Grimbergse oorlog
(1852-1854)–Anoniem Grimbergse oorlog– Auteursrechtvrij
[pagina 83]
| |
[vs. 1724-2339]aant.Dit was op Onser Vrouwendach,
Die te Half Ouste gelach,
Dat die lieden alle sijn blide
Van den liefliken tide,
Dat dat coren volwassen es,
Ende die vrucht, sijt seker des,
1730.[regelnummer]
Die op d'eerde heeft ghestaen;
Ende men die scueren vult saenGa naar voetnoot1731
Metten wasdomme van den velde,
Daerom men met groten geweldeGa naar voetnoot1733
Heeft gepijnt al 't jaer,
Ende die lieden overwaer
Hen gaen doen te gemake,
Met haren vruchten in waren sake,
Die si t' samen hebben gewonnen,
Dies hem nietmant derf veronnen.aant.
1740.[regelnummer]
Recht waest in desen tide
Dat vele lieden waren ten strideGa naar voetnoot1741
Vergadert, hoirdic gewagen,
Op een velt ter Langer Hagen
Buten Grimbergen, wel gereden
Ende gewapent; van meniger steden
| |
[pagina 84]
| |
Waren si vergadert dair.
Trompen, basinen, hoernen claer
Blies men daer op berch en dale.
Oic sloech men dair op ene tale
1750.[regelnummer]
Die tambueren overal:
Daer was geruchte ende gescal,Ga naar voetnoot1751
Ende hielden in beyden syden stille.Ga naar voetnoot1752
Niemant en was daer in wille
D'eerste joeste te doen voren.
Hier binnen horte met sporenGa naar voetnoot1755
Een, hiet Gerart van der Hommolen,aant.
Op eene merrie swaert als colen,Ga naar voetnoot1757
Ende began den strijt aldair;
Mair ic weet niet voire wair
1760.[regelnummer]
Wat sijn teken rechte was;
Hine hadde aen, sijt seker das,
Wapenroc noch tornekeel.
Hy hielt in sijn hant gheheel
Ene spere sterc ende stijf,Ga naar voetnoot1764
Ende sloech met sporen in 't lijf
Die merrie, die snellike liep;
Grimbergen! hy lude riep,
| |
[pagina 85]
| |
Ende stac eenen in sijn ghemoet
Dat hy nederviel onder voet.Ga naar voetnoot1769
1770.[regelnummer]
Doen sloech 't heer al overhoop;
Daer cocht menich dieren coop;
Eer ten avende quam die dachGa naar voetnoot1772
Wert daer gesteken, sonder verdrach,
Menich sterc spere ontwee;
Daer wert menighen van slagen weeGa naar voetnoot1775
Dat hi bloedich viel op d'eerde.
Daer wert menich slach metten sweerde
Geslagen in desen stride.Ga naar voetnoot1778
Daer quam ten selven tide
1780.[regelnummer]
Van Diest mijnheer Heinric,
Gewapent herde hovelijc,
Die de eerste schare leide daer
Onder syne banniere, dat es waer,
Die van goude was, meer no min,
Twee vaeschen van sabele daerinGa naar voetnoot(1),Ga naar voetnoot1785
Sijn wapenroc al diesgelike,
Op een ors herde ridderlike,
Dat hi wale overdect
Met sinen wapenen dus getrect.
| |
[pagina 86]
| |
1790.[regelnummer]
Jeghen quam die here van Assche
Met sinen volcke wel ten harnassche.
D'ierste scare leide hy hiere
Onder sijn rikelicke baniere.
Van .x. stucken van kelen, van goudeGa naar voetnoot(1)
In bellonc gesneden, alsoe hi woude.aant.
Hy was op een ors gheseten
Wel gewapent, doe ic u weten,Ga naar voetnoot1797
Met sinen wapenen was wale
Sijn ors verdect al te male;
1800.[regelnummer]
Sijn spere met enen confanoene.
D'ors liet hi als een ridder coene
Lopen ten vianden weert;
Jegen hem quam onverveert
Die here van Diest gheslagen met sporen;
Men mochte die eerde daveren horen,Ga naar voetnoot1805
Daer sy te gader ghevaren quamen.
