Grimbergse oorlog
(1852-1854)–Anoniem Grimbergse oorlog– Auteursrechtvrij[vs. 2885-3852]aant.Alse doot was die hertogeGa naar voetnoot2886
Die te Grimbergen hadde d'orloghe,Ga naar voetnoot2887
Ende sijn sone hadde ontfaenGa naar voetnoot2888
't Lant, so begonste hi saenGa naar voetnoot2889
2890.[regelnummer]
D'orloge te vernuwen doe;
Maer onwijsselijc voer hire toe:
Sonder raet dede hi al sijn dinc.
Dat die van Grimbergen yerst ontginc,
Vercregen si weder met dit orloghe,
Ondancs van Brabant den hertoghe.
't Goet vercregen si algader,
Dat hem ontcracht hadde sijn vader,
Die d'ierste orloge began,
Ende ander goet daertoe nochtan
2900.[regelnummer]
Namen si hem, sijt seker das,
Dat sijn vader houdende was,
| |
[pagina 130]
| |
Ende onthielden 't hem te male;Ga naar voetnoot2902
Daeromme vergaderde hi, wet wale,Ga naar voetnoot2903
Sijn volc groot ende cleine,Ga naar voetnoot2904
Ende voer met heercrachte gemeineGa naar voetnoot2905
In Grimbergerland logieren
Met ontplokene bannieren.
Alse die van Grimbergen vernamenGa naar voetnoot2908
Den hertoghe ende die met hem quamen,
2910.[regelnummer]
Wouden si tien selven tide
Jeghen hem varen met stride,
Ende nemen dats hem gebueren
Mochte; maer tier uren
Wederriet, als ic versta,
Selve die here van Breda,
Ende sprac: ‘Sem mijn ere!Ga naar voetnoot2916
Van Grimbergen her Arnout, here,Ga naar voetnoot2917
Het ware sotheit tesen tidenGa naar voetnoot2918
Dat wise nu voeren bestriden:
2920.[regelnummer]
Wine sijn van lieden niet voersien,
Ende die hertoghe nes om geen vlien
Hier comen; want groote cracht
Heeft hi al nu hier gebracht
| |
[pagina 131]
| |
Van ridderen ende van knapen,
Die wale connen aen de wapen;
Ende quamen wi te stride nu,
Daer soude gescien, dat seg ic u,Ga naar voetnoot2927
Grote scade in beiden siden.Ga naar voetnoot2928
Maer ic rade ons tesen tiden,Ga naar voetnoot2929
2930.[regelnummer]
Dat wy ons passe so bewarenGa naar voetnoot2930
Dat sy niet te na en varen;
Ende men doe 't goet hier in 't lant
Al voeren in seker hant:
Eest dat si idel vinden de scueren,
Sy selen hier niet lange dueren;
Want hem naect de winter cout.’
Si seiden alle: ‘Heer Arnout,
Dat is seker de beste raet.’
Doen ginc hi, dat verstaet,
2940.[regelnummer]
Ende dede die passen bewaren wel
Met volcke dapper ende snel;Ga naar voetnoot2941
't Goet dede hi uten dorpe voeren,Ga naar voetnoot2942
Ende liet open huys ende scueren,
Daer die hertoghe mocht toeGa naar voetnoot2944
Comen, weert spade, weert vroe.
| |
[pagina 132]
| |
Ende heer Arnout lag voert an
Te Grimbergen met menighen manGa naar voetnoot2947
Wel ter harnassche, ende wachte,
Beide by daghe ende by nachte,
2950.[regelnummer]
Sijn poent ende oic sijn stade
Om den hertoghe te doen scade.Ga naar voetnoot2951
Oec haddi doen begravenGa naar voetnoot2952
Grimbergen ende verhaven
Met grachten, dat men in ghenen sin
Dan te twee gaten mocht comen in,
Ende die waren van partye met
Goede lieden wel beset,
Entie verhoedense sere vast.
Als die hertoghe met menigen gast
2960.[regelnummer]
Een tijt hadde in 't lantGa naar voetnoot2960
Gelegen, ende hi ondervant
Hoe sy waren te gereken,
Dedi haestelic opbreken
Sijn here groot ende cleine,
Ende keerde weder algemeine
Te Brussel wert met luttel eren,
Ende liet scheiden sijn hulperen,
| |
[pagina 133]
| |
Ende sijn volc t'huyswert varen.
Selve bleef hi liggende t'waren
2970.[regelnummer]
Te Bruessel binnen der stat.
Alse heer Arnout vernam, dat
Die hertoghe ende sijn hereGa naar voetnoot2972
Gescheden was, dede hi met gheere
Den lantvolcke, des sijt vroet,
Wederhalen al haer goet;
Maer altoes bleef hi op sijn hoede,Ga naar voetnoot2976
Ende hielt bi hem, als ic gevroede,Ga naar voetnoot2977
Een deel lieden van den besten,
Daer hi hem met soude bewesten.
2980.[regelnummer]
Des grooten hoops en hadde hi
Niet te doen; want verre ende bi
Waest verbrant oft opgenomen
Waer dat men toe conste comen.
Dus namen si orlof vortane,
Ende die grave van Viane
Sciet van daer, als ic versta,
Ende oic die here van Breda;
Maer sijn vier sonen bleven daer,
Die hem holpen voer en naer.
| |
[pagina 134]
| |
2990.[regelnummer]
Dus bleef 't staende buten vrede,Ga naar voetnoot2990
Dat d'een den anderen niet dede
Dan si panden of roef namen
So wair dat sire toe quamen.
Alse dit in onpeise gestaenaant.
Lange hadde, so wort beslaen
Met siecheiden ende beswaert
Die ander hertoge Godevaert.
