dicht ‘Oben, geräuschlos’ de regels 13 en 14 aankruiste: ‘Wasser: welch/ ein Wort. Wir verstehen dich, Leben?’
Enkele jaren voor zijn dood schreef Celan naar aanleiding van de publikatie van Fadensonnen (1968) aan de schrijver Arno Reinfrank: ‘Mijn laatste boek wordt alom als uitermate verhullend beschouwd. Geloof me - elk woord is met directe realiteitszin geschreven. Maar nee, daar willen ze gewoon niet aan.’ Het werd Celan vaak verweten dat hij onbegrijpelijk was, en hij kon ongemeen fel reageren als men zijn hermetisme te berde bracht. ‘In het geheel niet hermetisch,’ schijnt voor in het exemplaar van een bundel te staan die hij aan zijn Engelse vertaler Michael Hamburger ten geschenke gaf. Hamburger zou de door hem bewonderde dichter later ten volle bijvallen door in het voorwoord van zijn Celan-vertalingen te schrijven dat de gedichten geenszins hermetisch van opzet zijn: anders zouden ze juist toegankelijker zijn, omdat de lezer zich dan de poging tot ontcijfering had kunnen besparen.
Men zou Celan een in alle opzichten ‘modernistisch’ schrijver kunnen noemen omdat hij ‘zinvolheid’ ontwerpt en geen leesteken zonder zin blijkt te zijn. Hij wilde zo precies en helder mogelijk zijn of, om een geliefkoosd beeld te gebruiken, zo diafaan als een kristal, met alle consequenties vandien, inclusief de talloze hoeken van lichtval die de glazen steen biedt.
In veel herinneringen aan de dichter komt telkens naar voren hoe opgetogen deze bijvoorbeeld kon zijn over de verschillende betekenissen van een woord als ‘Lichtzwang’, de titel van een bundel uit 1970. De betekenissen worden door de woordcombinaties zelf gegenereerd, maar Celan vond ze ook in de woordenboeken die hij gebruikte en las, op zoek als hij steeds was naar het ‘slijpvlak’ waarop een gedicht een andere wending kon nemen. Celan gebruikte diverse ethymologische woordenboeken en de grote essayistische lexica van Adelung en de gebroeders Grimm. Bovendien riep hij, opgegroeid als hij was op het kruispunt van verschillende talen, in zijn poëzie graag de interferenties met andere talen op. Men weet dat hij Pawlowsky's Russisch-Duitse woordenboek gebruikte en kan uit sommige woordkeuzes opmaken dat de Frans-Duitse encyclopedische glossaire van Sachs-Villatte werd geraadpleegd. Elk woord wordt aan alle kanten afgetast en ontwikkelt bovendien een eigen geschiedenis.
Het meest kenmerkend voor Celans poëzie is zijn permanente kennis van al wat hij ooit vertaald en geschreven heeft. In zijn late poëzie, die van een veertiger nota bene, speelt hij die eigenschap extreem tegen haar zelf uit. De tekens die hem houvast bieden, moeten in dezelfde ademtocht meteen ook ongeldig verklaard worden. De moeilijkheidsgraad van de poëzie wordt erdoor versterkt. Steeds intensiever wordt er een beroep gedaan op de kracht van het afzonderlijke woord en steeds nadrukkelijker wordt de vraag naar wat op een eigenlijk niveau bedoeld zou zijn, afgewezen.
Paul Celan is een dichter uit de Boekovina, het noordelijkste deel van Moldavië aan de oostflank van de Boskarpaten, van oudsher een land met veel bevolkingsgroepen. In 1774, toen het een provincie van het Habsburgse rijk was, woonden er onder anderen Oekraïeners, Roemenen, joden, Duitsers en Slaven. Toen het ‘land der beuken’ in 1918 bij Roemenië werd ingelijfd, probeerden de minderheden een eigen status te verkrijgen. Vanaf 1920, het geboortejaar van Paul Antschel, zoals de dichter feitelijk heet, nam Roemenië het heft in handen. Duits werd de voertaal op de joodse scholen, Hebreeuws en Jiddisch keuzevakken. Eind jaren twintig moesten de examens in het Roemeens worden afgelegd. In 1940 werd de Boekovina, een land met een rijk cultureel leven, door Russische troepen bezet. De Russen trokken zich, na ettelijke deportaties naar Siberië (naar verluidt op 13 juni 1941 ongeveer 4000 personen) te hebben gerealiseerd, eind juni 1941 terug. Een maand later kwamen de Roemenen terug, dit keer onder Duits commando en met alle