Elc stac den anderen in 't versamen
Dore dien scilde op die platen,
Alsoe sere utermatenGa naar voetnoot1809
1810.[regelnummer]
Dat hare speren in splinteren braken,
Ende men se verre hoorde craken.
| |
[pagina 87]
| |
Daer na quamen si te gadere beideGa naar voetnoot1812
Met orse ende met gereide,
Met helmen ende met schilden,
Weder sy wilden ofte en wilden,
Dat sy byna waren ghevallen;
Doch onthielden sy hem met allen,
Toghen hoer sweerden uten scoe,Ga naar voetnoot1818aant.
Ende elckerlijc sloech anderen doe
1820.[regelnummer]
Dat 't vier uten helmen spranc.
Hadde het ghevecht gheduert yet lanc
D'een van den tween ware bleven doot;Ga naar voetnoot1822
Maer 't ghedranc wert daer so groot
Dat si d'een van den anderen worden gedrongen.Ga naar voetnoot1824
Op een ors van grooten sprongen
Quam na hem (van) Bierbeke die here
Ghereden vreeselike seere,
Met sire baniere van silverijn
Met een vaesschen van kele fijn;
1830.[regelnummer]
Ende van denselven was geheel
Sijn coverture, sijn tornekeel.
Hy hadde een sterc spere in sijn hant
Ende stijf; dus quam hi gerant
| |
[pagina 88]
| |
Op een sterc ors goet ter coere,
Ende stack een op de borste voere
Dat hy hodelinghe viel op de eerde.aant.
't Spere brac; hi vinc ten sweerde,
Daer hi met ginc striden sere.
Doen quam daer die here
1840.[regelnummer]
Van Wemmele, mijnheer Arnout,
Met sire baniere, si u cont,Ga naar voetnoot1841
Ende met hem sijn naeste maghe,
Die menighe doden in dien daghe,
Eer die strijt nam inde.Ga naar voetnoot1844
Gewapent was hy, als ic vinde,
Met wapenen rikelic diere;
Sijn tornekeel, sijn baniere
Was al eens van kelen root,
Daerin vijf ruten van silvere bloot;
1850.[regelnummer]
Sijn ors wit in de vaert
Sonder een been ende den staert;
Het was verdect met grone samite.Ga naar voetnoot1852
Hy hilt een spere, seit die vite,
In sijn hant starc ende stijf;
Jeghen hem quam sonder blijf
| |
[pagina 89]
| |
Een riddere van Assche,
Hiet heer Gerart, wel ter harnassche;
Hy was stout, vrome ende fier;
Sijn wapenroc hadde vier quartier,
1860.[regelnummer]
Met rosen gesait van goude.
Hi liet loopen met ghewoude
Jeghen heer Arnoude over 't velt,
Ende gheraectene met ghewelt
Op de plate voor die borst,
Dat sijn speer brac sonder vorstGa naar voetnoot1865
Al in splinteren al te male.
Ooc gheraecten weder also waleGa naar voetnoot1867
Mijn heer Arnout, dat seg ic u,
So oversere, verstaet my nu,
1870.[regelnummer]
Aen den helm ten ommekere,
Dat hy viel ende questen sere;
Doch wert hy weder ghemonteert;
Ende heer Arnout is ghekeert
Daer hi 't bedranc sach aldermeest.
Daer wert strijt ende groot tempeestGa naar voetnoot1875
Ende men sloech in beiden siden;
Daer en wou niemant den anderen miden;
| |
[pagina 90]
| |
Daer wert gedient om prijs, om danc.aant.
Aldaer quam in dat bedranc
1880.[regelnummer]
Van Wesemael die stoute baroen,
Spere in hant daer 't confanoen
Aen hinc van sinen wapen al.
Sire maechscap groet ende smal
Quam wel gewapent omtrent heme
Met sine banier, als ic verneme,
Die root was met drie lelien witGa naar voetnoot(1).Ga naar voetnoot1886
Sijn wapenroc, verstaet nu dit,
Was van den selven al ghesneden.
Met sporen sloechi onvermedenGa naar voetnoot1889
1890.[regelnummer]
Sijn ors, dat sere liep als een hinde.