Onlange lachi, hine sterf;
Sire siele geve God haer bederf!
3000.[regelnummer]
In Brabant en was hi maer
Hertoghe omtrent vier jaer.
Te Lovene in Sinte PieterskerckenGa naar voetnoot3002
Groef men met dieren gewercken,Ga naar voetnoot3003
Ende met eren weerdelike,Ga naar voetnoot3004
Als't wel betaemde den hertoge rijcke.
Dese Godevaert liet een kint,
Jonc van daigen, ic liege u twint,Ga naar voetnoot3007
Dat in de wiege lag onbejaert,
Ende hiet die derde Godevaert.
3010.[regelnummer]
Doe quamen die naeste vriende,Ga naar voetnoot3010
Dat den kynde wel was siende,
| |
[pagina 135]
| |
Ende gaven't by rade der genote
Van den lande, clein ende grote,
Vier heren te bewaren sekerlijc:
D'een was van Diest mijn heer Henric;
D'ander heer Geraert van Wesemale,Ga naar voetnoot3016
Maerscalc van Brabant, wet wale;
Die derde heer Jan van Bierbeke;
Die vierde sekerleke
3020.[regelnummer]
Van Wemmele heer Arnout.Ga naar voetnoot3020
Desen vier heren stoutGa naar voetnoot3021aant.
Beval men in hoede dit jonge kint
Dat sijt souden met genint
Behoeden voirt ane van aldien
Daer hem ane mocht messchien.
Oec gaf men hem in handen
Die momborie van al den landeaant.
Toter tijt voert anne
Dattet kint gewassen was te manne.
3030.[regelnummer]
Oic moesten si beloven ende sweren
Dat sy souden helpen verwerenGa naar voetnoot3031
Waer men den kynde woude doen onrecht,
Ende sijn lant bevreden slecht,
| |
[pagina 136]
| |
Ende bystaen in rade en dadeGa naar voetnoot3034
Den lande, beide vroech ende spade.
Dit loofden sy gereet
Te voldoene, wien lief, wien leet,
En bleven lange, na dat ic't vinde,
Mombere van den jongen kinde,
3040.[regelnummer]
Ende regeerden lant ende kint.Ga naar voetnoot3040
Hierna gevielt sint
Dat van Grimberghen heer Arnout,Ga naar voetnoot3042
Ende beide syne sonen stout
Vernamen van 's hertogen doet,Ga naar voetnoot3044
Ende hadden nijt herde groet,
End in haer herte groten toren
Datse die hertoghe te vorenGa naar voetnoot3047
In haer lant hadde versocht,
Ende so vele volcx hadde brochtGa naar voetnoot3049
3050.[regelnummer]
Op hem, die hem daden scade,Ga naar voetnoot3050
Ende werden des staphans in radeGa naar voetnoot3051
Dat si die wouden wreken seere;Ga naar voetnoot3052
Om dies dat doot was haer heere,
| |
[pagina 137]
| |
Dochten dat si niet ene twint
En gaven om dat jonge kint.
Dies ontboot heer Arnout
Sijn vrienden jonc ende out
T'enen nameliken daghe,
Ende oic alle sijn maighen.
3060.[regelnummer]
Leenknechten ende man
Quamen te Grimbergen an,
Gewapent herde wel ter cuere.
Doen sprac mijn heer Arnout vuere:
‘Ghi heren, die hertoge van Brabant,
Die op ons gesticht heeft brant,
Ende ons geerne hadde verdreven,
Es doot, ende na hem es bleven
Een kint van jongen jaren.
Radijt nu, wy sullen varen
3070.[regelnummer]
Ons wreken daer in 't lant
Op die ons willen hebben gescant?’
Die here van Breda sprac doe:Ga naar voetnoot3072
‘Goeden raet sal ic geven hier toe;
| |
[pagina 138]
| |
Laet ons opsitten sonder vaer,
Wy sellen varen te Nettelaer,
Dat niet verre en es van hier;
Wy hebben ridderen stout ende fier,Ga naar voetnoot3077
Ende wy sellen in allen sinnen
Die borch beleggen. Eest dat wise winnen,
3080.[regelnummer]
So laetse ons, in corter stont,
Slechten tot in den gront,
Ende 't dorp verberren sonder sparen;
Ende van daer laet ons varenGa naar voetnoot3083
Te Vilvoorden al te male,
Ende afbreken borch ende sale,Ga naar voetnoot3085
Ende verberren 't dorp gereet,Ga naar voetnoot3086
Dat ons nu al te na steet,
Ende in de oogen al te seere.
Hierna sonder letten meereGa naar voetnoot3089
3090.[regelnummer]
Willen wy ons beraden saen
Wat wy dan voirt willen bestaen.’Ga naar voetnoot3091
Heer Arnout sprac: ‘Dese raet es goet,
Also wil ic dat men doet.’Ga naar voetnoot3093
Hi dede gebieden met staden
Dat men wagene dede ladenGa naar voetnoot3095
| |
[pagina 139]
| |
Met brode ende oic met wine;Ga naar voetnoot3096
Ende si loeden hoer wapine,
Tente ende paveljoene,
Dies men mochte te doene
3100.[regelnummer]
Hebben, ende dair toe gescutte,
Dat oirberlec ware ende nutte.
Doen die van Grimbergen waren
Al gereet, sonder sparen
Togen si al onverveert
Ghereet te Nettelaer weert,aant.
Ende voerden met hem in de vaertGa naar voetnoot3106
Menich starc springende paert,
Menich ors, menich rosside;Ga naar voetnoot3108aant.
Oec voerden si met hem tien tideGa naar voetnoot3109
3110.[regelnummer]
Menigen scilt ende baniere,Ga naar voetnoot3110
Die rikelijk waren ende diere.
