Grimbergse oorlog
(1852-1854)–Anoniem Grimbergse oorlog– Auteursrechtvrij[vs. 2398-2884]aant.Te Bruessel waert, met sine maisenieden.Ga naar voetnoot2398
Daer bleef hi met sine lieden
| |
[pagina 107]
| |
2400.[regelnummer]
Enen tijt, met grooter rasten,
Dat hy ene twint en dede aentasten
Van Grimbergen die heren goet,
Daer hi toe drouch quaden moet
Om ouden hate ende hatie.aant.
Met nuwen raet sochte hie
Hoe hi op hem enige dingen
Met ocsuine mochte bringenaant.
Dat oirloge toe brachte.
Soe lange peinsde hi ende dachte
2410.[regelnummer]
Dat hi in't ende liede dede vaen
Van Grimbergen, sonder waen,
Die om haer comenscap uytreden,Ga naar voetnoot2412
Ende teech hen ane onvermeten
Dat si op straten hadden gerooft;
Hi deedse voeren, dat gelooft,Ga naar voetnoot2415
Tot Bruessel in gevancnesse.
Als dat vernamen, sijt gewesse,
Heer Arnout ende die sone sijn,
Sonden sy enen bode fijn
2420.[regelnummer]
Aen den hertoge in der stat
Van Bruessel, die hem bat,
| |
[pagina 108]
| |
Als hi quam daer hine vant,Ga naar voetnoot2422
Dat hi sinen here te hant
Sine lieden sonde ende sijn vrient,
Die hi al onverdient,
Sonder mesdaet, hadde doen vaen:
Of hi sal vatten en slaen
Ridderen, knechten, clercken, papen,
Waer dat hise can betrapen
2430.[regelnummer]
In uwen lande ochte bevaren.
Die hertoge sprac, sonder sparen:
Hine doets niet doer haren wille,
Sy mochten wel swigen stille.
Het ware sotheit dat si dochten;Ga naar voetnoot2434
Daden si al 't quaetste dat si mochten,
Hine losset niet een slee.aant.
Hier met keerde min no meeGa naar voetnoot2437
Die bode van den hertoghe dairGa naar voetnoot2438
Te sinen heere. Kort daer naer
2440.[regelnummer]
Tot Grimbergen es hi comen,
Daer hi heer Arnoude heeft vernomen,
| |
[pagina 109]
| |
Ende heeft hem alle die waerheit
Van tshertogen wegen geseit:
Als dat hi niet eene slee
En dade doer hem, noch min no mee,
Ende dat hi hem waert dat bedochteaant.
Quaetste daet dat hi mochte.
Alse dat hoorde heer Arnout
Van Grimbergen, die here stout,
2450.[regelnummer]
Wert hi verbolgen ende erre,
Ende geboot sonder merrenGa naar voetnoot2451
Een deel volcs, die te samenGa naar voetnoot2452
Tot hem wel gewapent quamen,
Ridderen ende baetselere,aant.
Die de wapenen minden seere,
Ende diese hadden in't gemeenGa naar voetnoot2456
Verre besocht. D'eene was een
Van der Thomen mijn heer Willem,Ga naar voetnoot2458
Die borchgrave, ende met hem
2460.[regelnummer]
Van Oyenbrugge heer Henric,
Ende met hem dieregelijc
Heer Geraert ende heer Jan Screyhane.
Oec was met hem, wet wale,Ga naar voetnoot2463
| |
[pagina 110]
| |
Heer Henric ende heer Arnout,Ga naar voetnoot2464
Die kinderen waren vrome ende stout
Mijns heren Arnout van Hombeke.
Mijn heer Simon quam in de reke,Ga naar voetnoot2467
Die van der Male hiet voerwaer,
Ende heer Geraert van Herlaer,
2470.[regelnummer]
Heer Paridaen oec van Massenhove.
Dit waren ridderen doe van love,Ga naar voetnoot2471
Stout, vrome, jonc van jaren,Ga naar voetnoot2472
..........Ga naar voetnoot2473aant.