Jegen hem quam met geninde
Een vroom man, een soudenier,
Ende hiet van Sint-Thomas Garnier.Ga naar voetnoot1893
Wel was hy gewapent, wet dat,
Sijn ors, daer hy op sat,
Was vele swarter dan een raven,
Dat hi vaste liet henen dravenGa naar voetnoot1897
| |
[pagina 91]
| |
Ten here wert van Wesemale.Ga naar voetnoot1898
Sijn spere was vore scerp van stale,
1900.[regelnummer]
Sterc, stijf ende groot,
Daer hy mede gaf eenen stoot
Den here van Wesemale op den schilt,
Dien hi jeghen den steke hilt,
Dien hi doorstac als een riet;Ga naar voetnoot1904
Maer die plate en consti niet
Doorsteken, want die scachtGa naar voetnoot1906
Brac ontwee van groter cracht
In cleine stucken al te male,
Ende die here van Wesemale
1910.[regelnummer]
Stacken weder ter selcker tydeGa naar voetnoot1910
Op de plate in de syde
Dat hy se doorstac sonder spel,
Ende 't spere door vleesche, door vel,Ga naar voetnoot1913
Ende dore sijn herte vloech,
Ende daer hy 't weder na hem tooch
Viel hy doot ter erden neder.
Doen stac hy eenen anderen weder,
Daer hi op quam gereden,Ga naar voetnoot1918
Dat hem en hulp tiere steden
1920.[regelnummer]
Scilt, plate, noch en quam te staden,
'T spere en moest in sijn herte baden,
| |
[pagina 92]
| |
Ende hy viel doot ter eerde.
't Spere brac: hy vinc ten sweerde,
Daer hi wonder mede wrochte.
Hy riep met coenen gedochte:Ga naar voetnoot1925
Wesemale! daerna Lotthrike!
Doen ginc hi striden vreselike
Op sijn vianden als een here.Ga naar voetnoot1928
Daer toe quam geslegen sere
1930.[regelnummer]
De heer van Assche te dier tijt,
Ende sach hoe vreselijc tier tijt
Die here van Wesemale street.
Op hem liet hi lopen gereetGa naar voetnoot1933
Wat sijn ors mochte rinnen;
Sy vergaderden met onminnenGa naar voetnoot1935
So vreselijc te gader beide,
Dat met orsse, met gereide
Die heren op d'erde gevallen quamen,
Ende die speren in 't versamen
1940.[regelnummer]
In splinteren quamen gevlogen,Ga naar voetnoot1940
Soe dat hem vergaderden d'oghenaant.
Onder hem beiden dair si laghen.
| |
[pagina 93]
| |
Daer wort gedient van grote slaghen
Boven hem beiden, ende sere gestreden,
Elc woude sijn vrient bevreden,
Ende ophelpen sinen here.
Daer quam toe geslagen sere
Die here van Kepple uit Gelderlant
Met sire scaren als een wigant,
1950.[regelnummer]
Die vrome was, sterc ende fiere;
In sijn hant haddi een baniere
Van goude, van sable drie scolpen daerin;
Sijn tornekeel, meer no min,
Was van den selven al gesneden.
Op een sterc ors quam hi gereden
Met sinen wapenen wel verdect;
T'ander syden quam getrect
Van Aerscot die here
Met ere scaren mechtich sere,
1960.[regelnummer]
Die hy leide onder sijn baniere
Van selvere, met drie lelien diere
Van sable, daer in gewracht.
Sijn ors was van grooter cracht
| |
[pagina 94]
| |
Ende gedect met enen samite.
Gewapent quam hi ten crite
Op sijn ors, meer dan den telt,aant.
Ten stride waert, op 't velt,
Recht ten here van Kepple weert,
Die jegen hem quam onverveert
1970.[regelnummer]
Wat sijn ors gelopen conde.
Als elc anderen naken begonde,
Daden sy haer speren sincken,
Ende elc stac anderen om vermincken
Door de scilde op die platen,
Oec sere utermatenGa naar voetnoot1975
Dat si in splinteren braken al.
Daer na quamen si, sonder getal,Ga naar voetnoot1977aant.
Met hoofde ende met lichamen
Soe sterkelike beide te samen
1980.[regelnummer]
Dat die orsse op haer hammen boghen,
Die helme uyt horen hode vloghen,
Dat hem die hersenen scoren dochte:
Verre dat men 't hoeren mochte
Die joeste, die sy hebben gedaen.