Men blies dair hoirnen ende trompen,Ga naar voetnoot3112
Ende lieten die orssen henen trompenaant.
Des si te Nettelaer quamen,
Daer si belagen te samen
Die vaste borch alomme ende omme,
Beide in rechte ende in cromme.
| |
[pagina 140]
| |
Sy gingen slaen in dat groene
Tenten ende paveljoene,Ga naar voetnoot3119
3120.[regelnummer]
Daer si in souden rusten daghen;aant.
Ende als die van binnen saghen
't Here dat daer was gelogiert,
Werden si seere gescoffiert,
Ende verveert in allen sinnen,Ga naar voetnoot3124
Sine wisten wes beginnen;
Want sy waren onversien.
Doch sloten sy vaste na dien
Haer vaste poorten, dat wet,Ga naar voetnoot3128
Ende verhameiden metaant.
3130.[regelnummer]
Haer wikette met groter spoet,aant.
Met ketene vaste ende goet,
Ende met grote bomen sterc.
Daer na droegense hoer werc,
En grooten steenen totten mueren,
Daer si mede souden rueren,
Woude mense in enigen sinnen
Stormen; sy droegen ten thinnen
Stercke bogen ende gescutte,Ga naar voetnoot3138
Ende dat te stormen was nutte,
| |
[pagina 141]
| |
3140.[regelnummer]
Om hem te waerne met eren.
Ende van Grimbergen die herenGa naar voetnoot3141
Doe si gelogeert waren,
Ginghen si sonder sparen
Eten, drincken, slapen doe;
Maer si bewaerden hen alsoe
Dat si daden in der nachte
Doen al te sconen sciltwachte
Goeden lieden, diese in haer laghe
Wel behoeden totten daghe.
3150.[regelnummer]
's Morgens dede met gewout
Gebieden mijn heer Arnout
Dat hem elkerlijc bereide;
Hy woude die borch sonder beide
Stormen of asselgeren gaen,
Ende als men dit heeft verstaen
Wort in't here groot gescal.
't Volc ginc hem wapenen al;
Sy daden aen halsberge of platen,Ga naar voetnoot3158aant.
Ende wapenroc, die hem wel saten,Ga naar voetnoot3159
3160.[regelnummer]
Elc na dat hy begheerde.Ga naar voetnoot3160
| |
[pagina 142]
| |
Sy gorden goede snydende sweerde,Ga naar voetnoot3161
Ende namen helmen ende scilde.
Daer na daden de heren mildeGa naar voetnoot3163
Knapen nemen ende serjandenGa naar voetnoot3164
Vaste tergien in hare handenaant.
Ende hoek-awelen in haer hant,
Daer si mede, si u becant,
Den muer met souden breken,
Ende houwen ende afpeken.
3170.[regelnummer]
Ende doen si waren bereet
Togen si derwert wel gereet
Ter borch toe met groter spoet,
Somme t'ors, somme te voet.
Sy bliesen trompe ende hoorne
Dien van binnen ten toorne,
Die hem vaste setten ter weere.Ga naar voetnoot3176
Die van buten quamen met ghere
Al ter borcht toe gereet,
Wel gewapent ende bereet,Ga naar voetnoot3179
3180.[regelnummer]
Ende gingen die borch sonder vierenGa naar voetnoot3180aant.
Sterkelic asselgieren;
Hout ende stroe dat si brachten,
Ende vulden die diepe grachten
| |
[pagina 143]
| |
Ondancs die van binnen,
Die uytworpen in alle sinnen
Menighen herden, swaren steen.Ga naar voetnoot3186
Oec scoten si al in een
Scerpe stralen ende pilenaant.
Uit haren boge dicwile.
3190.[regelnummer]
Maer d'ander hadden targien vast,
Dat hem niet en scade een bast,Ga naar voetnoot3191
Ende volden die grachten daerGa naar voetnoot3192
Dat men cortelic daer naer
Aen den muer ginc te voet.
Doen haelden sy met groter spoet
Groote leederen ende stercke,
Die men maict te selken wercke,Ga naar voetnoot3197
Ende rechten se ane die mueren.
Der wert groot ende stuere
3200.[regelnummer]
Dat assaut ende vermede
Wel begonnen te .XX. steden.
Sy daden comen sonder sparen
Alle haer scutten, die daer waren,
Die opwert in dat rueelaant.
Scoten menich scarp quareel,
| |
[pagina 144]
| |
Die daer vlogen min noch meeGa naar voetnoot3206
Gelijc hagel ende snee;Ga naar voetnoot3207
Ende van buten ende van binnen
Elc pijnden om winnen,Ga naar voetnoot3208-3209aant.
3210.[regelnummer]
Ende scoot sinen vianden jeghen.Ga naar voetnoot3210
Daer wert gequetst menich degen,Ga naar voetnoot3211aant.
Beide van buten ende van binnen;Ga naar voetnoot3212
Men stormde daer in allen sinnen,
Ende die van buten sonder scop
Clommen daer die lederen op,
Ende droegen met gewelde
Boven haer die vaste schelde,
Waer op men menigen steen
Worp ende stac in een
3220.[regelnummer]
Met grote glavien lanc.aant.
Si daden an haren danc
Die lederen tumelen neder,
Die nochtan verquamen weder,
Ende togen emmer ter lederen toe;
Want dier van buten was doe
Vele meer dan dier van binnen,
Dies sijn si in allen sinnen
| |
[pagina 145]
| |
Ten mure clommen boven.