Tot Grimbergen met ridderschape,
Ende met menighen vromen cnape,
Die de wapenen minden seere.
Dese sijn met groter ereGa naar voetnoot2477
Te Grimbergen comen binnen;
Daer dede hem heer Arnout bekinnen
2480.[regelnummer]
Hoe sijn lieden waren gevaenGa naar voetnoot2480
Van den hertoghe, diese ontgaen
En woude laten dore niemants bede:
‘Oec heb ic's hem doen bidden mede;
Want sine waren niet misdadich.
Hier toe wilt my sijn geradich,
| |
[pagina 111]
| |
Wat wrake ic doen mach hier ave.’
Doen antwoerde die borchgrave:Ga naar voetnoot2487
‘Laet ons varen te Bruessel waert,Ga naar voetnoot2488
Ende vaen al ongespaert
2490.[regelnummer]
Wat wy vinden in ons gemoet.’
Heer Arnout sprac: ‘Ic wille men't doet.’Ga naar voetnoot2491
Sy saten op al ongespaert
Ende reden doe te Bruessel waert.
XL scutters voerden sy met bogen;
Woudse iemant orloghen,
Ochte weren, ochte slaen,
Dat sy hen by souden staen.
Dus sijn sy in't lant getoghenGa naar voetnoot2498
Godevaerts des hertoghen,
2500.[regelnummer]
Ende gingen panden ende roven;
Dus meughdi my geloven,
Ende namen 't goet dat sy vonden,Ga naar voetnoot2502
Ende deden't aen corte stondenGa naar voetnoot2503
Te Grimbergen binnen driven.
Oec vinghen sy, sonder bliven,
Wat sijs alomme consten betrapen,
Ridderen, knechten, clercken, papen,Ga naar voetnoot2507
| |
[pagina 112]
| |
Ende voerdense te Grimbergen in,
Ende daertoe haer gewin.
2510.[regelnummer]
Ende alse die hertoge, dat verstaet,Ga naar voetnoot2510
Seggen hoerde dese overdaet,Ga naar voetnoot2511
Die hem die Grimberchsche heren
Hadden gedaen ende die oneren,
Sant hi liede vrome ende stout,Ga naar voetnoot2514
Die wachten souden met gewout
Beide weghen ende straten,
Sine vingen't, also sy deden al,
Beide groot ende smal.
2520.[regelnummer]
T'ierst dat si quamen in't lant
Van Grimbergen, sy u becant,
Bereden si heiden, hage, ende velt,Ga naar voetnoot2522
Bosschen ende straten met gewelt;Ga naar voetnoot2523
So dat niemant gaen noch riden
En mochte, noch hem ontvlieden,
Sine vinghen of sloegen doot,
Ende roofden 't al, cleen ende groot,
Dat hem ter were niet en dede;Ga naar voetnoot2528aant.
Dat hem weerde slogen sy mede.
2530.[regelnummer]
Sy roefden 't volc, ic liege u niet,
Ende als si hem ontsagen yet,
| |
[pagina 113]
| |
Vloen sy achterwaert algaer
In de borch te Nettelaer,
Die tshertogen was sekerleke,Ga naar voetnoot2534
Ende aldoen stont by Strombeke.
Daer waren sy seker voer elken gast;
Het was een huys sterc ende vast,
Daer en mochte messchien niet;
Ende als sy hier stade saghen yet
2540.[regelnummer]
Voeren si roven ende berren,
Ende vinghen't sonder merren,Ga naar voetnoot2541
Daer sy toe consten comen.
Oec deden hem groote onvrome,Ga naar voetnoot2543
Die van Grimbergen desgelike,
Sine spaerden arm noch rike,
Waer dat sire quamen toe.
Oec geviel dicke alsoe,
Dat d'een te gemoete quam
Den anderen, alsoe ic vernam,
2550.[regelnummer]
Van hem, die wachten achter straten,
Ende vochten sere uter maten.
Dus hadden sy vele pongise;aant.
