| |
| |
| |
Robert Lemm Brief uit Spanje
Valladolid, augustus 1981
De plaza mayor is wat in België en Nederland ‘plaats’ of ‘grote markt’ heet: het centrale plein waar zich het leven van de stad concentreert. In tegenstelling tot de symmetrische, als bezienswaardigheden beschouwde plaza's van Salamanca en Madrid, heeft die van Valladolid iets van een Belgisch plein: ieder gebouw is anders. Toch is het geheel harmonisch en niet van sfeer verstoken. Wat rond de plaza ligt is een chaos. Monumenten als de kathedraal - de kaalste van Spanje -, de overdadig bebeeldhouwde gevel van de kloosterkerk van San Pablo, de universiteit, de vele kerken en paleizen, zijn bijna onvindbaar tussen de acht, tien verdiepingen tellende flats of andere lelijke gevaartes. De nieuwbouw is het oude definitief binnengedrongen, een ravage aanrichtend in wat eens de hoofdstad was van een imperium, de plaats waar Isabel van Castilië en Ferdinand van Aragon met hun huwelijk de eenheid van Spanje schiepen, het hof van Karel v, de wieg van Filips ii, de plaats waar Columbus stierf en Cervantes woonde en werkte.
Sfeervoller en harmonischer dan het monumenten-district zijn de negentiende-eeuwse Paseo de Zorilla en Acera de Recoletos - een paar jaar geleden nog Avenida Generalísimo Franco -, twee alleeën die een belle-époque-achtig park omzomen; ze komen uit, of ontspringen aan, een plein met fontein, standbeeld en een vorstelijk gehuisveste militaire academie waarop, ondanks Franco's heengaan, het todo por la patria is blijven staan. Boven het plein verheft zich een gigantische Philips-reclame en slaat een klok de uren op de eerste noten van I love Paris in the springtime; boven de nauwe winkelstraat die vandaar weer naar de plaza mayor loopt is een wuivende naakte man op een klapwiekende roofvogel te zien, symbool van een verzekeringsmaatschappij.
Tegen zonsondergang verdriedubbelt het aantal mensen op de plaza, de alleën en in het park van Valladolid, dat met haar ruim driehonderdduizend inwoners op de hoogvlakte van Castilië ligt uitgestrekt. De menigte en het decor maken een conservatieve indruk. Vrijwel niets van wat elders in de jaren zestig en zeventig als ‘alternatief’ begon is hier doorgedrongen. Geen theehuisjes, boutiques, kruidenwinkels, macrobiotische restaurants; geen daktuinen, leefkuilen, ringen in mannenoren, hasj, punk. Alleen de spijkerbroek - maar dan de netste variant - en de popmuziek - in haar verschrikkelijkste vorm - geven aan dat de tijdgeest Valladolid niet heeft overgeslagen. Anders, maar niet wezenlijk, is het beeld dat Madrid biedt. Wat me aan de hoofdstad het eerst opviel was het ontbreken van buitenlanders. Niets wijst - in de vorm van hetzij restaurants, winkels, kleur of kledij - op de aanwezigheid van iets anders dan het autochtone. De bevolking is homogeen. Het vuile werk wordt nog door 's lands eigen mensen gedaan. Geen gastarbeiders dus, en ook geen joggers, freaks, clochards of andere randverschijningen. Nog geen extreme vormen van vervreemding. Het plattelandse is ondanks de brede boulevards,
| |
| |
de hoge gebouwen, het razende verkeer overal voelbaar. Ondanks haar miljoenen heeft Madrid, net als Mexico City - weldra de grootste metropool ter aarde, naar verluidt - de mentaliteit van het dorp in zich behouden. De stadsmens verschilt niet essentieel van de plattelander. Ze hebben dan ook geen hekel aan elkaar, zoals de Parijzenaar en de Franse provinciaal. Kenmerkend voor de wat armere landen is niet alleen dat de mensen er verzorgder gekleed gaan en een aantrekkelijker gezicht hebben dan in de welvaartstaten, maar ook dat ze aardiger zijn, gemoedelijker en gastvrijer. Dat gold ook voor Spanje, maar sinds ik het land, in 1965, heb leren kennen is er veel in snel tempo veranderd. Men heeft het in materieel opzicht beter dan toen, maar het eigen karakter is aan het verdwijnen. De Spanjaard van nu is over het algemeen even onverschillig en egoïstisch als de Euroburger. Verder dan het louter stoffelijke gaat zijn interesse niet.