Men mochtse prisen ende loven
3230.[regelnummer]
D'ierste, die ten muere bestreden
Die vianden met vromicheden.Ga naar voetnoot3231
Dier was een voirwaer
Mijnheer Geraert van Herlaer,Ga naar voetnoot3233
Ende van Oyenbrugge mijnheer Henric,Ga naar voetnoot3234
Ende heer Willem sekerlijc,
Die borchgrave van der Thomen;Ga naar voetnoot3236
Dese waren opgecomenGa naar voetnoot3237
Ten muere aldaer yerstwerf;
Nochtan waren si menichwerf
3240.[regelnummer]
Geworpen op hare scildeGa naar voetnoot3240
Die sy hielden, die ridders milde,Ga naar voetnoot3241
Dat si bina waren gevallen;
Doch quamen si mit allenGa naar voetnoot3243
Al stridende hantgemene
Jeghen de vianden groot ende cleene,
Ende sloegen grote slaghe.Ga naar voetnoot3246
So vele deden si in dien daghe,
Dat men hare dade scone, goet,
Met rechte prisen moet.
| |
[pagina 146]
| |
3250.[regelnummer]
Wat si geraecten metten sweerde,Ga naar voetnoot3250
Dat velden si al tegen d'eerde.
Si daden tumelen van den muereGa naar voetnoot3252
Met tweeen, met drien, ter selver ure.
Die van binnen weerden hem vast;Ga naar voetnoot3254
Maer si werden te seere verlast,
Ende vermant in allen syden;
Ende doen si hare gesellen stryden
Sagen, die daer waren beneden,
Ende si al sulken anxt leden
3260.[regelnummer]
Op den muer daer si waren,
Clommen si op sonder sparen
Met .x. met .xij. te malen,
Ondancs den anderen, wet wale,
So dat si quamen ten muereGa naar voetnoot3264
Boven; ende dair, tier ure,
Wert menige man te dale gevelt
Van den muere met gewelt.
D'andere lieten's hieromme twint,
Sine clommens boven met genint,
3270.[regelnummer]
Soe dat si ten muer quamen,
Ende begonsten alle te samen
Te stridene op den viande,
Die hem weerde metten brande,Ga naar voetnoot3273aant.
| |
[pagina 147]
| |
Ende somme, dat wale wet,
Worpen si met stenen net;
Maer dire van buten was so vele,
Dat si moesten in den nijtspele
Wiken die van binnen waren;
Want daer wasser in dit toevaren
3280.[regelnummer]
Doot ende gequetst ene partie.
Van den muere vloen sie
In de borch, ende sloten se toe;
Maer die ander volgden doeGa naar voetnoot3283
Na die andren ter borch waert,
Ende daden die poerten op ter vaert,
Dat haer geselscap quam binnen;Ga naar voetnoot3286
Daer begonst men in allen sinnen
Die borch te bestriden nu.
Hier af wil ic swigen nu,
3290.[regelnummer]
Ende tellen u die jeste voort,
Gelijc alser toe behoort.
Tesen tiden, dat was waer,
Dat die van Grimbergen Nettelaer
Asselgieren wouden ende breken mede,aant.
Quam die niemare in die stede
| |
[pagina 148]
| |
Te Bruessele, dat van menigen degenGa naar voetnoot3296
Die borch al nu ware beleghen.
Die mare quam also voren,
Dat se die van Grimbergen storenaant.
3300.[regelnummer]
Willen, ende slechten in den grond;
Ende als elc here dat verstont,
Van dien dat 't kynt bevolen was,
Ende 't lantscap met, sijt seker das,aant.
Vermomboert hadden ende 't goet,
Wordense erre in den moet,Ga naar voetnoot3305
Ende ontboden ridderen, knapen,Ga naar voetnoot3306
Wel te harnassche in die wapen,
Die daer geseten waren naest.
Dese quamen met groter haestGa naar voetnoot3309
3310.[regelnummer]
Gewapent, ende dese scare
Was bevolen oec voerware
T'achterwaren, ic seker ben,
Den goeden here van Craynhem,
Dat si met hem voer sonder letten
Nettelaer die borch ontsetten;
Hi seide, hi dade geerne doe
Cracht ende macht daertoe.
| |
[pagina 149]
| |
Dien nacht so bleef hi
Te Bruessel, gelovet mi,
3320.[regelnummer]
Ende dat volc algader toe
Tote des anderen morgens vroe,Ga naar voetnoot3321
Dat die dach wert verclaert
Gereiden si hem ter vaert,
Ende sijn gevaren van daer,
Soe dat si sijn by Nettelaer
Ter borch wel gewapent comen,
Daer si cort hebben vernomen,aant.
Dat die van Grimbergen, die gaste,
Hebben gewonnen die borch vaste
3330.[regelnummer]
Op die van binnen tien tiden,
Beide met stormen ende met striden,
Ende afgebroken tot in den gront.
Si hadden oec lieden gewont,
Somme doot, een deel gevaen,
Ende groten roof gedaen;
Vele goets hadden si gewonnen:
Dat selen si, opdat si connen,
Voeren te Grimbergen waert.
Sy loeden hare carren ter vaert;aant.
| |
[pagina 150]
| |
3340.[regelnummer]
Want si wouden algader doe
Trecken te Vilvoorden toe.
Wat sijs in haren wegen vonden,Ga naar voetnoot3342
Dat roofden sy te dien stonden;
Maer cort daer na si vernamen
Dat daer veel liede gewapent quamen,
Die hem dair wilden letten,
Ende Nettelaer ontsetten.
Alse die van Grimbergen verstaen
Dit hebben, voeren si saen
3350.[regelnummer]
Den vianden in haer ghemoet
Met enen hope stout ende goet.Ga naar voetnoot3351
Bi Nettelaer op een schoon velt
Vergaderden si met gewelt,Ga naar voetnoot3353
Ende elc vergorde sijn peert wale.
Doen sprac heer Seger van den Male:
‘Ghi heren, hoert my voert an;
Hier compt gewapent menich man.