Maer sy en consten in geenre wise
| |
[pagina 114]
| |
Comen t'enighen staende stride;
Die minste hoop weec t'allen tideGa naar voetnoot2555
Den meerren, also ic las,
Tot hi van lieden riker was,
Ende oirloghden in beiden siden.
Doen geviel't t'enen tiden,
2560.[regelnummer]
Alse dat hadde geduert een jaerGa naar voetnoot2560
Dat te Grimbergen quam daer naer
Mere, dat lieden van BrabantGa naar voetnoot2562aant.
Gelegen waren daer in 't lant,Ga naar voetnoot2563
Ende sloegen op huyse ende scueren,
Ende namen ter selver urenGa naar voetnoot2565
De lieden daer si toe quamen;
Ende t'iersten dat dit vernamen
Van Grimbergen die heren vrie,
Satter op eene groote partie,
2570.[regelnummer]
Met heren Wouter Berthoude,Ga naar voetnoot2570
Ende met sinen broeder boude,
Ende quamen al ongespaertGa naar voetnoot2572
Gereden met grooter vaert
Op die andere al onversien.
Doen sise sagen riepen mettien
| |
[pagina 115]
| |
Wat si mochten, sonder verbergen:Ga naar voetnoot2577
‘U proye moet ons hier nu bliven;
Die en seldi niet verre driven.’
2580.[regelnummer]
Daer voeren si steken ende slaen,
Dies die ander worden ontdaen;
Want sy waren ongewaerneert.Ga naar voetnoot2582
Ghereden sijn sy ende gekeert,
Wat sy mochten, hare strate,
Ende hebben daer den roof gelaten:Ga naar voetnoot2585
Haers ondancs vloen sy voren;
D'ander volghden na met sporen,
Ende vingender onderwege vele;
Oec sloegen sire doet in den nijtspele.Ga naar voetnoot2589aant.
2590.[regelnummer]
Sy jaeghdense tote Bruessel toe;
Maer daer lieten sise doe,
Ende sijn met haren gewinneGa naar voetnoot2592
Gekeert te Grimbergen inne
Vrolike ende sere blide.
D'ander quamen van der sideaant.
Te Bruessele al in ghevarenGa naar voetnoot2596
Ten hertoghe, sonder sparen,Ga naar voetnoot2597
| |
[pagina 116]
| |
En clagheden van die groote scaden,
Die hem die Grimberchse heren daden,
2600.[regelnummer]
Doe si sijn liede onder weghen
Gevaen hadden ende geslegen,
Som doot, som gewont, som mat,
Ende gejaget totter stat.
Als die hertoghe dit vernam
Wert hi tornich ende gram,Ga naar voetnoot2605
Ende swoer in dieren ede,
Si souden't becopen te lede,
Dat sijt oyt dorsten bestaen.
Die hertoge dede wel saen
2610.[regelnummer]
Ontbieden ridderen ende cnapen,
Die wel consten aen de wapen,
Dat si quamen, sonder beiden.
Doen ginc hem elkerlijc gereiden,Ga naar voetnoot2613
Ende quamen ten hertoge met eren.
Nu hoirt van de Grimberchse heren,
Den vromen man heer Arnoude,
Ende van heer Wouter Berthoude,
Sinen sone, wat si doen daden.
Doen si hadden met scaden
| |
[pagina 117]
| |
2620.[regelnummer]
Die Brabantsoenen gescoffiert,Ga naar voetnoot2620aant.
Die sy some ongemaniert
Versloegen, ende some vinghen,
Hadden sy van desen dinghen
Anxt, alse dat die hertoghe
Met stride ende met orloghe
Sijn scade soude wreken comen
Op hem allen, niet op hem somen;
Ende ontboden vrienden ende maghe,
Dat si t' enen gesetten dagheGa naar voetnoot2629
2630.[regelnummer]
Te Grimbergen gewapent quamen,
Also si daden te samen.
T'ierst dat si vernamen die mere
Quamen si t' allen wijch ghere
Te Grimbergen wert gereden,
Met groter behagelheden.