Wat eens de kerken waren, zijn nu de banken: trotse tempels met marmeren vloeren, vergulde zuilen, kroonluchters, muurschilderingen en weelderige plantenpartijen. Waar de Madrileense buitenwijken uit ruimtegebrek al genoegen moeten nemen met ondergrondse godshuizen, torenen de banken overal bovenuit, het stadsbeeld bepalend. Toch is ook hier de dorpse mentaliteit gebleven. Want ook al staat her en der in vier talen aangegeven dat men met vreemde valuta's bekend is, buitenlandse bankbiljetten en cheques worden met grote argwaan bekeken. Het inwisselen van Nederlandse guldens, bijvoorbeeld, in een hypermoderne glas-en-staal constructie aan de mondaine Calle Serrano bleek alleen mogelijk op vertoon van paspoort en met opgave van adres. Toen ik naar het waarom van die on-Europese omslachtigheid vroeg deelde de bankemployé me mee dat het om mijn eigen bestwil gebeurde: berekende hij een voor de klant nadelige koers dan kon hij zijn fout, met behulp van het adres, alsnog rechtzetten. En hij reageerde onmodern verontwaardigd toen ik dat verhaal niet wilde geloven. In Spanje zien veel dingen er alleen maar eigentijds uit. Achter de façade stuit men op houterigheid en, in toenemende mate, op onverschilligheid. Als treinen of bussen onderweg stranden wordt de passagiers nog altijd geen verklaring gegeven. Als je wilt weten of een bepaald boek voorkomt in de universiteitsbibliotheek van Salamanca dan kan die doodsimpele informatie gedurende de hele maand augustus niet gegeven worden omdat de bibliothecaresse met vakantie is; maar om de toeristen door het universiteitscomplex rond te leiden is voldoende personeel beschikbaar.
In tegenstelling tot Valladolid en andere provinciesteden, bloeit in Madrid de straatcultuur. Toneel, schilderkunst, muziek. De jeugdige artiesten getuigen van groot enthousiasme en vakbekwaamheid, maar originaliteit, nieuwe ideeën, zijn er niet bij. Op de voor het verkeer afgesloten plaza mayor wordt gezongen en geschilderd. Wat dat laatste betreft, valt een ‘terug naar de natuur’ op: het portretteren van voorbijgangers en kopiëren van pittoreske stadsgezichten. Baardige zangers herhalen de protest-songs van tien jaar geleden, vaak hun model overtreffend, en het hese geluid van de flûte indienne transporteert de terrasgasten 's avonds voor even naar het Zuidamerikaanse Andes-gebergte. In het commerciële centrum achter de Puerta del Sol schrikken volleerde concertgitaristen er niet voor terug de Spaanse klassieken ten gehore te brengen, temidden van de krioelende koopjesmensen. Omdat driehonderd jaar geleden de toneelschrijver Calderón de la Barca stierf had men op de plaza mayor een theater geïmproviseerd waar fragmenten werden gespeeld uit onder andere Het leven, een droom; als om van de nieuwe tijd te getuigen waren de schotten rond de tribunes behangen met citaten van alles wat er aan sexueels te vinden was in het werk van deze diepzinnigste en meest serieuze der Spaanse dramaturgen. Meer van alle tijden waren de poppenspelen en het toneel in het Retiro-park. Daar bleek dat de houding van de Spanjaard tegenover het kind in elk geval niet is ver- | |
| |
anderd, net zo min als de fantasie en de inventiviteit van de acteurs, die met zeer weinig middelen de alledaagsheid wisten op te heffen. Omdat kinderen in Spanje serieus worden genomen bevinden zich veel volwassenen onder de toeschouwers.
Een ander verschil tussen het Madrileense straatbeeld en dat van de provincie is een nieuw soort bedelaar. Werd je vroeger aangeklampt door zigeunerinnen met zuigelingen en andere armen die je de hemel inprezen als je ze een aalmoes gaf, thans stuit je overal op werklozen. Ze zitten apathisch, met neergeslagen ogen achter een lap of stuk karton waarop in hoofdletters de geschiedenis van hun ellende staat geschreven. Sommige zijn vergezeld van hun kinderen of vrouw. Er zijn zelfs hele gezinnen die in de metro-gangen onder een deken liggen te slapen. Ze kijken niet op als voorbijgangers hun bijdrage op het karton deponeren. Een stille hoofdknik, een kort ‘gracias’ is alles wat hun schaamte lijkt toe te staan. Het is vooral die schaamte waarin de tegenwoordige bedelaar van de vroegere verschilt. Verder is het aantal groter dan voorheen, want volgens officiële gegevens zijn er tweeëneenhalf miljoen mensen zonder werk. Zoiets als ‘bijstand’ bestaat in Spanje niet. Die toestand, de groeiende onveiligheid op straat, het ‘ieder voor zich’, doen velen, met name de ouderen, terugverlangen naar de tijd van Franco, toen het rustig was, iedereen zijn fatsoen hield en allen weliswaar minder verdienden maar werk hadden. De voorstanders van de nieuwe situatie betogen, wijzend op de rest van Europa, dat de werkloosheid hoe dan ook gestegen zou zijn, met of zonder Franco.
