en gerafeld), gefascineerd en verward door de aanwezigheid van iets onbekends, door de nabijheid van een bemodderde maar desondanks elegante herenschoen (de modder versterkte de elegantie nog), het geheimzinnige kistje, dat het liefste verder wilde, de kou in, onder winderige hemelen. Geeft niet, geeft niet, af en toe moedigt de held met zijn blik het schuwe wezentje aan. Wij weten het onze, zij het hunne. Zij weten echt niet meer dan wij. Die azijnlucht is van verdriet; ik zal jullie ervan verlossen. Arme drommels, ik zal jullie niet in de steek laten, ik zal jullie inzicht in jezelf geven. Zonder enige bescherming, alleen onder de blote hemel - dat is moeilijk, dat is griezelig! We begonnen net een beetje warm te worden, waar nu weer heen? De drang naar huis terug te gaan is sterk, dat weet ik vantevoren, en niet iedereen is even sterk... Het is interessant dat wij eigenlijk geen gesprek hardop horen, de discussie (die kennelijk al eerder is begonnen) verloopt min of meer vanzelf - of neem de episode waarin de held waarnemingen uit zijn kindertijd gebruikt als onuitgesproken argument, ‘toen we te midden van de dingen in huis leefden alsof we rondtastten in het heelal, tussen tafel- en stoelpoten, in de stoffige grot onder het bed, achter het gordijn van een deken, achter een vestingmuur uit kussens’. Maar voor onze ogen gebeurt er iets met die dierbare voorwerpen, de inhoud van het huis begint de ruimte te vullen, zwelt op en onttrekt zo lucht aan het ademhalen, de samowar brandt in je voorhoofd, de puntjes van het dons prikken door het katoen van de overtrekken, het dringt in je keel door, tikt in je slapen, in het kistje, in de lucht - wij worden de koorts van een zieke gewaar, argumenten doen er hier ook niet meer toe, je moet iets menselijks doen, nood lenigen. | |
5Hij loopt naar buiten, met overschoenen over zijn laarzen, in één hand een paraplu, in de andere het koffertje. De spiegel in de vestibule heeft hem begeleid met terloopse, spottende spiegelbeelden - de enige keer dat we deze man van terzijde zien: ‘Het smoeltje van een treurig aapje met een pince-nez, een begroeiing van dons rond zijn vergrote lippen’. Tegen de nacht was het weer opgeklaard, de maan was opgekomen en verlicht de plas en een vlot dat onbeheerd aan de wallekant ligt - de onwaarschijnlijke reiziger installeert zich zo goed en zo kwaad als het gaat, het | |
[pagina 43]
| |
kistje tussen zijn voeten om wegglijden te voorkomen. Hij neemt de vaarboom ter hand en vaart over de weerschijn van sterren en verlichte vensters, lange tijd, als was het in een droom. De oevers zijn weggespoeld, de muren van de huizen lossen op in het donker. Daar, in kostbare, stralende aureolen rond de lampen, zitten mensen bij hun samowars, ze scheppen frambozenjam op een lepeltje, hakken met een mes blauwe suiker klein op het tafelblad, slurpen met gestulpte lippen thee van het schoteltje. Daar ligt een dronken schilder op zijn lage brits, hij heeft de lamp op de vloer gezet en merkt alle kakkerlakken die op het licht afkomen met verschillende kleuren verf om ze later een voor- en zelfs een achternaam te kunnen geven en door te kunnen dringen in hun nijvere bestaan, in de zin en het doel van hun verplaatsingen en ontmoetingen. Daar is een boertje van buiten, een lid van de geheimzinnige sekte der gatenboorders, die een gat in een schutting heeft geboord of misschien gebruik heeft gemaakt van een kwast in het hout, en daardoorheen zijn gebed fluistert dat opklinkt onder de nachtelijke hemel: ‘Gat van mij, hut van mij, red mij!’ Lieve god, denkt de man op het vlot, hoeveel geloof, ziels- en denkkracht is er nodig voor zo'n gebed, dat niet wordt ondersteund door de wonderbaarlijke kunst der ikonen, noch door de muziek van psalmen of de pracht en praal van een kerk! innerlijke overtuiging is voldoende om een gat in de schutting te begiftigen met een goddelijk gehoor. Op een bed dat verlicht wordt door de rode gloed van de kachel ligt een vrouw in barensnood, ze hebben haar al zeepwater te drinken gegeven en haar haar eigen bezwete haren in de mond geduwd om haar te laten braken en zo de weeën op te wekken - uitgeput als een dier is ze zelfs niet in staat het grootse te beseffen dat er met haar, eenvoudige vrouw, geschiedt, of liever gezegd door middel van haar geschiedt, denkt de man op het vlot. Want wij zijn allen goddelijk, niemand is eenvoudig, alleen kan dat van een afstand niet worden begrepen, dat is het probleem. ‘Hoe moet vanaf de hoogte van een vreemde, andere planeet gezien, de waanzin van Cleopatra's minnaars, om maar wat te noemen, op je overkomen? Een bepaald wezen stopt een uitstulpsel van zijn lichaam in de opening van een ander lichaam om wat heen en weer te wrijven, waarna hij zijn hoofd kwijt raakt en er bij háár nieuw leven ontstaat. Van binnen uit gezien is het liefde, een aardbeving, verdriet en dood, van grote hoogte het gewriemel van insekten... Ik heb het begrepen, opeens is alles me duidelijk, - mompelt de verteller. - Allemaal filosofie. Alleen zou je het niet direct zeggen. Geeft niet. Wacht maar. Ik ga terug, thee drinken, we gaan aan land. Ik zal alles uitleggen’. | |
[pagina 44]
| |
6De criticus Fenomenov, de enige die de debutant een vermelding waardig keurde in zijn maandelijkse overzicht, merkte niet zonder grond in het verhaal een zekere duisterheid op, een pretentie van diepzinnigheid. Wie is de hoofdpersoon, hoe en waarom is hij, een gestudeerd man, in zo'n uithoek terecht gekomen, wat doet hij hier, waar moet dat zo snel heen met dat kistje en wat zit erin? Het is zinloos zulke realistische vragen te stellen. Hier zijn enkel toespelingen, omtrekkende bewegingen, een decadent geschuif van vlekken, een mistig symbolisme - want dat koffertje en die pantoffel met pompoen zijn natuurlijk niet zozeer reële objekten als wel symbolen die de funktie hebben de idee van het verhaal tot uitdrukking te brengen: het botsen van bepaalde levenskrachten of posities. Maar alweer: moeten we dat in ernst als de idee beschouwen, die apologie van dat armzalige, starre en toch vertederende kleumen tegenover het streven daar een eind aan te maken, het leven te veranderen of te verbeteren, zelfs als daarvoor iets moet worden verwoest of iemand pijn gedaan? Niets is hier zeker. Daarbij komt dat sommige details getuigen van een duidelijk talent - wellicht omdat, los van zijn bedoelingen, juist in die onbegrijpelijkheid, in die soms aan waanzin grenzende wirwar, in dat onuitgesprokene van idee en vorm, wel degelijk als in een toevallige spiegel niet toevallige tekenen des tijds weerspiegeld worden. Hier volgden Fenomenovs gedachten over de symptomen van de armoede, en niet alleen literaire, over het afzien van strengheid, zowel geestelijke als uiterlijke, als voorbode van verval, over de verleiding van zelfdestructie, over de hang van het hedendaagse bewustzijn de civilisatie de rug toe te keren en zijn heil te zoeken in een troebel, vrouwelijk, drassig element. Mogelijk gaf het verhaal de erudiete criticus aanleiding dergelijke ontboezemingen op schrift te zetten en volkomen terecht, want ze waren interessant genoeg, alleen deden ze Simeon Kondratjevitsj misschien wat te veel eer. | |
7Alles werd in een veel alledaagser licht gesteld toen in de ‘Russische Morgen’ een artikel verscheen van de bekende Korionskij met de titel ‘Literaire leentjebuur’, waarin, met een hele rij twee aan twee geplaatste citaten, onweerlegbaar werd aangetoond dat het onderwerp door Milasjevitsj eenvoudigweg gestolen was van de streekschrijver Bogdanov. Diens verhaal heette ‘De vreemdeling’ en was drie jaar eerder verschenen in | |
[pagina 45]
| |