Daer quam die grave van Vianden,
Met menighen man, wilt verstanden,
Crachtich gewapent totten oghe.Ga naar voetnoot2638
Oec quam dair ten oirloghe
2640.[regelnummer]
Die heer van Breda en sijn sonen,Ga naar voetnoot2640
Met volcke dat men niet versconen
| |
[pagina 118]
| |
Wel en mochte, des sijt vroet,Ga naar voetnoot2642
Die van hem hielden leen ende goet.
Van Mechelen ende oic voirt an
Tot bi Postele, menich man
Quamen hem te helpen, dat wet,
Ridderen ende cnapen, die met
Te Grimbergen woonden omtrent.
Dese quamen met ghenentGa naar voetnoot2649
2650.[regelnummer]
Wel gewapent ende opgeseten
Om te helpen, doe ic u weten,Ga naar voetnoot2651
Heer Arnoude sijn lant verweren
Jeghen die hem wilden deren.Ga naar voetnoot2653
Ende hierna worden sy beraden,
So dat sy vergraven daden
Alle die passe, die men vant,
Daer toe comen mocht enich brant,
Die in heur lant mochte beraden
Onvrome, verlies, oft scade.
2660.[regelnummer]
Hier toe was het dat raet gave
Van Vianden die goede grave.
Oec daden sy die passen besetten
Allegader, sonder letten,
Daer men van Bruessel toe mochte,Ga naar voetnoot2664
Met lieden van coenen gedochte,
| |
[pagina 119]
| |
Ende met scutteren goet ter cure.Ga naar voetnoot2666
Hier af swig ic te deser ure,
Ende segge u van den hertoge voert,
Die te Bruessele was in de poert,Ga naar voetnoot2669
2670.[regelnummer]
Ende vergaderde een groot here
Om te vaerne ter wereGa naar voetnoot2671
Te Grimbergen in dat lant,
Daer si doe stichten brant,Ga naar voetnoot2673
Ende daden met rove den omsaten
Groote scade uter maten.
Maer het was begraven alsoe
Dat sire niet costen comen toe
Met rove, met brande, te vele scaden.
Doe waren vele wel beraden
2680.[regelnummer]
Die Grimberchsche heren ende voirsien
Van vele lieden, die in dien
Altoes begrepen waren dair,
Dat si den anderen reden naer,
Ende haddense by waerheden
Geerne van achter bestreden;
Maer si en hadden niet de macht;
So groot was 's hertogen cracht
| |
[pagina 120]
| |
Dat sijs niet en dorsten bestaen.
Maer als si sagen, sonder waen,
2690.[regelnummer]
D'ander yet riden onbewaert,Ga naar voetnoot2690
Sloegen sine achter in den staert;Ga naar voetnoot2691
Sy quetsten liede ende vinghen.Ga naar voetnoot2692
Ende alse in deser weringhen
Die hertoghe hadde doen branden, roven,Ga naar voetnoot2694
Waer hi conste comen boven,
Oft daer hi conste geriden toe,
Keerde hi met sinen lieden doe
Te Bruessel, sonder sparen,
Ende liet elken t'huiswert varen,
2700.[regelnummer]
Ende voer selve na dat
Te Lovene in de stat.
Alse die Grimbersche heren dat vernamen,Ga naar voetnoot2702
Ginghen si hem alle versamen,
Ende trocken te Bruessel waert,
Ende ginghen bernen in de vaert,
Al daer si toe mochten comen.
Doe hebben si den roof genomen,
Dien sy in haren wege vonden;
Ende als si hadden te dien stondenGa naar voetnoot2709
| |
[pagina 121]
| |
2710.[regelnummer]
Een deel dorpen verbrant,Ga naar voetnoot2710
Keerden si weder te hant,
Met haren proyen, die sy met minnen
Deylden te Grimbergen binnen.
Oec voeren sy hier boven
Dicke bernen ende roven
In den hogen lant,
Daer sy in stichten roof ende brant;
Ende die hertoge sekerlike
Brande hem af derghelike
2720.[regelnummer]
Haer lant tot Grimbergen toe.
