Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1994 (nrs. 65-68)
(1994)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| |||||||||||||||
Ronald de Rooy
| |||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||
twaalf jaar oud is. Heel Federigo's jeugd - en daarmee zijn schrijverschap - wordt traumatisch beïnvloed door de moeizame verhouding met zijn ruwe vader. Giacomo Debenedetti doorzag in 1963 als eerste dat Tozzi's schrijverschap en zijn literaire werk alles te maken hadden met de chronische gevolgen van dit jeugdtrauma. De neuroses die Tozzi's eigen gevoelsleven kenmerken, keren op dwangmatige wijze terug op vele van de pagina's die hij schrijft: in de dorheid van de werelden die hij schept, in het onbegrijpelijke en onbegrepen sadisme van zijn personages, in hun scheve familieverhoudingen, en bovenal in hun irrationele gedachten en handelingen, die soms beestachtig instinctmatig overkomen. Van huis uit krijgt Tozzi geen culturele vorming mee; zijn schoolopleiding (eerst kunstzinnig, later technisch) wordt vanwege zijn slechte gedrag verschillende keren onderbroken en in 1901 definitief gestaakt. Als autodidact zoekt hij zelf het contact met de literatuur. Naast opmerkingen over zijn leeservaringen in brieven, zijn vanaf 1898 Tozzi's veelvuldige bezoeken aan de Biblioteca Comunale in Siena geregistreerd. Hoewel zijn interesses opmerkelijk ver uiteenlopen, vinden zij toch een zwaartepunt in de klassieken van de Europese literatuur. Van de Italiaanse traditie leest hij met bijzondere aandacht de grote schrijvers uit het Trecento - met name Boccaccio en Dante -, Catharina van Siena (van wier werk hij in 1918 een bloemlezing verzorgt), Giovanni Verga, Gabriele D'Annunzio en verschillende Toscaanse novellisten uit de tweede helft van de negentiende eeuw. Daarnaast is in recente studies, met name van de hand van Marco Marchi (1993), gewezen op Tozzi's belangstelling voor wetenschappelijk proza: hij las niet alleen literatuur, maar nam ook gretig kennis van medische, psychologische en vroeg-psychoanalytische studies over liefde, puberteit, sexualiteit, geestesziekten, hysterie etcetera. In zijn huisbibliotheek komen auteurs voor als William James, Théodule Ribot, Pierre Janet, Gabriel Compayré, Henri Bergson en Sigmund Freud. De aanvang van Tozzi's literaire carrière valt veelbetekenend samen met de dood van Ghigo in 1908. Tozzi verkoopt onmiddellijk diens trattoria, neemt ontslag van zijn recentelijk verkregen baan als spoorwegbeambte, en verhuist naar de geërfde boerderij in Castagneto waar hij met zijn moeder de zomervakanties placht door te brengen. Op 30 mei van datzelfde jaar (precies twee weken na de dood van zijn vader) huwt hij Emma Palagi, met wie hij vanaf 1902 een verhouding had die enorme spanningen tussen hem en zijn vader en stiefmoeder had veroorzaakt. Tot aan zijn onvoorziene dood in 1920 - hij sterft aan een longontsteking | |||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||
na met open raam te hebben geslapen - wijdt Tozzi zich nagenoeg geheel aan de literatuur: van 1908 tot 1914 in het provinciale Castagneto, daarna in Rome waar hij mogelijkheden zag om uit de geldzorgen te komen. Vanaf het allereerste begin kenmerkt Tozzi's proza zich door de constante innige vermenging van autobiografische en fictieve elementen: een mooi voorbeeld hiervan vormen de Ricordi di un impiegato (Herinneringen van een beambte; 1910, 19201Ga naar eind1.), die de ommekeer van 1908 in zijn persoonlijk leven in een fictieve setting plaatsen. Opvallend modern zijn vooral de onaangepastheid en de besluiteloosheid van de hoofdpersoon, die wordt afgeschilderd als een ‘lage functionaris van het leven’ (Debenedetti). Ook in de roman