Die sweerde togen si saen
Ende voeren slaen ende steken.
| |
[pagina 95]
| |
Daer sach men in 't vergaderen breken
Speren vele, ende slaghe geven.
Elc hi pijnde dair sijn levenGa naar voetnoot1989
1990.[regelnummer]
T'ontdragen, ende te verweerne,
Ende sinen viant dair te deerne.Ga naar voetnoot1991
Die heer van Kepple reet in de porsse,
Ende velde enen ridder van den orsse.
Doen reet hi voert ende sach waer stoet
Die here van Assche ende street te voet
Ghenendelike op de viande;Ga naar voetnoot1996
Metten orsse hy toerande
Tote dair die here van Assche waende
Hem monteeren; maer daer quam gaende
2000.[regelnummer]
Emmer ymant die hem benam,
Dies wert die here van Kepple gram,
Ende sloech dair eenen weder,
Die den here van Assche trac neder
Dat hi hem toten oren 't hoot
| |
[pagina 96]
| |
Cloefde, so dat hy viel doot,
Daer 't si hondert sagen ane.
Doe reet hi voert, ic wane,Ga naar voetnoot2007
Die here van Kepple, slaende sere,
Ende maecte plaetse van Assche den here,
2010.[regelnummer]
Soe dat hy op sijn ors sat,
Dies hy hem dancte na dat,
Ende seide, vonde hijs stadeaant.
Hy soude hem lonen sijn hovesche dade
Daer hijs hadde beter macht.
Sy waren beide van grooter crachtGa naar voetnoot2015
Ende voeren stryden vromelike;
Ende die Brabanders desgelikeGa naar voetnoot2017
Hadden oec gedaen so veleGa naar voetnoot2018
Dat si monteerden in den spele
2020.[regelnummer]
Den heer van Wesemale weder,
Daer menich man omme ter neder
Waert geslagen, eer 't daertoe quam.
Die here van Bosi die 't vernam,
| |
[pagina 97]
| |
Uit Henegouwe, die brachte
Die derde scare met crachte
Gevoirt onder sijn baniere;
Sijn wapen waren diere,
Daer hi mede gewapent was wale:
Den helm op 't hoot goet van stale,
2030.[regelnummer]
Daer een crone op ginc van goude;
Wapenroc, baniere, also hi woude,
Van lasure, een cruce dair in
Van selvere; meer noch min,
Was sijn ors soe overtoghen.
Den scilt hielt hi voirt getoghen
Ende een spere in sijn vuust,
Ende liet lopen metter duustaant.
Sijn ors met crachte over het velt,Ga naar voetnoot2038
Ende stac enen met geweltGa naar voetnoot2039
2040.[regelnummer]
[Door] scilt, dore yser ende platen
Dat hi doot viel op der straten.
Mettien steke vergaderden alGa naar voetnoot2042
Sijn volc aen d'ander, groot ende smal,
Ende ginghen vechten vromelike.
Jeghen hem quam stoutelikeGa naar voetnoot2045
| |
[pagina 98]
| |
Die here van Hoerne mit sire scare,
Die de derde daer bewaren
Wilde jegen de grimbersche heren.
Sijn ors was overdect met eren,
2050.[regelnummer]
Van den selven dat was sijn tornekeel,
Van goude met drie hoerne; geheel
Van den selven was sijn baniere.
Op een ors rikelic ende diere
Sat hy, ende heeft 't spere genomen.
Die here van Bosi sachen comen
Wat hi mochte te hem waert;
Die orssen liepen met snelre vaert,
Soe dat si te gader quamen.Ga naar voetnoot2058
Elc geraicte in 't versamen
2060.[regelnummer]
Metten spere ende geraken
Soe, dat si die scilde dorstaken,
Ende die plate in de slincke side;
Die speren ontstoeden tien tidenGa naar voetnoot2063aant.
Op haer lijf (die) ysere, die waren vaste,aant.
Ende braken; dese twee gasten
| |
[pagina 99]
| |
Sijn elc voer andren leden.
