| |
| |
| |
Boekbesprekingen en aankondigingen
Herman Pleij: Dromen van Cocagne. Middeleeuwse fantasieën over het volmaakte leven. Amsterdam: Prometheus 1997. 544 blz. f 55 ISBN 90 5333 560 9, f 85 (geb.) ISBN 90 5333 559 5.
In een Hollands en een Nederrijns handschrift van omstreeks de tweede helft van de 15de eeuw zijn een paar nogal van elkaar afwijkende berijmde teksten over het land van Cocagne overgeleverd. En in de bundel ‘Veelderhande genuechlijke dichten, tafelspelen ende refreynen’ die in 1600 te Antwerpen van de pers kwam is bovendien een prozatekst over Luilekkerland bewaard, die vermoedelijk reeds in 1546 ontstaan is. Aan deze teksten wordt in de klassieke literatuurgeschiedenissen nauwelijks aandacht besteed, ten onrechte, zoals Herman Pleij in zijn lijvige Cocagne-boek laat zien.
De Cocagne-teksten staan in een lange traditie die tot in de Oudheid teruggaat en in bijna heel West-Europa geattesteerd is. Ze stammen vermoedelijk uit een plattelandscultuur, wat de overvloedige aandacht voor voedsel en het strikte verbod van lichamelijke inspanning maar ook het nagenoeg totale ontbreken van erotische motieven zou verklaren. De permanente angst voor voedselgebrek leidde tot het ontstaan van fantasieën van een omgekeerde wereld, waarin het voedsel in overvloed aanwezig was en voor het oprapen lag. In de loop van de tijd kon het Cocagne-motief verbindingen aangaan met allerlei andere voorstellingen van paradijselijk leven, die bij alle lagen van de bevolking in omloop waren: het aardse paradijs en het hemelse Jeruzalem, het rijk van Pape Jan, het moslimparadijs en de door de ontdekkingsreizen en (vaak gefingeerde) reisverhalen bekend geworden paradijselijke landen in Oost en West. Op hun beurt konden de Cocagne-teksten daarna ook zelf gaan fungeren als literaire parodieën ‘op de groeiende stroom reisteksten, de sensationele visioenen en de even kunstmatige vluchten naar paradijzen en lusthoven’. In de late Middeleeuwen werd Cocagne door de stedelijke burgerij in het opvoedingsprogramma voor jongeren opgenomen. Toen de existentiële noden waaruit Cocagne en Luilekkerland waren geboren, overwonnen waren, werd het motief echter naar de kinderkamer verwezen.
De verhalen over Cocagne zijn voordrachtsteksten die binnen het circuit van de vastenavondvieringen fungeerden. Dat verklaart waarom ze uit een aantal vaste ingrediënten bestaan die in willekeurige volgorde opgeroepen konden worden: de tot grondwet verheven luiheid, de reusachtige hoeveelheden voedsel dat zichzelf ter consumptie aanbiedt, de ‘vreetarchitecteur’, de verjongingsbron, de eeuwige lente, de gemeenschap van goederen, enz. Daarnaast verschijnen ook incidentele motieven die elke individuele voordrager naar believen kon toevoegen. Bij schriftelijke fixering levert dit de typische mengeling van zowel overeenkomsten als verschillen op, die we in de Nederlandse rijmteksten kunnen waarnemen.
| |
| |
Omdat bij het opschrijven de interpretatie van de voordrager verloren ging, moesten er echter andere middelen gezocht worden om te garanderen, dat de oorspronkelijke bedoeling (bv. de ironie) van de tekst bewaard bleef, wat uiteindelijk tot meer uitvoerigheid en moralisering leidde. De prozatekst van 1546 staat zelfs al in een zuiver schriftelijke traditie die naar het Schlaraffenland van Hans Sachs verwijst.
Vooral de bijzondere status van Cocagne-teksten die de overgang van orale naar schriftelijke cultuur markeren, maakt ze tot een fascinerend studieobject. Herman Pleij is er bovendien in geslaagd een boeiend beeld op te roepen van het alledaagse leven en denken in de late Middeleeuwen. Een aanbevelenswaardig boek, al had een en ander toch wat geconcentreerder gekund.
Amand Berteloot (Münster)
| |
Lutgarde Nachtergaele (1996). Apollo op vrijersvoeten. Een onderzoek naar de thematische coherentie in de Verzamelde verhalen van S. Vestdijk. Louvain-la-Neuve. Université de Louvain. Recueil de Travaux d'Histoire et de Philologie, VIIe Serie Fascicule 3. pp 477. ISBN 90-6831-823-3.