het bijna volslagen onbekende stadje Netsjajsk, in de drukkerij van Gansjin, in eigen beheer uitgegeven in 20 exemplaren - onder zulke omstandigheden mocht de plagiator, of, wat zullen we eromheen draaien, de dief, erop hopen vrijuit te gaan. Te meer daar hij, zoals bij dat soort mensen gebruikelijk is, gezorgd had voor de nodige wijzigingen: hij had de titel veranderd, had de vreemdeling een suspect kistje gegeven in plaats van een koffer van buitenlandse makelij, had de stukken wat kleiner gesneden en herschikt, had hier wat weggelaten en daar een beetje eigen materiaal toegevoegd, vooral wat het filosoferen betrof. Bij Bogdanov was alles veel realistischer, serieuzer, eenvoudiger, en de onuitgesprokenheid, de vage toespelingen konden geheel en al verklaard worden uit voorzichtigheid van een bepaald soort. De held, een gesjeesde student, heeft uit Moskou zijn geliefde meegevoerd (hier heet ze Verotsjka), om haar al is het maar voor korte tijd te beschermen tegen gevaren en angsten die opnieuw hun intrede in het huis doen met de komst van de halfzieke gast: zij zijn niet gewoon vrienden, hier ruikt het veel duidelijker naar illegaliteit; in een kaleidoskoop van flash-backs flitst ergens een herinnering van de held op aan een vechtpartij op straat: op de rijweg liggen een groene studentenpet en een dameshoed, haar haarspelden zijn op de grond gevallen, haar lichte haren hangen los, maar de bijziende held ziet niets, zijn bril is kapot en op de tast, met behulp van een muurtje, komt hij overeind en raakt met zijn gezicht de jas van een politieagent... En het motief van opvlammende jaloerse onzekerheid is hier veel uitgesprokener, evenals de twijfel aan het eigen vermogen om de geliefde gelukkig te maken; maar het voornaamste, in zijn opwelling om zijn gehandicapte vriend te helpen, spreekt, naast al het andere, het gevoel van een hernieuwde schuld, en misschien een poging zich opnieuw te bewijzen in de ogen van de vrouw. En misschien is het maar een kleinigheid: zijn beeltenis met het uitvergrote gebied rond zijn lippen ziet de hoofdpersoon niet in een spiegel, maar in de grijnzende samowar - zo'n portret valt heel anders uit, niet waar? | |
8Maar alle bijzonderheden, tot en met een aantal karakteristieke taalkundige correcties, kunnen belangstellenden naslaan in Lizavins dissertatie, waarin veel aangaande dit verhaal wordt opgehelderd. Om te beginnen stelde hij vast dat er van plagiaat geen sprake was, we hebben te maken met een door dezelfde auteur gemaakte tweede versie van zijn eigen ver- | |
[pagina 46]
| |
haal. Bogdanov was de eigenlijke naam van Milasjevitsj, de gebruikelijke achternaam van onwettige kinderenGa naar voetnoot2 (hun vadersnaam krijgen ze van hun peetvader en van de voornaam maken ze in de provincie graag wat moois - vandaar Simeon in plaats van gewoon Semjon). Van de zelfbedachte naam bediende hij zich kennelijk voor het eerst bij zijn arrestatie, en later gebruikte hij hem als pseudoniem. Ja, inderdaad, hij is een keer gearresteerd geweest; Lizavin was er zelfs in geslaagd in een Moskous archief de stukken te vinden van het proces dat hij toen had gehad, hij was aangeklaagd ‘wegens samenzwering met het doel een aanslag op een spoorweg te plegen’. Je zou bijna gaan denken dat het over heel iemand anders ging - als je de omstandigheden van dat gewraakte verhaal niet in gedachten houdt. Ditmaal was er sprake van een hinderlaag op een verraden Moskouse trefplaats en een koffer met dubbele bodem (toch een koffer), waarin behalve een revolver en papieren van een illegaal centrum ook een ontploffingsmechaniek zat (toch iets dat tikte). Bij zijn arrestatie noemde Simeon Kondratjitsj, die geen papieren bij zich had, zich Milasjevitsj, ‘geboortig uit de middenstand van het goevemement Penza’, geboren op 16 mei 1884, en als zodanig werd hij ook geregistreerd. Bijna een week lang bleef hij volhouden dat hij die koffer per ongeluk in plaats van zijn eigen koffer had meegenomen in het buffet van het Nikolajevskij-station, op de vraag hoe het dan mogelijk was dat hij precies op het juiste adres was verschenen en zelfs het wachtwoord had geweten, kwam