Dus even hert hilden sijt doe,Ga naar voetnoot2721
Dat, tusschen Grimbergen, dat wiet,
Ende Bruessel der stat, niet
Dorp en bleef staen voert,
En was verbrant ofte verstoert,
Ja, tot Vilvoorden, dat's waer,
Sonder een borch, hiet Nettelaer;
Anders en bleef daer, groot noch smal.
Oec was 't volck gevloen al
| |
[pagina 122]
| |
2730.[regelnummer]
Dat woonde in 't lant te voren.Ga naar voetnoot2730
Dus beriet daer elc anders toren,
Waer si mochten, des sijt wijs;
Sy hadden menich swaer pongijs,
Daer stoute feiten, na mijn verstaen,
Van wapenen in worden gedaen.
Ende dicke man oic jegen man,
So dat ic niet geseggen en can
Die waerheit hoe dat daer gevel;
Maer het was te horen welGa naar voetnoot2739
2740.[regelnummer]
Dat sy met overmoedicheden
Dicke opten anderen streden,
Ende vingen ende sloegen te male,
Met .x. met .xij., op ende dale;
Maer te ghenen staenden stride
En quamet in ghene side;
Want hem de hertoghe te mechtich,
Te rijcke was ende crechtich,
Overmits des keysers wille,
Die hem halp lude ende stille.
2750.[regelnummer]
Wanneer hijs hadde te doene
Sende hi hem sire baroeneGa naar voetnoot2751
| |
[pagina 123]
| |
Ende ridders ende knapen,Ga naar voetnoot2752
Die goet waren ter wapen;
En hadden't leenhouders gedaen,
Des en hadden't niet ontstaenGa naar voetnoot2755
Mogen die Grimberchse heren,
Die om geniets wille der eren
Roefden dicke den hertoghe,
Ende hem ontrieden den orloghe,
2760.[regelnummer]
Ende daden hem dicke, dat's waer,
Al ginc't sire eren naer,
Vreden geven vast ende goet.
Die van Grimbergen waren vroet,
Ende hielden te vriende in der orloghen,
Die raet waren des hertoghen,
Met groote gichten sekerlike,
Die sy gaven mildelike
Om dat sy wouden om datGa naar voetnoot2768
Haers willen voorderen te bat.
2770.[regelnummer]
Oec waren lieden vele van der sydeGa naar voetnoot2770
Binnen Grimberghen tien tyde,
| |
[pagina 124]
| |
Dien dat orlogen was leet;Ga naar voetnoot2772
Want sy wisten wel gereet
Wat van der sake mochte comen,
Ende hadden liever genomenGa naar voetnoot2775
Den pays dan den onvrede,
Ende spraken dicke ten besten mede;
Soe dat van Brabant die here
Sijn recht hadde gehad ende d'ere
2780.[regelnummer]
Ende al dat hadden sijn vorsaten,
Hadde die grave van Vianden gelaten.
Hine liet niet peisen, als ick versta,
Noch den here van Breda,Ga naar voetnoot2783
Noch andere ridderen, die mechtich
In 't lant waren ende woonechtich,
Ende orloge ende wapenen minden,
Al waest dat si den hertoge kinden
Boven hem mechtich, sine achten's niet;
Maer daden den lantvolcke groot verdriet,Ga naar voetnoot2789
2790.[regelnummer]
In Brabant, met roven ende met branden.
Dus stont dese twist tusschen de landeGa naar voetnoot2791
Lange, ende selc stont gaf men vrede,Ga naar voetnoot2792
| |
[pagina 125]
| |
Dat men met bedwange dede;
Ende selc tijt hielt men parlement;
Want men geerne hadde gheënt
D'orloghe, hadde men gemocht.
Ende als men 't soude hebben brocht
Ter soene, so waren dair
In beide syden, die voirwaer
2800.[regelnummer]
Soe verworven met haer spraken,
Dat men te peise niet conste gheraken.Ga naar voetnoot2801
Nochtans waren, als ic u bediede,Ga naar voetnoot2802
In beider syden veel goeder liede,
Dien d'oorloghe was herde leet.