Deze ijverige dissertatie van de hand van een Neerlandica extra Muros draagt op een degelijke manier bij tot het steeds groeiende aantal Vestdijk-studies. Dat de auteur van het Vestdijk-vak op de hoogte is getuigt haar voorwoord, dat een overzicht geeft van de verschillende takken van de Vestdijk-studie. Misschien verklaart dit bewustzijn de keuze van haar methode, die een heel andere blijkt te zijn dan alle opgesomde benaderingen, nl. de ‘thematische kritiek’, ook wel ‘school van Genève’ genoemd.
Het eerste gedeelte van Apollo op vrijersvoeten geeft een uiteenzetting van deze benaderingswijze, die zijn hoogtepunt in de jaren zestig in de Franstalige literaire kritiek schijnt te hebben gekend en die Nachtergaele terecht ‘een in het Nederlandstalig gebied weinig bekende methode’ noemt. De thematische kritiek wil door middel van een existentiële benadering van het oeuvre doordringen tot wat zij als de essentiële hoedanigheid van een schrijver en diens werk beschouwt: zijn ‘leefwereld’. Interpretatie gebaseerd op identificatie.
In het tweede deel presenteert Nachtegaele haar analyse van de motieven en thema's van de Verzamelde verhalen van Vestdijk. De eerste vier hoofdstukken leveren inzichten in ‘de verhouding van het Vestdijkiaanse subject tot de tijd’, ‘tot de ruimte’, ‘tot de wereld der voorwerpen’, en ‘tot de ander’, waarbij een merkwaardig coherente en hechte matrix van symbolen en betekenissen tot stand komt. In hoofdstuk V wordt de legpuzzel in elkaar gezet: ‘Steunend op onze bevindingen inzake de Vestdijkiaanse beleving van tijd, ruimte, fenomenale wereld en medemens menen we dat de Vestdijkiaanse mens zich op beslissende momenten in zijn leven als gespleten ervaart; hij voelt zich verscheurd tussen
| |
| |
antipodische neigingen. Die duiden we samenvattend aan met de termen Apollinisme en Dionysisme.’ (p. 374) Nachtegaele laat overtuigend zien dat bepaalde personages verschillende aspecten van het verkregen totaalbeeld belichamen, zoals bv. Henk Mannoury in De bruine vriend die zich aangetrokken voelt door de zee, de vriend en de nacht, maar ook door het licht van de vuurtoren en de discipline op school. Anders gezegd, liefde, chaos, opgaan in de ander vormen de ene Dionysische pool en isolatie, licht, zelfbeheersing, vorm, de andere Apollinische pool.
Deze goed onderbouwde en methodisch geschreven studie biedt een enigszins bekend beeld van Vestdijk en van zijn personages, gebaseerd op een grondige kennis van de verhalen zelf en van de Vestdijkstudie: een onmisbare aanwinst voor de Vestdijkkenners. En toch heb ik af en toe bij mezelf het gevoel waargenomen dat ik me los wou rukken uit het stevige web dat Lutgarde Nachtegaele met haar interpretatie gesponnen heeft.
Jane Fenoulhet (Londen)
| |
Peter van de Kamp (1994). Turning Tides: Modern Dutch & Flemish Verse in English Version by Irish Poets. Brownsville, Oregon, USA, Story Line Press. 435 pp., $17,97. ISBN 0-934257-70-1
Zelden is er zo'n ambitieuze Engelse bloemlezing van Nederlandse en Vlaamse literatuur verschenen als Turning Tides: het geeft een overzicht van in het Nederlands geschreven poëzie uit de laatste honderd jaar. Alleen al vanwege de omvang van het project zou de redacteur, Peter van de Kamp, geprezen moeten worden: hij heeft de vertaling van honderden gedichten door negentig verschillende dichters geregisseerd en bij de totstandkoming van de Engelse versies samengewerkt met achtentwintig bekende Ierse dichters, onder wie Nobelprijswinnaar Seamus Heaney. Het is een gigantische onderneming en een grote stap vooruit op de weg naar het bekendmaken van de Engelstalige wereld met Nederlandse en Vlaamse literatuur.
