Vondel’. Geestig, maar wel veelzeggend, is dat zij hier, net als alle biografen van Shakespeare, ook hun toevlucht moeten nemen tot de modaliteit van het mogelijke.
Zij zullen deze keuze allicht gemaakt hebben met het oog op de intentie van de auteur, al is dat altijd een wankele basis. (Het concept van de auteur is een interpretatieve categorie, schreef de Franse filosoof en interpretatietheoreticus Paul Ricoeur hierover, en ik zeg het hem graag na.)
De heren recensenten waren het in elk geval in koor niet met de jongens eens. ‘Gruwelijke ongein,’ gromde Hans Oranje in Trouw (8 juli 2006). ‘Een onzinnig geintje,’ gruwde Frank Albers in NRC Handelsblad (23 juni 2006) en Kees Fens sprak op dezelfde dag in de Volkskrant van ‘oudbakken banketbakkerswerk’.
Alle drie deze eminente critici roemen de status van b&h als vertalers (‘terecht befaamde taalvirtuozen’ (ho), ‘de twee zijn grote vertalers’ (kf)), maar zijn unaniem in hun opvallend agressieve afwijzing van deze keuze. Maar wat is dan eigenlijk precies het probleem? Voor een deel zal de reputatie van b&h als een stelletje geinponems tegen hen hebben gewerkt. Als geen ander zijn zij bedreven in de kunst van het irriteren, met buitengewoon eerzame ideologische motieven, overigens. Zo vat ik dat althans op.
Fens ziet dat in het gebrek van het zeventiende-eeuws Nederlands: ‘Op hoog niveau kan modern Nederlands naar de taal van Shakespeare reiken. Oneindig veel meer dan het oudbakken banketbakkerswerk dat hier wordt opgediend.’ Volgens Albers ligt het probleem in het verschil in lezerspubliek: ‘Shakespeares Engels klonk voor Shakespeares tijdgenoten helemaal anders dan Vondels Nederlands voor lezers in de 21ste eeuw. Voor Shakespeares tijdgenoten was dat Engels namelijk hedendaags, wat Vondelnederlands voor de hedendaagse lezer uiteraard niet is.’
Ik vind de argumenten weinig overtuigend. Dat van Albers is zelfs ronduit onbegrijpelijk: de vergelijking zou toch niet tussen het hedendaagse Nederlandse lezerspubliek van Ackroyds biografie en de toenmalige lezers van Shakespeare moeten gaan, maar tussen de Nederlandse lezer en de Engelstalige lezer van Ackroyd.
Kan het effect van het zeventiende-eeuwse Nederlands in de Nederlandse vertaling hetzelfde zijn als het effect van het zeventiende-eeuwse Engels in de Engelse biografie? Het antwoord op die vraag moeten we, denk ik, zoeken in het verschil in status van Shakespeare in Nederland en Engeland en in het verschil in status van historische taalvarianten in Nederland en Engeland.
De status van Shakespeare in Engeland, en misschien bij uitbreiding de Angelsaksische, wereld is tamelijk gefixeerd. Hij is gecanoniseerd in het kwadraat tot een nationaal, en ook nationalistisch, icoon en zijn werk geldt als een monument van de Engelse taal. Tegen die status wordt ook wel aangeschopt, maar dat is uiteraard ook een bevestiging van die status. In Nederland is die status niet zo gefixeerd, maar veel meer aan verandering onderhevig. Hij is hier niet gecanoniseerd als een historisch icoon, maar als een auteur van grote stukken. Zijn taal is geen monument, omdat de taal van Shakespeare hier om de zoveel tijd vernieuwd wordt in de vertalingen en hervertalingen die er van zijn werk circuleren. In dat opzicht is Shakespeare hier inderdaad geen zeventiende-eeuwer, maar veeleer een tijdreiziger en misschien wel