Daer by soud ic wel raden,
Dat wy een deel onser lieden daden
| |
[pagina 151]
| |
3360.[regelnummer]
Met haeste, na voren varen,
Jegen den vianden, sonder sparen,
End si op hem begonnen den strijt;Ga naar voetnoot3362
Wy souden hem volgen sonder verspijt,aant.
Ende van achter comen op hem;Ga naar voetnoot3364
Want sine selen meer noch minGa naar voetnoot3365
Van ons weten; dus mochten wise deren,Ga naar voetnoot3366
Ende ons selven best verweren.’
Sy riepen alle: ‘Men doe alsoe!’
Doen werter daer gecosen toe
3370.[regelnummer]
Wel .xx. hondert ridderen goede,
Stout ende van hogen moede,
Wel ghewapent ende gereden.Ga naar voetnoot3372
Hi geleidese tien steden
Selve, heer Wouter Berthout;
Sijn vader was heer Arnout,
Van Grimberghen die here,Ga naar voetnoot3376
Die weert was grooter ere.Ga naar voetnoot3377
Dus reet heer Wouter fierlike
Met sconen volcke vromelike,
3380.[regelnummer]
Ende blicken utermaten claer
Van sconen wapenen, die men daer
| |
[pagina 152]
| |
Sach op bergen ende in valeyen.
Daer hoerde men menich ors neyen,aant.
Dat bronken ginc te dier tijt.
Neven heer Wouteren, seker sijt,
Reden noch ridderen vive,
Vrome ende stout van live;
D'een was heer Segher van der Male,
Die den raet gaf, wet wale,
3390.[regelnummer]
Dat dese voren souden riden
Die vianden daer bestriden,Ga naar voetnoot3391
Ende d'andre souden comen na.
Bi hem voer, als ic versta,
Mijn heer Simon, die sone sijn,
Ende die borchgrave fijn
Van der Tommen, mijn heer Willem.
Oec streden met hem
Heer Geraert ende heer Jan Screyhane:
Twee bruederen, na minen waneGa naar voetnoot3399
3400.[regelnummer]
Waren si coene ende vroet.
Dat waren vijf ridderen goet,
Die met heer Wouteren reden,
Met groote behagelheden,
| |
[pagina 153]
| |
Daer si sagen die vianden
Voer hem comen in den sande
Met groter haest gevaren
Wel gewapent sonder sparen;
Ende als heer Wouter vernam
Dat hy by den anderen quam
3410.[regelnummer]
So dat hem wale dochte
Dat men se beschieten mochte
Met enen boge, horte hi voreGa naar voetnoot3412aant.
Op een sterc ors ter core,
Wel ghewapent als een lanthere.
Een scilt droech hi min no mereGa naar voetnoot3415
Ghelijc dat was sijn baniere,Ga naar voetnoot3416
Die was van gout ende diere,
Met ere vaesche van lasuere,aant.
Met drie coken goet ter cuere
3420.[regelnummer]
Van sabele: twee boven, een beneden;Ga naar voetnoot3420
Schacht in hant van behagelheden,Ga naar voetnoot3421
Een pinceel daer ane van siden.aant.
Jegen hem horte tien tyden
Een vrome man, maer ic en weet niet
Ter waerheit hoe hy hiet.Ga naar voetnoot3425
| |
[pagina 154]
| |
Hy droech enen gekeperden scilt;Ga naar voetnoot3426
Sijn spere wel te poente hilt,
Ende sloech Wouteren op de side,
Beneden den scilt, dat tien tideGa naar voetnoot3429
3430.[regelnummer]
Sijn spere al in splinteren brac;
Maer hoert hoe hi weder stac.
Hi geraecten bat ter cuere,Ga naar voetnoot3432
En staken op die borste vuere,Ga naar voetnoot3433
Op sijn plate, dat hi dede waden
Sijn spere-yser ende baden
In sijn lijf enen grooten voet.
Heer Wouter was vrome ende goet,
Trac 't spere van hem, d'ander viel neder:
Nien wet ic of hi op stont weder;
3440.[regelnummer]
Want die strijt began daer tier steden,
Daer dapperlijc toe quam gereden
Heer Willem die borchgrave coene
Op een ors van goeden doene,
Met sinen wapenen overtoghen,
Die van goude scoon, ongelogen,Ga naar voetnoot3445
Ende van kelen waren ondersneden
Met drie keperen vol schierhedenaant.
| |
[pagina 155]
| |
Van selvere ende van lasuere.
D'ors liet hi lopen te dier ure
3450.[regelnummer]
Rechte te stride waert in,
Ende stac een meer no minGa naar voetnoot3451
Dat hi nederviel ter erden;
Soe dede hi den anderen ende den derden.Ga naar voetnoot3453
Hi trac 't sweert doen 't spere brac;
Doen wert daer een groot gecrac,
Beide van slagen ende van steken:Ga naar voetnoot3456
Menige glavie sag men breken.
Men ginc daer in beide sidenGa naar voetnoot3458
Sere vechten ende striden.
3460.[regelnummer]
Een jongelinc quam in den stride
Ghereden wale op een rosside,
Gewapent, ende stac voert ane
Mijn heer Janne Screyhane
Dat hi ter erden wel naer
Oec was gevallen dair;
Doch onthielt hi hem in 't ghereide,aant.
Ende sloech den ghenen sonder beideGa naar voetnoot3467
Dattet hoift ter aerden vel.
Doen wert die strijt groot end fel;
| |
[pagina 156]
| |
3470.[regelnummer]
Van Grimbergen die gasten
Worden doen bestriden vaste
Van den Brabantschen heren;
Maer si weerden hem met eren,
Ende slogen menighen ter eerden,
Wat si geraecten metten sweerden,
Dat begaf sine slage voirt ane.