Natuurlijk is iedere selectie van gedichten uit zo'n lange periode controversieel. Theo D'haen schrijft in zijn inleiding dat de selectie niet zozeer representatief is voor deze periode als wel de smaak en voorkeur van redacteur en vertalers weerspiegelt en nodigt de lezer uit deze keuze te vergelijken met zijn eigen korte overzicht van de ontwikkelingen in de Nederlandse en Vlaamse literatuur van de twintigste eeuw. Deze context lijkt me inderdaad noodzakelijk voor lezers die niet bekend zijn met de Nederlandse literatuur.
Zoals in elke bundel zijn er hier, naast vele lofwaardige keuzen, ook opvallende omissies. De bloemlezing is verdeeld in perioden van zo'n twintig jaar, terwijl dat in de Nederlandse literatuurgeschiedenis meestal in perioden van tien jaar gebeurt. De eerste drie perioden, van 1880-1960, geven een gedegen over- | |
| |
zicht van de canon. Belangrijke auteurs als Willem Kloos, Guido Gezelle, Albert Verwey, Martinus Nijhoff en J.C. Bloem zijn goed vertegenwoordigd maar J.H. Leopold ontbreekt. Dit zou kunnen wijzen op een voorkeur voor korte, heldere, traditionele poëzie. De avant-garde dichters I.K. Bonset (Theo van Doesburgh) en Paul van Ostaijen daarentegen zijn goed vertegenwoordigd evenals de Vijftigers met gedichten van Hugo Claus, Lucebert, C. Buddingh', Cees Noteboom, Paul Rodenko en Jan G. Elburg. Helaas ontbreekt de hele tweede golf experimentele dichters uit de jaren vijftig, de ‘Vijfenvijftigers’: Vlaamse dichters als Paul Snoek, Hughes C. Pernath en Gust Gils worden niet genoemd evenmin als Nederlandse dichters als Simon Vinkenoog, C.B. Vaandrager, Armando en Hans Sleutelaar. Uit de periode 1980-1994 zijn veel jongere dichters die bekendheid verwierven weggelaten: Benno Barnard, Maarten Doorman, Stefan Hertmans en Luuk Gruwez om er maar eens enkelen te noemen. Eerlijkheidshalve moet ik vermelden dat gedichten van twee jonge dichters, Miriam Van hee en Charles Ducal, wel in deze afdeling werden opgenomen naast nieuwer werk van gevestigde dichters. Soortgelijke omissies in een uitputtende bloemlezing Nederlandse literatuur zouden ongetwijfeld opschudding verwekken. Turning Tides is echter opmerkelijker voor aantal en gevarieerdheid van de dichters die werden opgenomen dan voor degenen die werden weggelaten.
Turning Tides onderscheidt zich daarnaast door de wijze van vertalen. Peter van de Kamp noemt de Engelse gedichten versies en niet vertalingen van de originelen. Van de Kamp koos voor een experimentele aanpak van het vertaalwerk waarbij hij eerst van ieder gedicht een letterlijke vertaling maakte en vervolgens samen met de Ierse dichters werkte aan de interpretatie en totstandkoming van een corresponderend gedicht in het Engels. Soms bleek deze werkwijze heel effectief en leverde ze prachtige Engelse gedichten op, soms traden de zwakheden van deze methode aan de dag. De meest fundamentele zwakheid spruit voort uit de omstandigheid dat de Ierse dichters de Nederlandse originelen niet konden horen. Terwijl veel van de Nederlandse gedichten geschreven zijn in traditionele versvormen, waaronder verschillende sonnetten - een of twee hebben zelfs het woord sonnet in de titel - doet geen enkele van de Engelse versies een poging het originele rijm te benaderen. Toegegeven, rijmen in een vertaling kan tot zijn eigen moeilijkheden leiden wanneer de betekenis van het gedicht al te drastisch wordt veranderd om het rijmschema in stand te houden, en de keuze om niet te rijmen zou een bewuste strategie van de vertalers geweest kunnen zijn. Het resultaat van deze strategie is echter dat veel gedichten eruitzien als vrije verzen terwijl de originelen dat niet zijn. Soms heeft het gebrek aan bekendheid met het origineel ook tot nogal onnauwkeurige vertalingen geleid. Zo bevat Herman de Conincks gedicht ‘Ballade van de Traagheid’ een spel met de woorden ‘zijn’ en ‘zen’ (‘Ik hou van de traagheid van zijn / “zen”, zegt men in het oosten’) dat vertaald is als ‘I love the indolence of sin / “sen” say our easterners’ en de plank volkomen misslaat. Gelukkig komen dergelijke missers betrekkelijk weinig voor en Van de Kamp en zijn uitgevers hebben bovendien de Nederlandse
teksten op de pagina's ernaast opgenomen. Soms
| |
| |
geeft Van de Kamp zelfs twee vertaalde versies van een Nederlands gedicht zodat de lezer kan vergelijken. Daardoor stelt hij het vertaalproces ter discussie en legt er de nadruk op dat er nooit een vertaling van een tekst kan zijn die voor 100% accuraat is.