Sy trocken die sweerde met haesticheden,
Ende wonden elc anderen daertoe;
Maer die scare quam doe
2070.[regelnummer]
Daer tusschen ghevaren dat sy niet
En consten doe vergaderen yet,Ga naar voetnoot2071
Ende sijn also van een bleven.
Daer wert menichen slach ghegheven,
Ende dair viel menich doot in 't gras,Ga naar voetnoot2074
Datter jammer ende scade af was.
Daer bleef menich man coene:
't Gras wert root dat eerst was groene.
Men hoorde 't geruchte van den stride
Over een mile wide ende side.
2080.[regelnummer]
Die here van Hoerne sonder wanc
Voer vaste doer dat bedranc
Met sinen lieden vromelike.
Op d'ander side vocht desghelike
Die here van Bosi uyt Henegouwe
Met sinen lieden goet ende getrouwe:Ga naar voetnoot2085
Sy maecten menighen 't herte seer.
Die strijt wies in lanc so meerGa naar voetnoot2087
| |
[pagina 100]
| |
Tote dat die vierde scare quam by,
Die de here voerde van Cochi
2090.[regelnummer]
Met menighen man wel bewairt;
Op een swart ors van snelre vaert
Sat hi met wapenen overdect;
Selve was hi wel berect:aant.
Sijn wapenroc, sijn baniere
Was van .vj. stucken goed ende diere,
Van kele, van selvere, dat wet,
Gewracht, van lasuere met;
Ene spere haddi in sijn hant.
Metten orsse quam hi gerant
2100.[regelnummer]
Ten vianden wert. Te deser dinghen
Quam die here van Edinghen
Met sinen lieden vaste ane
Gereden onder sine vane
Van selvere, van sabele stucken tien;
In elc stuc van sabele waren t'sien
Van goude gesait cruyskine.
Selc was dat tornekeel sine,
| |
[pagina 101]
| |
Ende sijn wapene te male
Gesneden utermaten wale.
2110.[regelnummer]
Sijn ors swert daer hi op sit,Ga naar voetnoot2110
Sonder sijn voeten, die waren wit;
Spere in hant so quam hi
Jegen den here van Cochi.
Van sinen wapenen geheel
Hinc an sijn spere een pinceel.aant.
Dat ors liep sere dan een ree.
So dede d'ander, wat saels mee?
Daer d'here van Cochi op sat.
Dus quamen si beide na dat
2120.[regelnummer]
Metten orsse, als ic gome,Ga naar voetnoot2120
Te gaderen die heren vrome.
Die here van Edinghen stac
Den here van Cochi, dat bracGa naar voetnoot2123
't Spere op sinen scilt in stucken
Ende hi achter moste bucken;Ga naar voetnoot2125
Maer hi rechte hem daer naer,
Ende gaf enen steke swaer
Des heren orsse van Edinghen,
Dat hem 't spere, in ware dingen,
| |
[pagina 102]
| |
2130.[regelnummer]
Onder den sadel ontsanc tot scade,
Ende den orsse moeste waden
In sijn herte wel eenen voet.
Daer storte neder doe d'ors goet,Ga naar voetnoot2133
Ende van Edinghen die here weerde
Viel tusschen den orsse ende d'eerde,Ga naar voetnoot2135
Soe dat niet op en const de here,
Ende te sinen onwille lach sere.
Daer quamen die scaren beide
Met wel grooter haesticheide
2140.[regelnummer]
Toegeslagen in wedersyde.
Daer stac elc in den stryde
Sijn spere ontwee of sijn spriet,aant.
Diere sijn hooft te panden liet.
Daer liet, al waest te ghere aderen,aant.
Menich sijn bloet in 't vergaderen.
Des heren liede van Edinghen
Trocken haren here in dit dringhen
Van onder d'ors, daer hi lach neder,
Ende halpen op sijn voeten weder.
2150.[regelnummer]
Men vacht daer met groten nide
| |
[pagina 103]
| |
Weder ende voirt in elcker side;
D'een liet den anderen geen geduer
Hebben, maer even stuer
Was elc anderen in dat doen,
Ende van Cochi die baroen
Street daer herde ridderlike;Ga naar voetnoot2156
Menighen man bracht hi te like
Met synen sweerde op dien dach.