Doen quam heer Geraert Screyhane,
Die vrome was ende coene,
Op een ors van Arragoene,
3480.[regelnummer]
Dat sprongen groot springende quam;
Sijn scilt, als ic vernam,
Was al te male van kelen root,
Met een hoede van silvere groot,aant.
Drie rode meerlen, meer no min,Ga naar voetnoot3484
Met enen rande, meer no min,
Van lasuere al geheel.
Sijn wapenrok, sijn tornekeel,Ga naar voetnoot3487aant.
Sijn coevertoere, wet wale,
Was van den selven al te male;
3490.[regelnummer]
Hi riep: Grimbergen! sinen cri.aant.
Aldus quam die ridder vri
| |
[pagina 157]
| |
Geslegen voer metten sporen.
Hi sach enen die hem te voren
Sere dede te dien stride;Ga naar voetnoot3494
Want hi hadde ten selven tide
Enen knape nedergesteken,Ga naar voetnoot3496
Dat heer Gerart woude wreken,
Ende liet d'ors lopen te hem waert;
Den ghenen geraecte hi ter vaert
3500.[regelnummer]
Op den scilt dien hi stac voere;
D'yser leet de plate doere,
Ende raecte hem in het herte,
Dat hi doot ter erden sterte.Ga naar voetnoot3503aant.
Dat spere brac; ten sweerde hi vinc,
Dat hem bi der side hinc,
Ende sloech dair enen anderen mede,
Dat hi doot viel op de stede.
Den derden geraecti also warm,
Ende sloech hem af den arm.
3510.[regelnummer]
Daerna sloech hi in de scare,
Ende voer striden hare ende dare.
Ten stride quam een ridder stout,
Van Craynem mijn heer Arnout,
Ende menich man quam ten stryde,
Gewapent nevens sijn syde.
| |
[pagina 158]
| |
Selve was hi gewapent wel,
Ende sat op een ors harde snel
Gewapent tote in d'ogen sijn.
Sijn tornekeel was goet ende fijn,
3520.[regelnummer]
Ende was eens met siere baniere,
Die abelic was ende diere,aant.
Van claren goude, ende daerin
Een cruce van kelen, meer no min,
Van sable een craye fier
Staende in 't overste quartier.
Sijn ors was overdect wale
Van den selvere al te male.
In sijn hant hilt hi een spere,
Ende quam gereden in 't here,
3530.[regelnummer]
Op sijn ors sterc ende goet,
Ende stac enen in 't gemoet
Op den scilt dat hi cloef,
Oft hadde geweest een loef.
Dat spere voer voert, ende sneet
Die plate alse een siden cleet,
Beide vleesch ende huyt;
Doot werp hine den selven uit.Ga naar voetnootV. 3504-3537aant.
Dat spere trac hi na hem weder,Ga naar voetnoot3538
Daer hi den anderen met stac ter neder,
3540.[regelnummer]
Ende den derden; doe brac dat spere.
Ten sweerde vinc hi doe met gheere
| |
[pagina 159]
| |
Ende ginc doe striden vreselike.
Daer werden gemaict vele like,
Ende menich wert daer gewont
Dat hi meer en wert gesont.
Mijn heer Arnout sloech in de tas,Ga naar voetnootV. 3546aant.
Die der Brabanters leytsman was.Ga naar voetnoot3547
Nu es daer comen, wet wale,Ga naar voetnoot3548
Mijn heer Segerman van den Male,
3550.[regelnummer]
Die van Grimbergen, sijt seker das,Ga naar voetnoot3550
Van aver t'avere geboren was.aant.
Sijn wapenroc die hy hat ane
Was van rikeliken gedane,
Al van sinopre, dat wet,aant.
Met een hode van silvere met,
Gecasseleert harde wel.Ga naar voetnoot3556aant.
Sijn ors was dapper ende snel,Ga naar voetnoot3557
Ghedect met eenen groenen samite;aant.
In sijn hant hilt hi met vliteGa naar voetnoot3559
3560.[regelnummer]
Een spere sterc ende stijf,
En liet lopen sonder blijfGa naar voetnoot3561
Sijn ors dapper ende goet,
Ende stac enen in sijn gemoet
Op die plate in de slincke sydeGa naar voetnoot3564
Dat hi nederviel tien tyde,
| |
[pagina 160]
| |
Ende bleef onder die peerde versmacht.
Daerna stac hi met groter crachtGa naar voetnoot3567
Enen ridder ter erden neder;
Maer hi wert gemonteert weder.aant.
3570.[regelnummer]
Tspere brac, maer dat tronsoen
Sloechi op 't hooft een Brabantsoen,
Dat hi (van) d'ors viel op de eerde.
Daerna vinc hi te sinen sweerde,
Dat hi greep in sijn handen;Ga naar voetnoot3574
Daerna sloechi op de vianden,
Diere hi quetste herde vele
Ende vermincte in de nijtspele.
Daer wert herde seere gestreden,
Ende menich man overreden,
3580.[regelnummer]
Die vertreden bleef op d'eerde.
Daer braken schachten ende sweerde,
Die daer geslagen wierden ontwee;
Daer wert gecrijt ende gecree,
Ende menich peert doorsteken;
Daer wert gevochten ridderleken.
Mijn heer Simon van den Male,
Proefde hem in den stride wale,
| |
[pagina 161]
| |
Ende sijn vader, mijn heer Segerman:
Menighen viant reden si an.
3590.[regelnummer]
Die sone nu, sijt seker das,
Gelijc den vader gewapent was;
Maer een sterne, seldi geloven,
Van sable stont in 't hooft boven.
Hy sloech sijn ors met sporen
Van goude roet, ende heeft vercoren
Enen, dien hi stac voere
Den seilt ende den rugge doere,
Ende viel ter eerden neder.