Resumerend: terwijl Turning Tides niet beschouwd moet worden als de definitieve bloemlezing van Nederlandse en Vlaamse poëzie van de twintigste eeuw, is het een zeer waardevolle bron. Het geeft een breder spectrum teksten dan vrijwel iedere vorige vertaling en de kwaliteit van de vertalingen is in het algemeen zeer goed. Aan de Engelstalige lezer die onbekend is met het Nederlands, biedt het een glimp van de vitale wereld van de Nederlandse literatuur in deze eeuw, een glimp die de lezer hopelijk stimuleert om verder te kijken. De uitvoerige bibliografie met vertalingen van Nederlandse literatuur die samengesteld werd door mederedacteur Frank van Meurs, staat er borg voor dat zo'n lezer verdere vertalingen zal kunnen vinden. Toch is Turning Tides misschien het meest geschikt voor een cursus Nederlandse literatuur voor gevorderden of vergevorderden of voor een vertaalcursus. Dan kunnen de Engelse versies naast de Nederlandse teksten gelezen worden, de nuances van het origineel besproken, en de keuzen van de vertaler afgewogen tegen andere mogelijkheden. Het komt mij voor dat in zo'n omgeving de ‘kruisbestuiving’ tussen twee culturen die Van de Kamp met dit boek volgens zijn ‘Woord vooraf’ beoogt, het beste tot zijn recht komt.
(vertaling: Dick Boukema)
Kendall Dunkelberg (Colombus)
| |
George W. Brandt en Wiebe Hogendoorn (red.), German and Dutch Theatre, 1600-1848. Cambridge, Cambridge University Press, 1993. 550 pp. III ISBN 0521 23383 6. Reeks ‘Theatre in Europe: a documentary history’.
Eigenlijk gaat het hier om twee boeken in één band. Die bevatten allebei een ruim aantal primaire documenten in Engelse vertaling. Ook delen ze beide de theatergeschiedenis van 1600 tot 1848 in drie periodes in. Maar reeds bij deze onderverdeling in periodes blijkt dat we met twee verschillende boeken te doen hebben. Het deel Duitse theatergeschiedenis (p. 1-333) onderscheidt ‘kinderjaren’ van 1600 tot 1726, het tijdvak van de vorming van een klassiek nationaal toneel (1727-1814) een een postnapoleontische, post-Weimar-periode. Het Nederlandse gedeelte (p. 335-499) daarentegen onderkent een Gouden Eeuw eindigend met de verbouwing van de eerste Amsterdamse Schouwburg (1600-1664), de tijd van het neoclassicisme (1665-1794) en ten slotte de periode van de Franse inval tot het midden van de negentiende eeuw. Ook de bibliografie is gescheiden in een Duits en een Nederlands gedeelte. Alleen het register is gemeenschappelijk.
Inhoudelijk is er dus weinig dat de twee theatergeschiedenissen bij elkaar houdt. Naar de overwegingen die de uitgever of de reeksredactie er desondanks
| |
| |
toe gebracht hebben vogels van zo diverse pluimage in één kooi te stoppen, kunnen we slechts raden. Zij doen er ook niet zoveel toe. Zeker is immers dat de zowat 175 bladzijden die Wiebe Hogendoorn heeft gevuld met (vertaalde) primaire bronnen, aantekeningen, bindteksten en bibliografische verwijzingen, bijzonder goed besteed zijn. Nu inmiddels R.L. Erensteins Theatergeschiedenis der Nederlanden (1996) beschikbaar is, valt het op hoezeer Hogendoorns bronnenmateriaal, waarin acteurs, auteurs en critici rechtstreeks aan het woord komen, de toneelgeschiedenis tot leven brengt. Al heeft Erenstein meer en mooiere illustraties, een uiteenzetting als die over de moeizame relatie tussen kerk en toneel in de zeventiende eeuw in diens Theatergeschiedenis (een overigens voortreffelijk hoofdstuk geschreven door Henk Duits) blijft een wat schools historisch relaas dat alleen maar baat kan vinden bij de felheid waarmee bij voorbeeld Gisbertius Voetius in zijn Disputatio de Comoediis van 1643 vrijwel iedere vorm van toneel uit de wereld wil bannen. Hogendoorn vergast ons op twee bladzijden Voetius, gevolgd door Vondels weerwoord tien jaar later. Een aantal goedgekozen primaire bronnen betekent een ideale aanvulling op het overzichtelijke maar altijd afstandelijke verhaal van de historicus.