II podere (De hoeve; 1918, 1921) blijft de plot - een vader-zoon conflict, de dood van de vader en de daaropvolgende ruzies en perikelen rond de erfenis - tamelijk dicht bij de biografische werkelijkheid van 1908. In 1913 vindt de belangrijke ontmoeting plaats met de invloedrijke schrijver en criticus Giuseppe Antonio Borgese, die later Tozzi's roman Tre Croci (Drie kruizen; 1918, 1920) bij het Italiaanse publiek zal aanprijzen als een waar meesterwerk van objectieve vertelkunst. Borgese's aandacht voor Tre croci leidt er echter eveneens toe dat enkele generaties lezers Tozzi zullen zien als een late navolger van het naturalisme, waardoor de veel originelere en modernere anti-naturalistische tendensen in zijn werk onopgemerkt blijven. Borgese bepleitte een terugkeer naar het objectieve verhaal in een tijdperk dat, onder meer door toedoen van de literatoren achter het Florentijnse tijdschrift ‘La Voce’, juist de voorkeur gaf aan fragmentarische en puur lyrische vormen in proza en poëzie. Uit Tozzi's bundel korte poëtische verhaaltjes Bestie (Beesten), die in 1917 verscheen bij de prestigieuze Milanese uitgeverij Treves, blijkt zijn ambivalente houding jegens deze poëtica: Bestie is een meesterwerkje waarin een ideaal evenwicht tussen lyrische en verhalende elementen is bereikt, al lijkt het verhalende in verschillende opzichten de overhand te krijgen. Giacomo Debenedetti (1971) leest deze schetsen, die dikwijls autobiografische elementen bevatten, als de aanzet tot een voorzichtige terugkeer van het verhaal en de roman in Italië. Hoewel de autobiografie als expressiemiddel ook populair was bij ‘La Voce’, heeft Tozzi's autobiografisch getinte vertelstrategie een modern karakter dat de avantgardistische poëtica ontstijgt en aansluit bij Europese tendensen. Zijn verhalen vormen bijna nooit een logisch en afgesloten geheel. De hoofdpersonen nemen hun lot niet in eigen handen, omdat zij | |||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||
daartoe eenvoudigweg niet in staat zijn. Het zijn verhalen die vanwege het ontbreken van ideologische gezichtspunten, van opgelegde logischcausale verbanden en duidelijke conclusies opvallend modern aandoen: verhalen van trauma's, angsten en ‘mysterieuze handelingen’. In Bestie wordt deze onberedeneerbare kant van het leven soms gesymboliseerd door het beest dat in elk verhaaltje opduikt, maar bijvoorbeeld ook door de waarnemingen van het onverklaarbare dagelijkse bestaan in Siena door de in zichzelf gekeerde hoofdpersoon. In zijn belangrijkste anti-naturalistische roman, Con gli occhi chiusi (Met gesloten ogen; 1913, 1919),Ga naar eind2. komt deze vertelstrategie ten volle tot haar recht. Ook aan dit boek ligt weer een episode uit Tozzi's eigen leven ten grondslag: een jeugdrelatie tussen Federigo en Isola, een jong sensueel boerenmeisje van zijn vaders boerderij te Castagneto. Zij wordt ontslagen zodra Ghigo de verhouding ontdekt. Jaren later, bij hun weerzien in Florence, blijkt Isola zwanger van een andere man; na haar bevalling in een casa privata eindigt zij daar noodgedwongen als prostituée. In de roman heet de ruwe vader Domenico, zijn onbeholpen, lusteloze en gemene zoon Pietro, en het sensuele en sluwe meisje Ghìsoia. De vernieuwende waarde van de roman ligt niet in de verhaallijn, maar juist in de ongestructureerdheid en vooral in de neurotische belevingswereld van de personages, in hun incoherente en ‘beestachtige’ handelingen. Debenedetti's beroemd geworden essay (1963) over de moderniteit van Con gli occhi chiusi vormde de aanzet tot een uitgebreide bestudering van een ‘nieuwe’ Tozzi. In de laatste dertig jaar zijn veel van de bestaande vooroordelen en misverstanden omtrent Tozzi's literaire