hij met een wel heel weinig overtuigend verhaal over een gesprek dat hij had afgeluisterd en dat hij op dat adres eigenlijk de werkelijke eigenaar van de koffer dacht aan te treffen. Men hield hem voor zo'n vette vis dat hij werd opgesloten in een isoleercel voor buitengewoon gevaarlijke terroristen, met een raam dat met grijsgeworden witte verf was bedekt - Simeon Kondratitsj heeft er later over geschreven. De zesde dag kwam er een eigenhandig geschreven bekentenis die kan worden beschouwd als de eerste versie van het verhaal over de onverwachte gast, alleen speelt dit zich af in de kamers van Iljin in Moskou, ontbreekt de vrouw en treedt er in plaats van de gast een zieke buurman op wiens verzoek moest worden geëerbiedigd om zuiver humanitaire redenen. Hij noemde nu zijn echte naam, en verklaarde zijn eerdere gedraai deels uit angst, deels uit zijn domme, romantische fantasie. Dit verhaal had zo te zien enig succes, in ieder geval tijdelijk, want het feit dat Bogdanov in de | |
[pagina 47]
| |
kamers was geweest werd bevestigd en zelfs werd het paspoort gevonden dat hij daar had achtergelaten. Het proces-verbaal van de hierop volgende ondervraging deed Lizavin denken aan een spel dat hij wel kende uit de literatuurwetenschap: de onderzoeker probeert achter details te komen, en weet maar al te goed welke hij precies wil hebben en de arrestant, ook niet op zijn achterhoofd gevallen, reikt ze hem met graagte aan. Stukje bij beetje kwam het uiterlijk van de buurman weer bij hem boven, de snor, het puntbaardje; op de vraag of hij boven de neus soms een moedervlek had, wist hij zich inderdaad een moedervlek te herinneren. Deze ondervraging was het laatste stuk in dit deel met processtukken, in het volgende kwam Milasjevitsj-Bogdanov vreemd genoeg niet voor. Misschien was hij overgeheveld naar een aparte afdeling die Lizavin niet kon vinden, zodat we over het vonnis slechts iets uit de tweede hand weten, namelijk van Simeon Kondratjitsj zelf: waarvan hij precies werd beschuldigd blijft in nevelen gehuld, maar hij kwam ervan af met drie jaar administratieve verbanning naar Netsjajsk, Lizavins geboortestad, waar in 1909 Bogdanovs verhaal werd gepubliceerd; later verhuisde hij naar een plaats die wat dichter bij de spoorweg lag, het reeds vermelde Stolbenets. | |
9Een vergelijking van deze feiten met het verhaal prikkelde natuurlijk de verbeelding en Anton Andrejevitsj, het moet gezegd, mocht zich daardoor graag laten meevoeren. Hij stelde zich bij voorbeeld de vraag: betekende het feit dat Bogdanov vijf dagen lang bleef ontkennen misschien dat de gesjeesde medicus met opzet deze periode wachtte om de zieke de gelegenheid te geven te herstellen en uit zijn woning (of kamer) te verdwijnen? Er rezen nog andere terloopse gedachten, en wellicht dat we daar later nog op terug komen. Maar wanneer we terugkeren naar zijn literaire werk dan was hier een ander probleem: waarom had Simeon Kondratjitsj niet meteen het misverstand rechtgezet? Niemand in de hoofdstad kon en hoefde zijn omstandigheden te kennen. Hij was hier pas na zijn verbanning terechtgekomen, hield zich in leven met krantestukjes, genreschetsen en ‘provinciale fantasieën’, die in derderangs tijdschriftjes verschenen. Wat verhinderde hem de aanklagers zijn ware gezicht te tonen, waarvan hij, te oordelen naar de enige bewaard gebleven fotografie (een gevangenisfoto en face, de bijbehorende en profil ontbrak om de een of andere reden), het bespottelijke spiegelbeeld tamelijk na- | |
[pagina 48]
| |
