| |
| |
| |
De Middellandse zee
Tien variaties op een thema
Ana Luísa Amaral
Op Kreta, met de dinosaurus
Ook aan de cafétafel gaan zitten
Poten gekruist op de rots,
geen grotingang gevonden had.
Wij zouden samen converseren, ik
hoogst herbivoor en geschubd,
minzaam geoogd en heel genoeglijk.
Waarmee Ariadne zou verschijnen, weinig plechtig
Een draad van zijde, schietlood of staal.
(desondanks) niet erg gewend
aan een tijd die zozeer de onze was,
zou vragen waar die voor diende.
| |
| |
‘Om Theseus te leiden,’ zou
Ariadnes antwoord zijn. En daarna,
met een knipoog, nog minzamer
dan die van het geschubde monster,
Op dit moment diende gezegd
dat Theseus: in het paleis bezig
bij de koning labyrinten te studeren,
Op de rots, vol zachte algen
zou de dinosaurus met een breed gebaar
zijn voorpoten spreiden, instemmend met
Wij zaten goed, gedrieën,
kalm nippend van onze koffie
geserveerd door een metoik - heerlijk geurend.
Terwijl in het paleis het labyrint opzwol
en Theseus, verlangend om de Koning te behagen,
in zijn bezeten haast nobele Griekse
De Minoïsche lucht was zwaar
en tussen de kopjes koffie en slokjes retsina door,
kauwde de dinosaurus kalm
gedroogde pruimen en zoete
en vertelde over de nobele vrede
die op de chaos was gevolgd:
hij wist niet of fonkelregen van sterren
of verschrikkelijke ijstijd
die het ritme van de aarde weer herstelde,
of alleen zijn grootte - enorm
aanleiding tot de mythe was.
| |
| |
was hij daar gekomen. Zonder te weten hoe.
‘Net zoals de draad die ik
hier heb voor Theseus,’ zou Ariadne
zeggen, ‘die van staal, zijde of schietlood,
die leidt of misleidt, naar gelang
Dan zou Ariadne afdwalen,
vertellend over Theseus: van het verraad dat,
hem haar op Naxos in de steek deed laten
en van de spanne zonder zekerheid van wat
aan het verraad voorafging.
Poseidon blonk door de wateren,
het lot van Minos en Knossos
alleen het monster wist hoe goden en mensen:
Het wist maar zweeg. Wat een stilte:
van een sauriër met zelfrespect.
En het gesprek zou zo kalm en vredig zijn
dat Ariadne zou vergeten af te dwalen
en ook een glas retsina nam.
‘Een toast,’ zou de dinosaurus voorstellen,
‘Een toast,’ herhaalden wij (de prinses
En de dunne borduurdraad zou
als een prehistorische vogel
wegvliegen naar de Egeïsche zee.
| |
| |
Een poot voor zijn mond vol
zou de dinosaurus dan zijn tanden stoken...
(En Theseus had het paleis al verlaten.
Kaart en zwaard in de hand.
| |
| |
| |
Malva Flores
Terugkeer naar de Griekse eilanden
zand waarop je je voet zet.
Optocht van kleur en vormen,
ordening van onschuldige dingen:
het lichaam incluis, mits met geblinddoekte ogen.
Daarheen keren wij terug, maart, met dichtgedrukte oogleden,
aanroepend het uur, de naam, het woord.
En er is niets veranderd. Blijft het verlangen
Wij wilden niet weten en we zouden blind worden,
even simpel als de muziek die de middag overspoelt,
De vorm, de warmte van de handen
om het geheime braille te voelen op elk gezicht,
het gesprek in het stille profiel, trillend in zijn stomheid.
maar we zullen stom worden,
met enkel het lichaam als temmer van het speurende woord,
blindslaand de ogen die altijd buitenwaarts zoeken.
Alleen met mond en handen,
een brug vormend naar de herenigde
orde. Met als enige eis een slaapwandelende omhelzing;
Overgeleverd aan de tastzin, de geur,
Alleen dan zullen wij onze ogen openen en horen.
| |
| |
Pas wanneer geheugen en verstand
in elkaar opgaan en verdwijnen onder jouw welluidende helderheid,
| |
| |
| |
Izzidden Al-Manasrah
Zij komen niet en gaan niet weg
Vader, mijn vrienden komen niet en gaan niet weg
behalve bij uiteengaan, of bij een slachtpartij.
Ik zal tegen de Middellandse Zee zeggen:
waarom ben jij middellands?