werk uit de weg geruimd: hij wordt niet langer beschouwd als een katholiek schrijver, noch als een naturalistisch, provinciaal, of naïef-primitief schrijver. Met name de essays van Luigi Baldacci, in 1993 gebundeld onder de veelzeggende titel Tozzi moderno, hebben tot deze nieuwe inzichten bijgedragen. Deze criticus heeft ook gepleit voor een herwaardering van Tozzi's prachtige novellen, die op kleinere schaal zijn vernieuwende verteltechniek aan de dag leggen.Ga naar eind3. Toch zijn ook hier de resultaten niet altijd even origineel te noemen. Zoals bij Tozzi's romans zijn de tegenstellingen naturalisme-antinaturalisme, traditie-vernieuwing, ook binnen de novellen-bundels aanwezig zonder dat er sprake is van een chronologisch aantoonbare ontwikkeling. Een voorbeeld: in 1917 ontstaat de provinciaal aandoende novelle La matta (De zottin),Ga naar eind4. waarin alles nog draait om de typisch naturalistische verklaring van de miserabele levensomstandighe- | |||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||
den en de dood van de zottin uit de titel. In datzelfde jaar schrijft Tozzi echter ook het anti-sentimentele Pigionali (Huurders), een novelle waarin de parallel lopende levens van Marta en Gertrude en vooral de onverklaarbaar wrede momenten van hun gevoelsleven in een volledig amoreel perspectief worden weergegeven; een significant moment van deze novelle vormen Marta's mijmeringen voor het open raam, wanneer zij tot haar eigen verbazing constateert dat zij ondanks de leegte van haar bestaan toch nog van het leven houdt. Vergenoegd denkt zij daarna aan het feit dat Gertrude stervende is en niet kan zien wat zij ziet. En met evenveel genoegen denkt zij in een opwelling aan de dood van haar toch zo beminde man. Hier houdt de verteller zich afzijdig en doet geen pogingen tot verklaringen: het personage blijft alleen met haar onverklaarbare gedachten. Bij deze vertelstrategie voegt Tozzi een weerbarstige stijl, zonder omhaal van woorden of retorische beladenheid. Opvallend is de afwijkende interpunctie, met name het veelvuldige gebruik van de puntkomma, een leesteken dat het onrustige ritme van de gedachtenstroom van verteller of personage lijkt weer te geven. Eveneens opmerkelijk is de onregelmatige alinea-indeling, die vaak niet met het verloop van het verhaal overeenstemt. Verhalende en lyrisch-dromerige momenten, die ogenschijnlijk niets met de hoofdverhaallijn te maken hebben, wisselen elkaar af en sorteren vaak een poëtisch effect. Een jaar voor zijn dood schreef Tozzi La capanna (De schuui), een novelle waarin volgens Luigi Baldacci (1993:117-8) zijn hele menselijke tragedie haarscherp in enkele pagina's wordt gecondenseerd. De link met de personagedriehoek zoon-vader-geliefde van Cors gli occhi chiusí is duidelijk: Alberto is Pietro, Spartaco is Domenico en aan het slot lijkt Concetta plotseling sterk op Ghìsola. De ambivalente verhouding tussen de zoon en zijn vader is in de novelle echter allesoverheersend. De liefhebbende moeder Raffaella speelt geen rol van betekenis in het geestesleven van de jongen en ook Concetta is voor Alberto niet meer dan een instrument om wraak te nemen op zijn vader, maar tegelijkertijd om zich met hem te identificeren. Zoals het beste deel van Tozzi's oeuvre, bevestigt deze novelle de door Julio Cortázar geponeerde stelling dat het moderne vertellen pas geniaal wordt als het voor de auteur een regelrechte uitdrijving betekent die voortkomt uit zijn eigen neuroses. | |||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||
Bibliografie
Voor de vertalingen is gebruik gemaakt van Federigo Tozzi, Opere, a cura di Marco Marchi, introduzione di Giorgio Luti, Mondadori, Milaan, 1993 (1e uitgave 1987). |
|