Het Nederlandse gedeelte van German and Dutch Theatre 1600-1848 presenteert, naast 29 illustraties, 124 documenten. Sommige zijn slechts enkele regels lang en hebben de contextualisering door de redacteur hard nodig, andere spreken min of meer voor zichzelf. De meeste teksten zijn afkomstig uit gedrukte bronnen, maar geregeld heeft Hogendoorn de hand weten te leggen op ongepubliceerd archiefmateriaal. Relatief veel aandacht gaat uit naar opvoeringsaspecten zoals toneelinrichting, kostuums en acteerstijlen. Beroemde acteurs als Jan Punt, Marten Corver en Johannes Jelgerhuis komen meermaals aan het woord, over zichzelf en anderen. Af en toe leken mij de geselecteerde documenten of passages wel erg kort. Graag had ik ook meer theoretisch getinte stukken gezien over toneelopvattingen en dergelijke, maar dat komt allicht omdat ik toneel in de eerste plaats nog als literatuur beschouw; theaterwetenschappers hebben daar allang geen boodschap meer aan. Aan het toneel in de Zuidelijke Nederlanden besteedt Hogendoorns selectie relatief weinig aandacht. Verwonderlijk is dat niet, zeker niet wat de achttiende eeuw betreft. En toch: zelfs met het weinige dat het boek aangaande het Zuiden biedt, kan het de omvangrijke Theatergeschiedenis van Erenstein soms nog aardig aanvullen. Waar deze laatste immers geen bijdrage bevat over het toneel in de zuidelijke provincies tijdens de periode van het Verenigd Koninkrijk, levert Hogendoorn enige fragmenten met de aantekeningen die Johannes Jelgerhuis maakte in de loop van zijn tournee langs Antwerpen, Gent en Brussel in 1816. De eerste voorstelling in Antwerpen verliep voorspoedig, schrijft hij. De tweede avond was de zaal zo goed als leeg: overal in de stad waren daags tevoren de Nederlandse woorden van de affiches gescheurd, zodat alleen de Franse overbleven. Het is jammer dat een selectie als die van Hogendoorn niet in het Nederlands voorhanden is. We kunnen er allemaal iets uit leren.
Theo Hermans (Londen)
| |
| |
| |
Taalnieuws uit Nederland en Vlaanderen. Met subsidie van de Nederlandse Taalunie samengesteld door Jannie Verheijen, Amsterdam. Geluidscassettes, vanaf 1995.
Sinds 1995 (proefaflevering) verschijnt er een serie geluidscassettes gewijd aan taalnieuws in Nederland en Vlaanderen. De cassettes zijn bedoeld voor neerlandici en studenten in het buitenland. Bij voldoende belangstelling zullen er per jaar vier cassettes verschijnen. Op de tot nu toe verschenen cassettes staan onderwerpen als: etymologie (van ‘water’, ‘juni’, ‘september’, ‘december’), taalvragen (hem/haar, hen/hun, naartoe, apostrof, faxte/gefaxt, Vlaanderen, tussen-s, havik/haviken), boekbesprekingen, gesprekken (over spellingherziening, uitspraakverandering), debatten (Is er een Europese Taalstrijd op komst?), columns, liedjes, nieuws, verslagen (Zomercursus Zeist 1996, Margriet de Moor en haar vertalers).
De abonnementsprijs bedraagt f 200, - per jaar. Daarvoor ontvangt men 2 kopieën per aflevering (speelduur ongeveer 50 minuten) en een korte schriftelijke beschrijving van de cassette-inhoud.
Voor abonnementen en informatie: Redactie Taalnieuws, t.a.v. Jannie Verheijen, Prinsenstraat 19/1, 1015 DB Amsterdam, Nederland. Fax +31 20 42 000 43; telefoon +31 20 623 1600.
P. de Kleijn (Den Haag)
|
|