Ik zeg tegen de Middellandse:
Tegen uitvarende schepen zeg ik:
waarom gaan jullie op tot gebed
en niet naar het bloed aan de voet van oude muren?
Ik ken de steen van gelijkheid en tegenstrijdigheid geplant
Ik ken het vechten en de verzoening,
het kwetsen en de wedstrijd,
zachtmoedig, de vleugels druipend
van bloedig verlangen en muren van wormstekige gebeden
De molensteen doet me denken aan weggaan
Ik bestuur mijn koninkrijk alleen
zonder hulp van wie dan ook
zonder opklinkend geschreeuw
De Middellandse Zee heeft zijn koninklijk jacht en het strand heeft
kleuren even wisselvallig als onze tijd
Mijn vrienden van de wijn hebben hun eigen vertrek
Mijn hart heeft problemen, een chronisch zeer
Jij daar, die uitgleed bij de dij van de zee
Jij ziet het schuim op mijn bloed, niet mijn bloed
Hun bloed is de melk van de kerk
de builen van je jaren worden beschermd
| |
| |
Vraag de woorden van de gebeden, de namen van de steden,
Ze komen niet en gaan niet, behalve voor een bruiloft, een begrafenis
Het verhaal van hun nederlaag is in de rots gehouwen.
| |
| |
| |
Boris Maruna
Tarragona
(Filosofie van de geschiedenis)
Wat was er allemaal voor nodig:
Phoeniciërs, Grieken, Carthagers
Streekbewoners halverwege de 7e eeuw
Een handvol Visigoten en Arabieren
De ontdekking van Amerika en Philips ii
Opdat zich op een open vlakte
Tot op de dag van vandaag
Antonieta Cabré zou opgroeien
En bij de ruïnes van het amfitheater
En geen bezwaar zou hebben
| |
| |
Zonder zich ooit af te vragen
Catastrofaal zouden blijken
De mensheid zouden doen worden herboren.
| |
| |
| |
Iman Mersal
Het is niet waarschijnlijk
Het is niet waarschijnlijk
dat ik mijn vader aan het einde van het jaar meeneem naar zee
van uitgestrekte stranden die ik niet ken.
Het is niet waarschijnlijk dat hij ze ziet
en zal ik zijn vingertoppen natmaken met zout water
en jaren later zal ik geloven
dat ik hem hoorde zeggen:
| |
| |
| |
Amjad Nasser
Heuvel aan de zee
I
Het uitspansel van de nacht hebben wij gewit
Anemonen van verwarring legden wij neer
Op glooiingen die wij nooit betraden
Met grote stappen staken wij de bomen over
Om het ontwaken te verhinderen van de dageraad
Op dagen van slapeloosheids orbitale opkomst
En de klim naar valstrikken in jodium gedompeld.
De zee hing ons versierselen om van opgewondenheid
Geweren openbaarden herinneringen die in sponden achterbleven.
Dagen van hartstocht en bedrevenheden
Dagen van koorts en rendez-vous.
Wij sluimerden onder de adem van dorpsvrouwen
Onze vijanden paden tot onze schouders latend.
II
Wij transpireerden van de passie:
Zij bogen over ons met hun jongens en hun ploegen,
Gingen met ons naar een heuvel aan de zee
Als afstammelingen van hen die door hun reizen
Alom aanverwanten achterlieten.
| |
| |
Bereikten wij het grasland der diepten,
Zij roepen terug het zilver van het volk,
De offergaven van de erfgenamen.
Londen, begin 1989
| |
| |
| |
Miquel de Palol
Ulysses II
Met vreugde heb ik afgunsten omzeild,
een volstrekt gebrek aan vooruitzichten,
alle soorten van leegte, diverse
soorten van stompzinnigheid en waanzin,
ik heb gelachen om hoorndragers, de wisselvalligheden
achteraf gezien van haat en nijd,
ik heb de smart van de terugval gekend,
en hier en nu kan ik zonder trots en zonder schaamte zeggen
dat dit alles niets voorstelt. Het stelt niets voor in vergelijking met
de ellende van hen die gebukt gaan onder de straf
van elke avond uit te moeten gaan om zich te vermaken.