Daer was een, als ic 't weet,
Van Wemmele mijn heer Arnout,
Ende heer Jan van Campenhout,Ga naar voetnoot2807
Heer Geraert van Pede, heer Jan van Aa,Ga naar voetnoot2808
Die heere van Hobosch, die naaant.
2810.[regelnummer]
Ende bi waren den hertoghe,Ga naar voetnoot2810
Ende ander heren, die in d'orloghe
Den heren van Grimbergen waren stout,
Daer si somme hare scout
In quiten, die waren gemaige.
Oec wasser een deel in d'ander lage
| |
[pagina 126]
| |
Aldus metten Grimberchsen heren,
Die noode sagen dat strueren
Des lantvolx in weder side;
Die waren tien tide:
2820.[regelnummer]
Heer Godevaert Screyhane ende also wale
Mijn heer Seger van den Male,
Heer Willem van den Bogaerde, metGa naar voetnoot2822
Heer Willem Tant, ic wille ghijt wet,
Ende her Arnout van Oyenbrugge.
Dese spraken dicke over ruggeGa naar voetnoot2825
Om peis, om soene, ende om vrede,
Ende seiden: ‘Wel eest waerhede,Ga naar voetnoot2827
Dat men in dit orloghe
Onrecht doet den hertoghe;
2830.[regelnummer]
Want van Grimbergen plagen
Die heren in ouden daghen
Haer goet te houden, haer lant,
Van den hertoge van Brabant.’ -
‘Hierbi vrucht ic, si lude, si stille,
Te siene onsen onwille,’
Sprac heer Arnout van Oyenbrugge,
Die hoer voersprake vlugge
| |
[pagina 127]
| |
Overal was hier af.
D'ander hilden niet een caf
2840.[regelnummer]
Wat sire toeseiden ende spraken;
Ende tegen hem an in derre zaken
Dat si leenhouders waren,
Ende hadden liever; sonder sparen,
Den hertoge van Brabant,
Dan die van Grimbergenlant,
Dore al dat sise kinden goet,
Getrouwe, wijs, ende vroet,
Ende gewillich altoes ten wapen.Ga naar voetnoot2848
Daer waren vele edele knapenGa naar voetnoot2849
2850.[regelnummer]
Ende vele ridders tier tijt,Ga naar voetnoot2850
Die oorloghe minden ende strijt,
Ende niet en gheerden dan onraste;
Oic hilt d'oorloghe staende vaste.Ga naar voetnoot2853
Die heren van Voren ende van der Aa,
Ende mijn heer Wouter Berthout,
Ende Geeraert, sijn broeder stout,
Somwile met vrede, ende selc stontGa naar voetnoot2858
Met parlemente, si u cont,
| |
[pagina 128]
| |
2860.[regelnummer]
Hilden dese heren d'orloge op hoor.aant.
Sy hadden van Grimbergen d'oor
Met hem die 't uit ghenen saken
En lieten te peise geraken;Ga naar voetnoot2863
Ende als 't was buten bestande,
Reisde elc op anderen in den lande,
Ende panden ende daden andren scade.Ga naar voetnoot2866
Dus stont in grooter ongenadeGa naar voetnoot2867
't Lant, ende in swaren orloghe,
So dat hem heeft die hertoghe
2870.[regelnummer]
Een deel ontcracht van haren goede,
Ende haer renten, als ic ghevroede,Ga naar voetnoot2871
Gemindert, ende hilt in handeGa naar voetnoot2872
Veel haers goets in den lande.
Binnen desen selven orlogheaant.
Quam een siecte aen den hertoghe,
Daer hi af sterf ende wert met havenaant.
Te Haffligem eerlic begraven,
Met rouwen ende met misbaer;
Noch hedendaeghs vint men daerGa naar voetnoot2879
| |
[pagina 129]
| |
2880.[regelnummer]
Sijn graf. Hi achter lietGa naar voetnoot2880
Enen sone die Godevaert hiet
Ende was d'ander sekerlijc;
Maer hine was niet also lovelijcGa naar voetnoot2883
Alse was sijn vader,Ga naar voetnoot2884
Als ic u seggen sal algader.
|
|