Een feit is dat die werkloosheid ook in Spanje een dagelijks onderwerp van gesprek, krant en televisie is. Men klaagt meer dan ooit, maar wat je om je heen ziet is toch meer welvaart dan ooit. Afgezien van de nieuwe bedelaars die niet de indruk wekken dat ze van honger sterven, gaan de Spanjaarden uitstekend gekleed, eten (te) veel, hebben allemaal een appartement of huis, televisie, wasmachine, auto, vakantie. Wat willen ze nog meer? Ja, zegt men dan, maar de meesten leven op de pof. Al die luxe is gekocht op afbetaling. De doorsnee Spanjaard zit tot over zijn oren in de schuld. Maar hoe moet het dan als het land toetreedt tot de Euromarkt? De prijzen zullen stijgen, de werkloosheid zal toenemen, de toeristen zullen wegblijven en men zal verslaafd raken aan Duitse auto's. Het land zal in Europees gezelschap een tweede viool spelen omdat het minder geïndustrialiseerd is. Het zal zijn laatste beetje eigen-aard verliezen. Spain will no longer be different. De Spanjaard zal een kleurloze Europeaan worden, gemanipuleerd door nog onzichtbaardere machten dan nu. Waarom wil hij toch zo graag bij die abstractie horen? Of liever: waarom wil hij de komst van die, onvermijdelijke, abstractie bespoedigen?
Het lijken vooral de ‘democraten’ te zijn die hun land willen europeïseren, wellicht om het democratische systeem voor de toekomst veilig te stellen, wellicht uit economische overwegingen, die bij nader inzien in de twintigste eeuw de enige overwegingen zijn die tellen. ‘Democratie’, in West Europa een vanzelfsprekende vaagheid, wordt in Spanje nog geassocieerd met ‘vrijheid’; er wordt een positief ideaal van gemaakt om op de televisie, in de krant of op straat met woorden of houdingen duidelijk te maken wie je bent en wat je van de wereld vindt. Aan de andere kant van de Pyreneeën beseft men meer dat ‘democratie’ grenzen heeft, dat het beter is dat niet iedereen zijn mond opendoet, dat iemands verantwoordelijkheid beperkt is en voortvloeit uit de plaats waar hij staat. De Spanjaarden zijn minder aan eigen verantwoordelijkheid gewend. Ze zijn minder ‘brave burgers’, meer geneigd hun eigen, individuele belangen ten koste van anderen na te jagen. De ‘democratie’ geeft ze daartoe een mogelijkheid, maar een ‘democratie’ die ontaardt leidt, zoals Plato in zijn Republiek laat zien, tot een dictatuur. Dat is gebeurd in de jaren dertig en dat zou opnieuw kunnen gebeuren. De afgelopen drieëntwintigste februari kwam een groepje militairen tegen
| |
| |
de ‘democratie’ in het geweer met het, niet nieuwe, argument dat het land voor de chaos moest worden behoed. Met getrokken pistool hield luitenant-kolonel Tejero uren lang de volksvergadering in bedwang, een spektakel dat rechtstreeks door de televisie werd uitgezonden en miljoenen aan de beeldbuis kluisterde. Dat de coup mislukte kwam omdat de koning ingreep. De volgende dag konden de partijen juichen dat de Vrijheid was gered, maar overtuigend klonk dat niet. President Suárez, het gezicht van de overgangsfase tussen dictatuur en democratie, was verdwenen zonder dat iemand duidelijk was waarom en vast stond dat er zonder Tejero geen nieuwe president was gekomen, althans niet op korte termijn. Hoe erg de kranten de romantisch besnorde kolonel ook afschilderden, de volksvertegenwoordigers die de Vrijheid verdedigden hadden zich gedragen als kibbelende kippen. Pas toen de haan in de ren verscheen werden ze stil.