T'ander syde [vacht] in dat bedrachGa naar voetnoot2159
2160.[regelnummer]
Die here van Edinghen te voet;
Niet en conste die here goet
Te peerde comen om dat bedranc,
Dat om hem was even lanc.
Hier binnen heeft hi vernomen
Eenen ridder te hemwaert comen
Op een ors groot ende starc,Ga naar voetnoot2166
Ende stac enen in dat perc
Dore scilt, doer plate in 't herte,
Dat hi doot ter aerde sterte
2170.[regelnummer]
Voere tsheren voeten van Edinghen,Ga naar voetnoot2170
| |
[pagina 104]
| |
Die hem balch om desen dinghen,aant.
En daer hy bi hem soude liden,Ga naar voetnoot2172
Stac hi hem 't sweert in der siden,
Dat hem quam ter herten toe,
Ende die ghene viel neder doe
Al doet in den gerse groene.
Van Edinghen die here coene
Nam d'ors ende esser opgeseten
Ende ten stride wert gesmeten,
2180.[regelnummer]
Daer hi sijn baniere sach houden;
Daer wert van jongen ende van ouden
Gestreden met groter gewout;
Sy reden voren die heren stout.
Die blode waren ende verveert
Trocken achter in den steert.
Daer quam, des sijt vroeder,aant.
Die here van Gaesbeke ende sijn broeder,
Al eens gewapent van sable boude,Ga naar voetnoot2188
Met een gecronden leuwe van goude;
2190.[regelnummer]
Die joncste broeder, Heinric,
Droech een molette rikelicaant.
| |
[pagina 105]
| |
Vore 's leeuws borst van lasuere;
Sijn ors ran wel ter cuere.
Hy ende sijn broeder geleiden hiere
Die vijfde scare onder haer baniere,
Die scone was ende rykelijc,
Ende haren tornekeel gelijc;
D'outste broeder, hiet heer Godevaert,aant.
Roeder dan een bloet was sijn paert;
2200.[regelnummer]
Hi reet enen in dat bedranc
Dore den buyc ere ellen lanc.
Sijn speer stijf ende starc
Liet hy vallen in dat perc,
Ende trac 't sweert uten scoe,
Ende sloech enen anderen doe,
Rechten ten scouderen boven,Ga naar voetnoot2206
Dat hem 't hooft af quam gestoven.
Daer ginc hi striden vreselijc;
Hi ende sijn broeder her Hinrijc
2210.[regelnummer]
Versloegen daer menighen enen,
Die heur vrienden moesten bewenen.
| |
[pagina 106]
| |
Heer Hinric (enen) metten spere doorreet
Enen die neven hem leet,
Dat hi doot viel op d'erde neder.
Doen hertoechi het sweert weder,aant.
Ende es op enen daer gereden,
Die wel gewapent was van leden,
Sijn ors met ysere overtoghen.
Dien stac hi dat hi gebogen
2220.[regelnummer]
Achterwert (es), ende met allen
By nae ter erden was gevallen,
Ende sijn spere gaf een groten crac.
Sijn sweert hi toen uten scoe trac,
Daer hi met in allen syden
Op sijn vianden ginc stryden,
Die hem vreseliken weerden;
Want si doden met haer sweerden
Menighen ridder ende knecht;
Dair was strijt ende groot gevecht....
2230.[regelnummer]
Die here van Moy uyt Artoys
Die met hem menighen Francoys
Den Grimberchsen brachte in staden,Ga naar voetnoot2232
Die hem groot succoers daden.
| |
[pagina 107]
| |
Hy hadde twee dusent t'sinen doene
Weder ridderen ende baroene.
Sijn baniere was, sonder helen,
Van goude geferteleert van kelen.aant.
Hy leide die vijfde scare snel,
Daer menich in was gewapent wel,
2240.[regelnummer]
Op orsse starc wel gereden.
Sy hadden sweerden die sere sneden
Ende grote speren stijf ende starc.
Hy reet een ors dat menich marc
Weert was t'alselcken orboire,Ga naar voetnoot2244
Met ysere verdect wel ter coere;
Een decsel van samite daer boven.Ga naar voetnoot2246
Sijn ors dat men mochte loven
Ran voer d'andere in de rote
Wel een groten bogenscote,
2250.[regelnummer]
Sijn spere metten confanoene
Rechte als een ridder coene,
Staphant ten vianden weert.