tuurgetrouw had getekend? (Uit zijn aanvankelijke poging om het toe te schrijven aan de samowar spreekt een treurig soort zelfbescherming waar de auteur later wijselijk vanaf heeft gezien.) Ondertussen was het zonneklaar dat dit schandaal zijn kansen op literaire schnabbels ernstig had ondermijnd - vele redactionele deuren bleven begrijpelijkerwijs gesloten voor een dergelijk suspect type. Aangezien hij geen andere bronnen van bestaan had, leed Milasjevitsj een tijdlang bittere armoede. Dat was het jaar waarin hij de maagzweer opdeed die hij in een van zijn latere verhalen met zo veel kennis van zaken heeft geschilderd. De hoofdpersoon van dit verhaal, een kassier, wordt ten gevolge van een onvoorzichtig en verkeerd uitgelegd grapje verdacht van fraude, geschorst totdat de zaak is opgehelderd en dan niet gerehabiliteerd. Zijn vrienden willen hem niet meer kennen, de bediende laat de deur op het kettinkje wanneer hij met hem praat, hij brengt zijn spullen naar de lommerd en hij kweekt zijn maagzweer, maar hij weigert uit te leggen waarom hij onschuldig is - deels uit ijdelheid, deels door het als in een droom zo onontkoombare gevoel dat het eenvoudiger is je leven te veranderen en aan te passen aan de dingen die de mensen over je zeggen, dan te proberen die te ontkennen - bovendien voelde hij misschien ook een beetje de spreekwoordelijke voldoening van de man die een grap heeft gemaakt waar iedereen in is gestonken. | |
10Vanzelfsprekend is een belletristisch werk geen historisch document, wie er gebruik van maakt bij zijn naspeuringen naar het leven van de schrijver moet een zekere slag om de arm houden. Het probleem is dat er bijna geen betrouwbare documenten over Milasjevitsj bewaard zijn gebleven. Hele perioden in zijn leven kunnen slechts aan de hand van indirecte echo's gereconstrueerd worden. Neem datzelfde proces. Eindelijk dan een document, zou je denken, maar hoeveel positiefs haal je daaruit? Niet meer dan uit het verhaal. Goed, er is nu een foto gevonden die de waarheidsgetrouwheid van het weerspiegelde portret bevestigt, maar ook een objektief kan soms het effekt van een samowar hebben. Ze zijn immers allebei bol. Net als het oog, trouwens. Vooral het oog van de kunstenaar. Toen hij zijn werk begon, beschikte Anton Andrejevitsj wat Milasjevitsj betrof slechts over één vermelding in een memoire, waarover later meer, alsmede over een onvoltooide autobiografische schets uit 1926. Tja, dit document was het waard geweest om in de processtukken | |
[pagina 49]
| |
vermeld te worden. De geboortedatum was hier anders: 14 mei 1886. Zijn de cijfers per ongeluk omgewisseld, en als Milasjevitsj opzettelijk loog, waar dan? Men kan er slechts naar gissen. En misschien wist hij het zelf ook niet precies. Naar aanleiding van zijn onwettige geboorte en zijn ouderloze jeugd laat de auteur slechts terloops een frase vallen over zijn verwantschap met allen ‘die geen banden hebben, buiten de gemeenschap zijn gevallen en nergens thuis zijn’. Daarna vermeldt hij, niet chronologisch, maar via een toevallige associatie, dat hij korte tijd aan de universiteit van Moskou heeft gestudeerd, eerst natuurwetenschappen, vervolgens medicijnen. Zijn voorkeur voor de exacte wetenschappen verklaart Milasjevitsj uit de herinnering aan een wonder uit zijn kindertijd - het vergrootglas en de wazige droom over een microscoop. Hier verandert de autobiografie in een lofzang op optische instrumenten. ‘Immers, niet alleen vergroten zij een voorwerp, maar ze halen het ook uit zijn eigen ruimte naar voren en richten de blik erop. Gewoonlijk wordt het leven niet van zo dichtbij waargenomen, zoals je van een boek niets in je opneemt als je alleen je ogen over de bladzijden laat glijden. En dan opeens - het harige buikje van een vlieg in een bloemkelk, de gelede, hoekige ogen, stofdeeltjes op fijngeslepen meeldraden die verdwijnen in een tedere, sprookjesachtige diepte.’ Verderop, echter, lezen wij dat hij is teleurgesteld in de microscoop die de blik eerder vertroebeld, dan verrijkt heeft; je zou bijna denken dat de auteur eigenlijk vanwege die teleurstelling het tweede jaar niet heeft afgemaakt, en niet vanwege zijn deelname aan studentenongeregeldheden. ‘Ik raakte er steeds meer van overtuigd dat het belangrijkste toch isolatie is en niet vergroting’. En dan, na een uitwijding, zoals Milasjevitsj graag doet, komt er ineens onverwacht een passage uit de lucht vallen met de beschrijving van een vreemde boom met vliesachtige stam en grasachtige bladeren, gelijkend op een plant uit voorhistorische moerassen, schommelend in de wind. Wanneer je er onafgebroken naar kijkt, kun je zien hoe hij groeit, geniet van het vocht, ineenkrimpt van de kou, huivert van een plotselinge schaduw, van bepaalde innerlijke gevoelens, hoe hij heen en weer wordt geschud door de romp van een vliegend monster door het gewicht waarvan zijn stam bijna doorbuigt - en pas dan kan de waarnemer zich niet meer bedwingen en geeft hij er de voorkeur aan in dat monster een mestvlieg en in de boom een grasspriet te zien die groeit op de vensterbank, vlak voor een kier, of beter gezegd een schram in de staar van het witgemaakte raam. Nu pas begrijpen we dat Simeon Kondratjevitsj de indrukken van zijn isoleercel | |
[pagina 50]
| |
beschrijft - een belangrijke les voor de geïsoleerde blik die inderdaad geen mikroskoop meer nodig heeft, ja zelfs het tegenovergestelde is van de wereld der exacte wetenschappen en positieve kennis. Hem gaat het om iets anders. ‘In een weiland zou u zo'n grasspriet niet hebben opgemerkt. Je kunt een heel weiland doorlopen zonder er een te zien’. Over die affaire zelf wordt heel vluchtig, in een bijzin gesproken: ‘toen ik hier vastzat op beschuldiging van een politieke aanslag’. En even vluchtig worden wij tegen het eind op de hoogte gesteld van zijn verbanning naar Netsjajsk: ‘Zo maakte ik kennis met de geboorteplaats van mijn vrouw, Aleksandra Flegontovna. Het lot heeft gewild dat het mijn tweede vaderland is geworden. Hier ben ik na een lange scheiding voorgoed verenigd met mijn levensgezellin, hier schrijf ik deze regels, terwijl ik luister hoe zij ademhaalt achter het gordijn’. Overigens zijn de voor- en vadersnaam het enige dat wij over deze vrouw weten, de rest moeten we opmaken uit zijn verhalen, waarin de zwijgende aanwezigheid van Sjoerotsjka niet zozeer rechtstreeks wordt gevoeld, alswel in allerlei handwerkjes, servetjes, divankussentjes, en niet te vergeten in de jams, de vastenpannekoekjes en andere geneugten van het provinciale leven waarmee Milasjevitsj zijn beschrijvingen zo liefderijk doorspekt. | |
11Opmerkelijk hierbij is, onder andere, het volgende: het blijkt dat de vrouwelijke hoofdpersoon van het verhaal niet zonder autobiografische wortels is, ze draagt de werkelijke naam van een geliefde vrouw. Natuurlijk, vrouwen van kunstenaars zijn, zoals dat heet, een hoofdstuk apart, zij vervullen gewoonlijk de rol van model, maar toch, toch ligt het allemaal niet zo eenvoudig. Net zo min als met de autobiografische details van Milasjevitsj. In een van zijn verhalen komt een uitwijding voor over de literatuur als middel om over jezelf de diepste waarheid te zeggen, zonder jezelf voor het publiek te hoeven blootgeven. Soms krijg je de indruk dat Simeon Kondratjevitsj zelf zijn uiterste best doet om niets van wat er werkelijk in hem omgaat te laten zien, vandaar al die trucjes, verdichtsels, - ongeveer net als in het gesprek met de onderzoeksrechter - tot en met de meest fantastische verzinsels. En als hij per ongeluk eens de waarheid spreekt, dan heb je dat meestal niet eens in de gaten. Bovendien zet hij de lezer voortdurend op het verkeerde been met zijn voorliefde voor de ik-vorm. Interessant is een van zijn miniaturen, een soort humoristische schets over een man die vijf dagboeken tegelijk bijhoudt van | |
[pagina 51]
| |