De haan was de ren binnengestapt, zo beweerde hij, om de kippen van de vos te verlossen. De vos kon, aldus de haan, ongestraft zijn gang gaan omdat de kippen weigerden één front te vormen; er zouden zelfs kippen zijn die belang hadden bij het voortbestaan van de vos. De haan had de koning een paar maal laten weten hoe hij zich het lot van de ren, door gekakel verzwakt, aantrok, maar de koning was niet op het gekraai ingegaan. Toen de haan zich toch als redder in de ren vertoonde heeft de koning een generaal opdracht laten geven de redder tot de orde te roepen. Die generaal, die in het complot zat, is de ren binnengegaan en heeft haan en kippen te kennen gegeven dat alles, mits onder zíjn leiding, bij het oude zou mogen blijven, waarop de haan heeft gereageerd met: ‘Maar dáárom ben ik de ren niet ingegaan!’ Zich verraden wetend restte de haan niets anders dan zich over te geven. Nu moet hij dertig jaar in een hok zuchten.
De vergelijking met Don Quijote, die andere redder, ligt voor de hand: beide hebben windmolens bestormd, maar de windmolens
| |
| |
draaien gewoon door, of ze nu Suárez, Calvo Sotelo of Armada heten. En de vos, of die nu eta heet of Minotaurus, blijft gewoon slachtoffers eisen, want dat is nu eenmaal inherent aan het leven. Daar maakt geen Theseus een einde aan. Don Quijote kwam ten slotte tot het inzicht dat je alleen je zelf kunt redden, en dat meer ook niet hoeft. Tejero heeft dertig jaar om daarover na te denken tenzij hij zich voortijdig op sleeptouw laat nemen door kippen die de democratie omver willen werpen en een vaandel nodig hebben. Maar ‘je laten gebruiken’ was nooit wijs, en ‘het land dienen’ meestal ijdel. De verleiding zal groot zijn, want op veel Spaanse muren is Tejero valiente te lezen en overal worden cassettes verkocht met muzikale conferences waarin de kolonel, zij het op komische wijze, wordt verheerlijkt en de volksvertegenwoordigers tot decor zijn gedegradeerd. Een doorgewinterde socialist, die uren lang had afgegeven op de Franco-periode, schaamde zich er niet voor mij zo'n cassette te laten horen. En een keurige dame vertelde me, zonder blikken of blozen, de mop dat Christus twee vissen en vijf broden nodig had om het volk te eten te geven, terwijl Tejero genoeg had aan twee ‘eieren’ (waarbij, voor het goede verstaan, zij aangetekend dat huevo zowel ‘ei’ als ‘kloot’ betekent). Velen voelen in het geheim bewondering voor de man die tijdens de opera van drieëntwintig februari zei wat hij echt geloofde, en dat kan in de politiek helemaal niet. Dat is ook de reden waarom politiek per definitie geen ‘aanzien’ heeft. De Spanjaard, de mediterrane mens in het algemeen, heeft minder verwachtingen van zoiets wazigs als ‘regering’. Men kijkt meer naar degene die uit de band springt, duidelijk herkenbaar is. En dat was in dit geval Tejero, verraden door zijn superieuren,
geconfronteerd met, voor het overgrote merendeel, kleurloze lieden die zich nu ‘democraten’ noemen maar nog niet zolang geleden ‘franquisten’ waren; chaqueteros worden ze door Spanje's ontevredenen genoemd, mensen die van jasje verwisselen al naar gelang de mode. Zoals Don Quijote zich voor- | |
| |
deed als ridder in een tijd die geen ridders meer kende, zich beroepend op idealen die alleen in romans bestonden, zo beweerde Tejero dat hij in ‘volk, vlag en vaderland’ geloofde, verkleed in een kostuum - dat van de guardia civil - dat eigenlijk in het museum thuishoort. Archaïsche dromers, opwindend maar niet ongevaarlijk. Even archaïsch, maar dan in het decoratieve vlak, was de processie van Corpus Christi (Sacramentsdag), die ieder jaar duizenden naar Toledo trekt. De primaat van Spanje had dit keer de minister van justitie verboden mee te lopen omdat deze zich als voorstander van echtscheiding had ontpopt. Een louter theatraal conflict, want aan de ene kant begrijpt iedereen dat die minister alleen maar wil meelopen om gezien te worden, liever: door zijn eigen christelijke partij is gestuurd om het vertrouwen van de kiezers niet te verliezen, en van de andere kant wekte niemand tijdens de processie de indruk er echt in te geloven, zeker niet na de lauwe preek van de kardinaal. Het gebeuren was alleen show, gedrapeerd rond het Lichaam van Christus in de vorm van de Hostie, gevat in de rijkste monstrans van het land, een kunstwerk dat ieder jaar oh's en ah's ontlokt, een soort miniatuur-kathedraal van goud. Het gevaarte wordt voorafgegaan en gevolgd door muziekcorpsen, gilden, in met juwelen bestikte kazuifels gestoken prelaten, over straten die de avond tevoren met tijm zijn bestrooid, versierd met gobelins en met troonhemels afgedekt. De optocht is indrukwekkend, maar je voelt dat het een schaduw is van wat het geweest moet zijn. Wat ontbreekt is overtuigingskracht.