Doen riep hi: Grimbergen! weder,
3600.[regelnummer]
Lude ende met groter kele.
Doen ginchi in den nijtspele
Striden utermaten wale;
Maer die van Brabant, sonder fale,
Hadden hem te vele liede,Ga naar voetnoot3604
Ende te groten maiseniede.Ga naar voetnoot3605
Her Wouter Berthout, die here,
Hadde gestreden herde seere
| |
[pagina 162]
| |
Gelijc enen vromen man.
Sine liede sachi voert an
3610.[regelnummer]
Verladen utermaten sere,
Dies hadde die stoute here
Verdriet ende groten toren,
Ende sloech sijn ors met sporen.Ga naar voetnoot3613
Hi schudde den arm metten schachte,
Ende stac met al sulken crachte
Enen cnape hiet Godeskijn,
Die 't in den strijt, als 't was in schijn,
Seer wel hadde gedaen,
Dat sijn spere-yser saen
3620.[regelnummer]
Sijn lijf dore moest waden,
Ende hem twint stont in staden
Van sinen wapenen clein no groot,
Ende viel ter eerden doot.
Doen trac hi 't speer na hem weder,
Daer hi menighen man seder
In den strijt quetste mede.
Doen quam gereden ter stede
Heer Willem die borchgrave,
Ende stac enen knape ave,
3630.[regelnummer]
Die van walscher Brabant was,Ga naar voetnoot3630
Dat hi doot viel in 't gras.
| |
[pagina 163]
| |
Ende heer Seger van den Male
Stac enen dat hi taleaant.
Tumelde van sinen peerde,
Ende bleef vertreden op d'eerde,Ga naar voetnoot3635
Daer si hondert sagen an;
Dese hiet van Lovene Jan.
Daer quam cort gereden doen
Heer Segerman's sone, mijn heer Simoen
3640.[regelnummer]
Van den Male, een ridder stout,
Ende stac heer Lambrecht met gewout,
Die van den geslechte wale
Geboren was van Wesemale,
Dat hi doot met alle
Voor sijn voeten quam gevallen;
Want hine dore sijn herte reet.
Doen reet hi voort ende street
Met sinen sweerde dat hi trac,
Ende dede menighen ongemac,
3650.[regelnummer]
Ende velde neder in dat gras,
Dies crune nemmermeer genas;aant.
Voerts sloechi in den strijt.
Daer quam ghereden tiere tijt
| |
[pagina 164]
| |
Mijn heer Gerart Screyhane;
Mijn heer Jan volgde hem ane,
Die in stride tiere uren
Beiden wel mochten dueren;
Van ere wapenen waren si.aant.
Heer Gerart die ridder vri
3660.[regelnummer]
Stac enen die Gosewijn hiet:
Door den buc horte hi den spriet
Met al met den gonfanone;aant.
Ende heer Jan die ridder scone
Stac enen dore sijn wapen snel
Dat hi neder ter eerden vel:
Onder die peerden wert hi versmacht.
Doen wert daer met groote cracht
Ghestreden ende met grimmigen moede;Ga naar voetnoot3668
Daer lach menich in den bloede
3670.[regelnummer]
Ghetorden ende t' ongereke.
Daer quam verstormelike,
Mijn heer Wouter Berthout,
Ende stac een ysere ende hout
In den buic ene elle lanc;Ga naar voetnoot3674
Dat spere brac in dat bedranc,
| |
[pagina 165]
| |
Ende vinc ten scerpen sweerde,
Daer hi hem wel mede weerde,
Ende sloech enen boven
Op 't beckeneel, dat hy 't gecloven
3680.[regelnummer]
Heeft tot sijn ogen.
Die stercke doot deet hi hem doghen,
Daer 't mijn heer Arnout toesach,
Dies hadde hi quaet verdrach
Van Craynhem, sijt seker das,
Die der Brabanters leytsman was;
Want die doot bleef was sijn maech.
Dies en was hy lac noch traech:aant.
Met sporen sloech hi ongespaert
Te mijn heer Wouter Berthout waert,
3690.[regelnummer]
Ende stacken so onsochte,
Eer hijs hem gehoeden mochte,
Dat hi nederviel op d'eerde;
Maer hi spranc op als d'onverveerde,
Ende trac voor hem sinen scilt.Ga naar voetnoot3694
Sijn sweert nam hi met gewilt
Ende ginc striden daer te voet,
Als een ridder vrome ende goet.
| |
[pagina 166]
| |
Sijn volc quam daer toegereden
Met wel grooter haesticheden,
3700.[regelnummer]
Ende si wouden hem monteren.
Daer wert gestreden met eren
Boven heer Wouter, sonder waen,Ga naar voetnoot3702
Ende menich schoon pongijs ghedaenGa naar voetnoot3703
Van den heren in elke side.Ga naar voetnoot3704
Daer quam in den stride
Mijn heer Wouter de Beere,
Die gestreden hadde met ghere
Op die van Grimbergen fellike.
Daer wert gestreden ridderlike;
3710.[regelnummer]
Hi was t' ors, gewapent wale
Ende met ysere ende met stale.
Sijn wapen hem van prise wel saten:
Hi hadde boven sire platen
Een tornekeel, dat hem wel stoet,Ga naar voetnoot3714
Van keelen root als een bloet,Ga naar voetnoot3715
Van selvere vijf ruten rene,aant.
Daer in met enen palesteneaant.
Staende sijnde van lasuere.
