Grimbergse oorlog
(1852-1854)–Anoniem Grimbergse oorlog– Auteursrechtvrij[vs. 3953-4153]aant.Die heren, die hem wel versinnen,
Van Grimbergen, hadden tien dagenGa naar voetnoot3954
Man ontboden ende magen,
Die daer omtrent woonden in 't lant;
Want si wouden al te hantGa naar voetnoot3957
Te Vilvoorden varen na dat,
Die borch breken ende al datGa naar voetnoot3959
3960.[regelnummer]
Sijs vonden omtrent dair;
Menighen man hadden si vorewaer,
Die van hem hielden goet ende leen.
Des so quam daer menich eenGa naar voetnoot3963
| |
[pagina 178]
| |
Van maechscappen gevaren,
Die goet ende vrome ten stride waren.
Hier laet ic van hem die woirt,
Ende segge van den Brabanters voirt,
Die nu uit waren gevaren
Van Bruessele, daer si vergadert waren,
3970.[regelnummer]
Vaste te Grimbergen weert,
Wel gewapent ende onverveert,
Soe dat si er quamen by;
Ende die van Grimbergen, segge ick di,
Waren vroech opgestaenGa naar voetnoot3974
Alse te varen, sonder waen,
Te Vilvoirden, daer si afbreken
Die borch wouden ende ontsteken
Huis ende hof tien stonden,
Ende verberren dat si dair vonden;
3980.[regelnummer]
Maer dit heeft een knape belet,
Die den heere vertelde met
Hoe van Diest mijnheer Henric,
Her Geraert van Wesemale dergelic,
| |
[pagina 179]
| |
Heer Jan van Bierbeke, ende heer Arnout
Van Wemmele, dese heren stout,
Met groten volcke te samen,
Daer op hen gereden quamen,
Gewapent van Lothrike,
Ende van Brabant desgelike,
3990.[regelnummer]
Ende wouden af in corten stonde
Die borch breken totten gronde,
Ende 't dorp ontsteken al met viere.Ga naar voetnoot3992
‘Dies hebben si hem vermeten diere:
Eer si keren te desen tiden
Willen si woesten, afriden
't Lant van Grimbergen, ende roven
Waer sijs mogen comen boven,
Ende 't volck jagen uten lande.’
Doen antwoordi den bode te hande:
4000.[regelnummer]
‘Vrient, op dat ic 't can verweeren
Soe en selen si al hoer begeeren
Aen ons, hoop ic, volvoeren niet.
Segt, ghi heren, hebdi iet
| |
[pagina 180]
| |
Dese bootscap nu verstaen?
Wat raeddi dat wy aengaen,
Ende wat willen wy doen hier met?’
Doen antwoerde ongelet
Van Oyenbrugge heer Henric:
‘Ic rade dat heme ygelic
4010.[regelnummer]
Bereide sonder enich blijf,
Als te striden om sijn lijf,Ga naar voetnoot4011
En laet ons alle, clein ende groot,Ga naar voetnoot4012
Den vianden trecken in den scoet.’aant.
Hier met sceiden sy doe,
Ende seiden: ‘Wy willen doen alsoe!’
Het liep ten wapenen al
Beide groot ende smal:
Serjanten, knapen, knechten
Wapenden heur heren te rechte.
4020.[regelnummer]
Van trompen was daer groot geluit,
Ende van hoornen; doe trocken uit
Die heren als si gewapent waren
Met groten orssen, sonder sparen,
| |
[pagina 181]
| |
Met hare wapenen overdect;Ga naar voetnoot4024
Dus sijn sy te velde getrect.
Daer si die vianden sagen,
Quam her Arnout toegeslagen,
Die here van Grimbergen was,
Vele seerder dan den pas,Ga naar voetnoot4029
4030.[regelnummer]
Op een ors van grauwen hare;Ga naar voetnoot4030
Neven hem quam aldaireGa naar voetnoot4031
Die here van Assche gereden
Op een ors van stercken leden
Tot daer die vorste (in 't) open veltGa naar voetnoot4034
Hilden, ende met gewelt
Ghinc hi sijn scare viseren,Ga naar voetnoot4036
Ende wiselic ordonneren.
Hi sprac: ‘Ghi heren groot en clene,
U allen bid ic gemene,
4040.[regelnummer]
Dat ghi heden peinst om d'ere
Ende my by staet, die is u here.
Vecht vromelic, slaet groote slage;
Wie hier sterft in desen daghe
Hi wort mertelaers ghenoot;
Wi hebben recht, ende si onrecht groot.Ga naar voetnoot4045
| |
[pagina 182]
| |
Die waerheit wetti hier ave
Dat die van Grimbergen van een cave
Noyt goet en hielden, groot noch clene,
Van den hertoge van Brabant te lene.’