vijf verschillende personen, en allemaal gaan ze over hemzelf. Of neem de conceptie van het ‘overdrachtelijk oog’, zoals Milasjevitsj het noemt. Bedoeld wordt het streven om de wereld te bezien vanuit het perspektief van andere wezens, en zo door te dringen tot hun innerlijke waarheid: zoals, bij voorbeeld, in het verhaal over de populier die werd omgehakt omdat hij in het licht stond van een ficus op een vensterbank, of beter gezegd, over een ficus die geen licht had vanwege die populier, want het gaat hier om zijn, de ficus, gezichtspunt. De onvoorbereide lezer begrijpt niet meteen wie daar zo klaagt en medelijden verlangt, kniest en boos is - en plotseling een zucht van opluchting, de opwinding van de bevrijding: leve de zon, leve het licht, de rijkdom en vreugde van de bevrijding! Daar is de straat al te zien, met zijn broeders de klissen tussen het plaveisel, daar loopt een hond naar de schutting en tilt zijn poot op. Aan het slot begint de ficus zelfs in verzen te spreken: ‘Vrijheid, welstand, weidse verten liggen voor ons open!’ | |
12Nee, dit optreden onder eigen naam is ongebruikelijk voor Milasjevitsj. (En nog wel in een verhaal waarin juist het streven wordt geschetst zich te bevrijden van het juk van het strenge realisme.) Hoe je het ook wendt, dacht Lizavin, iets dergelijks kun je je alleen permitteren in het volkomen vreemde Petersburg. In Netsjajsk of Stolbenets, waar ze je konden herkennen, probeerde Simeon Kondratjevitsj zijn privé-leven af te schermen voor onbescheiden blikken. Te meer daar Aleksandra Flegontovna geboortig was uit deze streken. Maar interessanter is iets anders. Het blijkt dat Milasjevitsj pas in Stolbenets terechtkwam na de gebeurtenissen waaraan in het verhaal wordt gerefereerd, vóór zijn arrestatie woonde hij nog in Moskou. Hoogstwaarschijnlijk is die provinciale toets pas achteraf in het verhaal gebracht, bovendien klinkt deze juist in de Peters - burgse variant ronduit provocerend. Kennelijk was het in die tijd dat zich de contouren begonnen af te tekenen van wat Lizavin altijd de provinciale filosofie van Milasjevitsj noemde. Het wezen ervan wordt nergens systematisch uiteengezet, maar in de mond gelegd van verschillende belletristische personages. Systemen zijn deze filosofie dan ook geheel vreemd en zij heeft geen bewijzen nodig. De waarheid ervan ligt in haar vermogen innerlijke harmonie te verschaffen en een gevoel van geluk teweeg te brengen ongeacht de uiterlijke levensomstandigheden. Zij maakt geen aanspraak op grootheid, haar kracht ligt juist in het feit dat ze voor ieder- | |
[pagina 52]
| |
een toegankelijk is. ‘Alle filosofieën worden voor ons geschapen door genieën, - overdenkt een van zijn personages, - door wie anders? - naar hun eigen maatstaven, en daar begint de wrijving. Zij, die geniale mensen, kunnen zich oprecht om ons bekommeren en ons naar hun visionaire waarheid willen voorgaan, maar hun eigen maatstaven kunnen zij niet verloochenen, en daarin ligt de kiem van teleurstelling, verdriet en misverstand.’ Hierbij moet direct benadrukt worden dat de provincie bij Milasjevitsj geen geografisch begrip is, maar een geestelijke kategorie, een manier van zijn, zij is geworteld in de ziel van een mens, onafhankelijk van zijn woonplaats. Desalniettemin is er in die poëzie van ongekunstelde burgermansgeborgenheid, kachelwarmte, zomerstof, voorjaarsmodder, 's avonds voeten wassen, theedrinken in de tuin onder de appelboom, te veel dat nauw verbonden is met de wereld van Netsjajsk en Stolbenets: wanneer de bezinger van deze geneugten zelf als literator in de hoofdstad carrière wil maken, dan geeft dat, laten we het daar over eens zijn, een enigszins abstracte nuance aan de belofte om terug te keren die in ‘Openbaring’ lijkt te worden verkondigd. Lizavin veroorloofde zich dienaangaande enkele psychologische conclusies van eigen makelij. Wellicht dat juist die Petersburgse tijd een eind heeft gemaakt aan Milasjevitsj' aarzelingen. Je hoeft je deze bijziende, warrige, onbehouwen geboren provinciaal met zijn witte zomerpet, zijn zonverhitte stoffige laarzen en zijn bezwete kiel maar voor te stellen... nee, hij kon zich onmogelijk thuis gevoeld hebben tussen dat opgedofte hoofdstedelijke publiek. Misschien heeft hij in dat literaire fiasco een vingerwijzing gezien, een sturende oorvijg van de kant van het lot waardoor hij ertoe werd aangezet die kleingeestige verleiding te weerstaan, en zelfbewust en trots naar huis, naar Stolbenets, terug te keren, waar hij zonder rekening te houden met andermans smaak een eigen wereld kon optrekken van pretentieloos geluk en genialiteit die net zo toegankelijk is als in je kinderjaren. | |