Die vind je bij de dames die in de openluchtzwembaden van Madrid met ontblote boezem zonnen om te laten zien dat ze eindelijk vrij zijn. Kranten en tijdschriften zijn van sex doortrokken. Op de tv hoorde ik een eigentijdse priester de Vrijheid propageren die God de mens gaf toen Hij hem schiep. Men is op alle mogelijke manieren bezig zich van het verleden los te maken, soms zelfs: het verleden te ontkennen. Die ontkenning leidt dan weer tot scherpe reacties vanuit behoudende kringen en dat heeft, naar wat mij opvalt, in Spanje een sfeer van wantrouwen en koude burgeroorlog gecreëerd, die vooral in de pers te snijden is. Op iedere pagina voel je het vergif, de haat, de verdachtmaking; achter ieder schijnbaar onpersoonlijk artikel gaat een dolk schuil. De persvrijheid lijkt de kwaliteit van het geschrevene niet te verhogen, eerder te verlagen. Iets verheffends, universeels, intelligents is in de Spaanse kranten en weekbladen met een lantaarntje te zoeken. Optimisten vinden dat je van een land dat ‘veertig jaar onder een dictatuur heeft gezucht’ niet mag verwachten dat het een andere boodschap aan de buitenstaander heeft dan ‘laat ons op onze manier de verloren tijd inhalen’, alsof de mens niet nu leeft, alsof niet ieder moment even belangrijk was.
De tirannie van het geluid is in Spanje erger dan aan de andere kant van de Pyreneeën. De vreselijkste popmuziek, het allerprimitiefste ritme, wordt je overal opgedrongen. In parken, op terrassen, nergens ben je ervoor gevrijwaard. Hoorde je vijftien jaar geleden in Barcelona, de meest ‘open’ stad van Spanje, nog niets anders dan flamenco en andere eigen muziek, nu is ook een provinciestad als Valladolid vergeven van de terug-naar-het-stenen-tijdperk terreur, op de beeldbuis gepropageerd door artiesten die aandoen als door de platenmaatschappijen geprogrammeerde poppen. Een andere vervuiling betreft het landschap. De Taag in Toledo is er zo erg aan toe dat de ooievaars, bij gebrek aan vis, de stad hebben moeten verlaten. Soms wordt het water bedekt door een schuimlaag, afkomstig van een fabriek te Aranjuez. Zwemmen, of je zelfs maar ophouden bij de boorden van de rivier, komt alleen voor in verhalen over vroeger. Nog triester is de aanblik van de oude universiteitsstad Salamanca, waarvan het centrum gedeeltelijk tot puin is gereduceerd. De toeristen hebben er iedere herinnering aan iets dat niet met de wereld van de zintuigen te maken heeft definitief verdreven. Als iets in Spanje zijn gezicht onmiskenbaarder laat zien dan is dat het
| |
| |
materialisme. Niet dat het materialisme niet ook de rest van Europa regeert, alleen hier herken je het beter omdat de verandering zo snel is gegaan, omdat het verleden nog niet zo ver weg is.
Spanje was altijd anders. Dat anders-zijn was voor de op Europa gerichte Spanjaard - vroeger ‘verlicht’ en ‘liberaal’, nu ‘democraat’ geheten - louter een zwakte; het was achterlijkheid, het was La España de la pandereta, de valse folkloristische voorstelling die de buitenstaander zich van zijn land maakt, het was het Spanje waar hij zich voor schaamde. Is hij nu tevreden? Nu dat andere, ‘achterlijke’ Spanje aan het verdwijnen is? Ik, een buitenstaander, ietwat romantisch, betreur de verdwijning van de eigen identiteit. Was in 1965 alleen al een stad als Barcelona een belevenis, nu moest ik naar de musea, de kathedralen, afgelegen kloosters en vergeten dorpen om iets van het andere terug te vinden. Landen en individuen gaan steeds meer op elkaar lijken. Originaliteit, een mens die zich zelf is, wordt een steeds grotere zeldzaamheid. Je ervaart het als een genade als je daar nog mee in aanraking komt.
|
|