| |
| |
| |
Raoul Schrott
Cefalù
toen het de stad was van de saracenen wasten vrouwen
de kleren in zoetwaterbekkens aan zee • golven vloeiden
de kanalen binnen en spoelden de zeep
schuimend uit en vloeiden weer af • boven de prop
huizen torende een rots uit van schelpkalk
in de vorm van een hoofd: en in zijn reliëf
lag het zuiverste wit • door toevoeging van lood aan het
looi kreeg je haast de glans van marcasiet
verdigris was van griekenland en evenals groenspaan
zout dat uit koper werd gewonnen • voor de moskeeën
kwam turkoois uit nishapur en weerspiegelde het groen
aan zee en van ver daar weer achter ook ultramarijn
vermalen lapis lazuli uit de hindukush
die boven het vuur tot wit glas doofde
fijngeraspt uit de takken van de indiase waid werd indigo
maar de wasvrouwen noemden het al-nil
omdat het poeder zo blauw was als de rivier die ze nooit
hadden gezien en de tinctuur uit smyrna was al-azarah
sap uit de wortels van de meekrap • maar niets
was duurder dan het secreet van de purperslak: purper
dat aan de rode zee ook tot steen verstarde • rehj al-ghar
daarentegen was ertsstof en kwam voor in holen
eenmaal heet verdampt het alleen • op de golven en in hun licht
echter viel het arseen nacht voor nacht uiteen
tot het fijnkorrelige goudkleurige pigment
van de zon en de schreefjes waarmee hier elke soera begint
de zee tot ver een stukgebladerd foliant
waarvan de pagina's de klippen bleken • een koud branden
van de kalk om weer aan de morgen zijn wit te hergeven
toen het de stad van de saracenen was gingen wasvrouwen
de kleren op stenen wasplanken uitwringen • het opspannen
ervan deden ze vervolgens daarboven in de tuinen
| |
| |
een beeld van zomer • halfschaduwen trillend in de hitte
woorden die in de namiddagse stilte ver droegen
en nooit iemand aanwezig om ze op schrift te zetten
een taal waarvan ik de vloeiende letters puur en alleen gebruik -
met al die slanke sierlijke staarten die ik teken als kustlijnen
havens als puntjes erboven - om jou te schrijven:
zoals anderen die misschien geen brieven schreven
maar van hun reizen kleuren in kleine zakjes meebrachten
omdat ze het niet beter vermochten te zeggen dan
door het donkere kleurpoeder op een leeg blad uit te storten
de blik gericht op degene die ze als hun geliefde hadden
atelier sul mare 31 xii 00
| |
| |
| |
Albertina Soepboer
Die zee
Als mijn oog weer dat kippenvel krijgt
en door de barrio dwaalt je lijf
zet ik een tafel en stoel voor je neer
denk aan een zee van het blauwgroene.
We zullen samen zitten, maar bezitten
enkel het eiland der verleden tijden
felwit onder de zon, zo scherp als we
het snijden uit de hoornen van stier.
Jij zult loeien, ik zal de maan zijn
en onze zwarte kleren zullen op het zand
trots komen verwaaien. Omdat het nu is
en geen toen veel lichter kan zijn.
Als je de barrio weer bent uit gerend
lig ik op de tafel, proef van de kaas
het groene zout, haal blauwkristallen uit
een glas water. Het was die zee vandaag.
| |
| |
| |
Nurit Zarchi
In het trappenhuis
In het trappenhuis dat door de zee is afgeknauwd,
Tussen muren geel van de handen van rondtastende
Nachtbewoners, gelooft ze niet dat ze meer in zich heeft
Dan rammelend blik of papier; zij die nog niet is geboren
Of al tijden dood rondloopt. De jonge vrouw
Loopt achter de man de trap op, zijn rug een muur,
Ze weet niet waarvan ze het kouder heeft, van schuldgevoel of moed,
Kouder dan een kei die je in je handen warm houdt
En aanblaast om weer tot leven te brengen, en dat alles
Zonder in wonderen te geloven. Op de besmeurde matras,
In de slaapsilhouetten van anderen,
Voor het raam dat bedekt is met een verzakt gordijn.
En later, bij de gebarsten porseleinen wasbak,
Onderzoekt ze aarzelend haar spiegelbeeld:
Of er iets aan ontbreekt, of er iets bij gekomen is.
Schoongewassen van haar geur, om zich niet te verraden,
Jaagt hij haar op, haast zich terug van het zijspoor naar de hoofdweg.
Aan het eind van de huizentunnel, even voor de hunkering,
Vertoont zich ineens, dieper dan blauw, een kleur
Die lucht wordt, die water wordt, en daar is hij, de fantasie overstijgend,
Nog uit de tijd van de Grieken, die hem na zoveel land bereikten
En zich verloren in de roep: Thalassa, Thalassa, Thalassa.
|
|