13Natuurlijk blijven dit gissingen; hier is de vraag op zijn plaats of Anton Andrejevitsj zich niet teveel liet leiden door zijn eigen opvattingen over deze auteur voor wie hij al vanaf de eerste kennismaking een soort geestelijke sympatie voelde en zelfs een soort verwantschap? Wij zullen dit niet direct verontwaardigd van de hand wijzen. Doen wij niet allen min of meer hetzelfde wanneer wij een boek ieder op onze eigen wijze interpreteren? - want zo'n boek zegt ons juist datgene wat wij voorbestemd | |
[pagina 53]
| |
of geneigd zijn te horen. In zijn hart was Lizavin niet wars van eigen verfraaiingen. Soms had hij zeer gewaagde ideeën. Bij voorbeeld dat Milasjevitsj' gedwongen scheiding van Sjoerotsjka veel langer was geweest dan hij zelf suggereerde, dat de ondertoon van jaloerse rivaliteit, vooral in de eerste variant van het verhaal, wijst op gekwetste gevoelens, echter, reeds de Petersburgse variant getuigt van een nieuw zelfbewustzijn, en het feit dat de echte naam van de heroverde vrouw wordt gebruikt, dient als een triomfsignaal, dat heimelijk de ruimte in wordt geblazen... Maar hier bevinden wij ons reeds op glad ijs. Laten wij slechts opmerken dat het duidelijk niet toevallig is dat in de humoristische filosofietjes van Milasjevitsj zo'n belangrijke plaats wordt ingeruimd voor het thema van het noodlot dat tot uitdrukking komt in de meest onwaarschijnlijke toevalligheden. Hoe grillig is tot dan toe het eigen leven van deze man verlopen (voorzover wij daar iets van weten): zijn vrijblijvende studie, zijn vage, oppervlakkige interessen en dan opeens die onverwachte gast, diens ziekte, het gedwongen verlaten van het huis, zijn afwezigheid die noodgedwongen langdurig is, verbanning en terugkeer, het misverstand met het plagiaat, dat opzettelijk lijkt te zijn bedacht - en tenslotte komt hij tot datgene waarvoor hij, naar nu lijkt, was voorbestemd door de gaven van hoofd en hart. | |
14Hoe dit ook zij, na een korte afwezigheid vinden wij Milasjevitsj, gedwongen om buiten de literatuur in zijn onderhoud te voorzien, weer terug op de plaats van zijn vroegere ballingschap, maar ditmaal vrijwillig. Lizavin kende Stolbenets goed. Om duistere redenen was de spoorweg ooit drie werst van de stad af gelegd en daar was ook het station gesitueerd. Bij Milasjevitsj is een vermakelijke scene waarin een beschonken passagier in Stolbenets uitstapt en, wanneer de stad in geen velden of wegen is te bekennen, verschrikt meent dat hij verkeerd is. In de loop der jaren deden stad en station hun best elkaar de hand te reiken, langs de weg dropen van weerskanten armzalige bouwsels - net amoebes die elkaar hun uitstulpsel toesteken - totdat ze samensmolten. Gelukkig was het land er vlak en laag, wat een idee van ruimte gaf, anders dan in Netsjajsk. Stolbenets lag maar weinig hoger dan het meer, het klimaat gold als ongezond, vooral als het heet was en het water broeide. Daar stond tegenover dat op de klei en het slib van de bodem van het meer - grond van verrotte waterplanten - onwaarschijnlijke oogsten van de bekende | |
[pagina 54]
| |
‘wittop’ komkommers werden gehaald. De nabijheid van de spoorweg maakte van Stolbenets in vergelijking met Netsjajsk een centrum van stedelijke beschaving. Men had er eerder elektriciteit, er was zelfs een bioscoop - het filmtheater ‘Dromen’ (tegenwoordig theater ‘Progress’) en behalve de in dit soort kleine stadjes gebruikelijke industrie, te weten het looien van leer, het bakken van stenen en het branden van kalk viel de snoepfabriek van Gansjin op die het hele goevemement van zijn zoete waren voorzag. |