4050.[regelnummer]
Doen riepen si alle daer:
‘Heer Arnout, here, sijt sonder vaer,
Die vianden seldi ongeviert
Haestelic sien gescoffiert.’
Gereet maecte hi vier scaren,
Vier dusent in elcke te waren.
Hi dancte hen allen; hi was blide
Dat hise so gewillich vant ten stride.
Elcker scare gaf hi voert an
Enen wisen vromen leitsman;
4060.[regelnummer]
Van der ierste was lietsman ave
Van Vianen die stoute grave;
Ende met hem waren uitvercoren
Ridderen van Grimbergen geboren:
D'een was die borchgrave heer Willem;
Heer Peter was ooc met hem
| |
[pagina 183]
| |
Van Imple, die ridder vri;
Die derde was, seide men my,
Van Cobbenbosch mijn heer Arnout;
Die vierde een vrome ridder stout,Ga naar voetnoot4069
4070.[regelnummer]
Die men hiet heer Willem Tant.
Dese vier heren valjant
Rasch ende gewillich met
Waren gewapent, dat wet,
Al van den hoofde toten teen
Dat hem en ontbrac dinc gheen.
De orsse waren sterc ende snel.
Heer Willem Tant, dat wet wel,
Was out meer dan lxxv jaer.
Die vijfde was overwaer
4080.[regelnummer]
Van Beyghem mijn heer Alaert,
Een goet ridder ende een waert.Ga naar voetnoot4081
Die sesde was in deser vaert
Van Herlaer mijn heere Geraert.
Dese waren comen ter banen
Metten grave van Vianen,
End oic andere ridders mede,
Daer ic of swige ter deser stede.
D'ander scare daerna
Leide de here van Breda.
| |
[pagina 184]
| |
4090.[regelnummer]
Die heer Geraert hiet bi namen;
Ende met hem quamen
Gescaert sine sonen viere,
Die ic u wil noemen hiere.
D'een hiet heer Gerart sekerlike,
D'ander heer Seger, de derde heer Heinric,
Ende de vierde mijn heer Jan.
Met hem was gescaert voert an
Van den Damme mijn heere Gaultier,
Ende oock mede een ruddre fier,
4100.[regelnummer]
Mijn heere Willem van den Bogaerde.
Dese sesse hielpen op dese vaerde
Mijn heere van Breda syne schare bewaren.
Mijn heer Aernoult gaf sonder spaeren
Die derde bataille heer Woultre Berthoude,
Sijn oudsten sone met ghewoude,
Ende oock sesse andere ruddren mede,
Die ick u noemen wille ter stede.
D'eerste was, dat weet waele,
Mijn heere Zegere van den Maele;
4110.[regelnummer]
D'ander sijn sone, mijn heere Simoen,
Een vroom ruddre ende een coen;
Die derde was heer Godevaert Screyhane,
Ende twee syne broedren, ick wane,Ga naar voetnootV. 4098-4113
| |
[pagina 185]
| |
Mijn heer Jan ende mijn heer Geraert.Ga naar voetnoot4114
Oec was met in de vaert
Mijn heer Jan van Caelmont.
Dese .vj. heren waren te diere stontGa naar voetnoot4117
Met here Wouter in de scare.
Der vierde scare nam ware
4120.[regelnummer]
Selve van Grimbergen heer Arnout;
Met hem waren ridderen stout,
Die som van sire herbergen waren,
Ende haer lijf niet en wouden sparen;
In stride waren si goet ende vlugghe.
D'een was heer Arnout van Oyenbrugge,
Die sijn raet was algader;
Oec was de sone met den vaderaant.
Van Oyenbrugge heer Henric.
Met hem was sekerlic
4130.[regelnummer]
Van Eppighem heer Paridaen;
Daer was met hem, na mijn verstaen,
Heer Henric Hoesken tien tide
Aldaer in mijns heren Arnouts side,
Ende nog een ridder van love,
Heer Paridaen van Massenhove,
| |
[pagina 186]
| |
Ende sijn oem heer Geraert van Liere,
Die hem in den strijt alhiere
Wale proefde sekerlike;
Ende heer Arnout van Hoembeke,
4140.[regelnummer]
Ende vier siner sonen onvervaert.
Dese hilden onder den standaert
Van Grimberghen by haren here,
Ende menich ander, die groter ere
Bejoeghen, daer's was te doene;Ga naar voetnoot4144
Want si waren stout ende coene.
Mijn heer Arnout heeft bewaertGa naar voetnoot4146
Van Grimbergen den standaert:
Mijn here van Assche beval hine,
Ende den ridder stout ende fine
4150.[regelnummer]
Heer Arnout van Hombeke
Met sine vier sonen sekerleke,
Ende wel gewapent waren;
Die twee daer af waren riddaren.
|
|