Starc, groot ende goet ter cuere
3720.[regelnummer]
Was sijn ors ende oic snel,
Dair hi op was geseten wel.
| |
[pagina 167]
| |
Nu es hi comen in dat here
Gereden met gerechte spere,
Ende stac mijn heer Janne Screyhane
Dat hi viel in der bane
Op die doden, die daer lagen,
Dat hi swaerlic mochte verdragen;
Maer hi lach harde onlanghe,
Hine spranc op in den bedwange
3730.[regelnummer]
Ende ginc staen met gewoude
Neven heer Wouteren Berthoude
Te voet in den herden stride,
Ende trac van ane sine side
Sijn goede sweert ute sinen scoe,aant.
Daer hi hem met ginc weren doe
Ende vaste slaen in beiden siden;
Oic riep hi tien selven tiden:
Grimbergen! wat hi mochte.Ga naar voetnoot3738
Daer was van slagen groot gerochte
3740.[regelnummer]
Ende menich man overreden,
Ende gequetst daer si streden;
Doch daden so vele, si u cont,
Die van Grimbergen tiere stont,aant.
| |
[pagina 168]
| |
Dat si met pinen, met groter cracht,
Te peerde hebben wederbracht
Die heren beide, die te voet
Streden als ridderen goet;
Ende als heer Wouter, doe ic u weten,
Ende heer Jan waren opgeseten,
3750.[regelnummer]
Togen si haer sweerde uter sceide,
Ende lieten d'orse lopen beideaant.
In die vianden te hande,
Ende ginghen striden metten brandeGa naar voetnoot3753
Vreselyke op die andre doe,
Die hem seere ronnen toeGa naar voetnoot3755
T'allen siden, segge ic u.
Her Wouter gaf enen hu,Ga naar voetnoot3757
Ende sloech enen datti hem cloofde
Die meeste helft van den hoofde,
3760.[regelnummer]
Ende hi op d'eerde neder viel doot,Ga naar voetnoot3760
Ende heer Jan sloech in den noot
Enen andren 't hooft af sonder merre.
Doe worden die van Brabant erreGa naar voetnoot3763
Als si 't saghen, ende ronnen
Den anderen op; daer wert gewonnen
Ere ende prijs in beiden siden;
Men sach noyt so sere striden.
| |
[pagina 169]
| |
Die van Brabant hebben verladenaant.
D'ander, die si achter daden
3770.[regelnummer]
Met grooten slaghen ende met fellen;
Heur sweerden clonken als bellen.
Tegen der Brabanters gemene
Was der anderen macht wel clene.
Het waer hem van spel gegaen;
Maer daer toe quamen saen
Gereden in der selver bane
Selke die riepen: Viane!
Oec riep daer: Grimbergen! met
Ene partie, die ongelet
3780.[regelnummer]
D'orssen sloghen metten sporen.
Elc heeft den anderen vercoren;
Selc vinc ter spere, selc trac 't sweert.
Doen worden die Brabanters verveert;
Hem dachte verloren 't spel,
Dies erselden sy, dat wet wel,Ga naar voetnoot3785aant.
Vorder dan si waren comen.
Als mijn heer Arnout dat heeft vernomen
Van Craynhem, heuren leytsman,
Wert hi erre, ende sloech voert an
| |
[pagina 170]
| |
3790.[regelnummer]
Sijn sterke ors metter sporen,
Ende stac enen rechte voren:
Beide man ende peert
Keerden die voeten op weert.
Dat spere trac hi na hem weder,Ga naar voetnoot3794
Ende stac enen anderen neder.
Doen trac hi 't sweert voert sere,Ga naar voetnoot3796
Ende voer striden als een here:
Al sijn volc vertrooste hi;
Sijn sweert als een ridder vri
3800.[regelnummer]
Voer hi proeven in den stride.
Dus vercoeverden tien tideaant.
Die van Brabant overwaer;
Menich slach groot ende swaer
Wert daer geslegen in der noot.
Oic bleef dair menich doot
Die 's morgens was al gesont.
Die van Grimbergen, si u cont,aant.
Mochten in der scoffelturenaant.
Langer niet een twint geduren.
3810.[regelnummer]
Sy moesten keeren door de noot
En vlien uter persen groot,
| |
[pagina 171]
| |
Des si met grooter pine daden;
Want si waren te sere verladen:
Si hadden scade genomen swaer.
Oec volgden hem d'ander naer;
Een deel sloeghen sire ende vinghen,
Ende met deser samenlinghen
Vercoeverden weder met eren.
Van Grimbergen die heren
3820.[regelnummer]
Leerden die van Brabant sterken strijt,
Ende dadense algader tiere tijt
Deisen met slaghen groot na dat
Tote Bruessele der stat.
Die van Grimbergen keerden doe
Vaste met hare proyen toe;
Sy hadden den strijt verwonnen.
Na dat si gemerken connen,
Soe hebben si, dat wet te voren,
Omtrent .lx. man verloren.
3830.[regelnummer]
Een deel wasser oec gewont.
Haer gevangen daden si tiere stont
In eenen torre spannen vaste,Ga naar voetnoot3832
Daer si in hadden cleine raste.Ga naar voetnoot3833
| |
[pagina 172]
| |
Hier na dede heer Arnout
Van Grimbergen, die here stout,
Die ghene halen sonder begheven,
Die op 't velt doot bleven,
Beide vriende ende vianden,
Ende deetse begraven te hande
3840.[regelnummer]
Op een kerchof, des sijt vroet,
Dat daer by den cloestere stoet.
Daer na gingen hem ontwapen
Ridderen, heren ende knapen,
Ende ginghen hem daerna rusten
Dies hem mochte lusten.
Die gewonde, in waren saken,
Deden hem binden ende vermaken;
Eten, drincken ginghen si mede.
Van hem swig ic nu ter stede,
3850.[regelnummer]
Ende sal u van den anderen tellen,aant.
Die henen reden met haren gesellen
Te Bruessel waert hare straten.
|
|