Het sachem comen ongespaert
Mijn heer Godevaert van Gaesbeke.
Hy reet jegen hem haesteleke,
| |
[pagina 108]
| |
Ende sloech sijn ors met sporen van goude,
Dat liep recht oft vliegen soude
Hi hadde in sijn handen, dat wet,
2260.[regelnummer]
Een spere sterc ende stijf.
Bander side quam sonder blijf
Die here van Moy op sijn ors gevaren,
Dat seerder liep sonder sparen
Dan lopen soude hert ofte ree.
Dus quamen te gadere dese twee
Recht als twee vliegende pile,
Ende geraecten andren ter wileGa naar voetnoot2267
Op den scilt, dat sise met crachte
Dorstaken met haren schachte;
2270.[regelnummer]
Maer si braken op die platen,
Dat si vielen op der strate,
Ende van pine die heren bogen.Ga naar voetnoot2272
Doch hebben sy haer sweerden getoghen
Dapperliken uten scoe,
Ende elc voer anderen toeaant.
Met groote slaghen tien stonden.
Sy schenen beide twee leeuwen ontbonden,
Die haer proye voor hem sien.
| |
[pagina 109]
| |
Die here van Moy hief mettienGa naar voetnoot2279
2280.[regelnummer]
Sijn sweert op gewilliglike,aant.
Ende sloech op den helm rike
Heer Godevaert van Gaesbeke.
't Sweert scampelde af haestelikeGa naar voetnoot2283
In den scilt, dien hi voor hem droech
Dat hi wel helicht af sloech;aant.
't Sweert op de plate ontscoet.
Heer Godevaerde die ridder goet
Moeste bughen in sijn gereide;
Noch hief hi 't sweert sonder beide,
2290.[regelnummer]
Ende waende hem 't hoet dorsleghen
Hebben, maer hi warper jeghen
Den scilt, dien hi metten swerde
Dorsloech, dat hi viel op d'erde.
't Swert op den sadelboem ontscoet,
Dat scerp was, van sneden goet,
Soe dat niet verder in en ginck.
Doen hief 't sweert wel varincaant.
Die here van Moy, mijn her Jan,
Ende sloech her Goedevaerde voert anGa naar voetnoot2299
| |
[pagina 110]
| |
2300.[regelnummer]
Op den helm sonder wanc,
Dat daer 't sweert dore dranc,Ga naar voetnoot2301
Ende dore 't beckeneel mede.
Een cleine wonde van der snedeGa naar voetnoot2303
Hadde hi in sijn vorhoeft,
Soe dat hi sat al verdoeft.
Sijn ors spranc voerwertGa naar voetnoot2306
Van den slaghe al ververt
Tote sire lieden scare.
T'ierst dat hy bequam aldaire
2310.[regelnummer]
Keerdi ten vianden wert;
In beiden handen nam hi 't swert,
En horte voire tiere tijt
Sijn ors weder in den strijt,
En voir striden met sinen lieden,Ga naar voetnoot2314
Die hem een twint niet en scieden.
Daer jegen quam die heer van Moy,
Die metten sinen niet een quaet hoyaant.
En achte op den anderen niet;
D'een sloech ende d'ander stiet.
2320.[regelnummer]
Aldaer sach van Moy die here
| |
[pagina 111]
| |
Een sinen neve striden sere
Te voet, sijn ors was gesteken.
Derwaert sloechi haesteleken
Sijn goede ors metten sporen.
Hy woude wreken sijns neven toren,
Ende sloech daer een metten sweerde,
Dat sijn hooft spranc jegen d'eerde;
Dies beide hi in dat bedrach,
Dair hi sinen neve vechten sach,
2330.[regelnummer]
Ende seide; ‘Sit op, neve mijn,aant.
Dewyle dat ic by u mach sijn.’
Soe sat sijn neve met groter crachtGa naar voetnoot2332
Op d'ors dat hy hem heeft bracht.
Hy hernam scilt ende spere,
Ende voer houden met groten ghere,
Daer (bi) die here van Moy doe street;
...........aant.
Vertorden, die meer op en stoet,
Ende die daer sinen einde coes.
|
|