Een Jaar Boek. Overzicht van de Nederlandse Literatuur 1986-87
(1987)– [tijdschrift] Een Jaar Boek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
Jaaroverzicht van de Vlaamse literatuur
| |
[pagina 30]
| |
de Vlaamse uitgeverij - alleen Den Gulden Engel-De Clauwaert niet vanuit Nederland en met Nederlands kapitaal wordt beheerd. Door deze aardverschuivingen bleek plotseling het hek van de dam. Er was weer ‘concurrentie ontstaan’, ineens werd er - naar het woord van Kritak-uitgever André Van Halewijck - ‘jacht gemaakt op debutanten’. De prozaproduktie van het afgelopen jaar (ongeveer zeventig nieuwe werken) bestaat voor een kwart uit debuten. In andere omstandigheden zouden vele daarvan niet zijn verschenen. Er wordt in Vlaanderen al veel meer gepubliceerd dan men financieel haalbaar zou achten, maar in het najaar van 1986 moet er ontzaglijk in boeken geïnvesteerd zijn. Er zijn nu veel verwachtingen geschapen, er rust een zware hypotheek op de toekomst van de Vlaamse literatuur. Wat de anders maar zelden opgemerkte Vlaamse letteren aan dit alles overhielden was alleszins: gratis publiciteit. De Vlaamse literatuur werd een nieuwsitem, het onderwerp van talloze essays, gesprekken en debatten, soms tot ver in Nederland. Meestal wees men daarin wel op de belabberde toestand van het literaire bestel in Vlaanderen, een toestand waaraan het overheidsbeleid niet vreemd zou zijn. Joris Note: ‘Er is in Vlaanderen geen fatsoenlijk beleid voor literatuur, er is in Vlaanderen geen geld voor literatuur’ (in: ‘Een bewogen portret. Cultuur en politiek in Vlaanderen’, De Nieuwe Maand, september 1986, p. 36). Jozef Deleu: ‘Het is... potsierlijk dat de Vlaamse regering geen elementaire middelen ter beschikking wil stellen voor de literaire produktie in de ruimste zin van het woord’ (in De pleinvrees der kanunniken, p. 40 - een bundeling van drie spitse toespraken). Schamele neveninitiatieven (met publicitaire of commerciële bijbedoelingen) hebben het effect van druppels op een hete plaat. De (nieuwe) Prijs van de Vlaamse Lezer, ingesteld door de keten van Standaard Boekhandels, groot 100 000 bf (ongeveer ऒ 5 000), werd toegekend aan Hugo Claus voor Het verdriet van België, de (vernieuwde) Literatuurprijs van de Stad Antwerpen (100 000 bf) aan Monika van Paemel voor De vermaledijde vaders, de (eveneens vernieuwde) Driejaarlijkse Literaire Prijs van de Provincie Brabant (100 000 bf) aan Kristien Hemmerechts voor Een zuil van zout*, de (ook al vernieuwde) Leo J. Krijnprijs voor debuten aan Dirk van Babylon voor De zwarte bruidegom. Volgend jaar zal nog de eerste tweejaarlijkse literaire Dietsche Warande & Belfort - Den Gulden | |
[pagina 31]
| |
Engel-prijs ten belope van 125 000 bf worden toegekend. Mooi, maar casueel en nog steeds volstrekt ontoereikend. Tekenend evenwel: de eerste Simeon Isidoor de Vriesprijs van de Antwerpse uitgeverij De Vries werd niet toegekend omdat geen van de achttien inzendingen de jury kon bekoren. Het blijft verwonderlijk dat in deze barre omstandigheden de Vlaamse literatuur zoveel overschot vertoont. Verhoudingsgewijs verschijnen er enorm veel boeken, waaronder zeer veel middelmatige boeken. (Wie kóópt die allemaal, vraag ik me wel eens af, en wie blíjft ze kopen?) | |
Soberheid en overdaadOnder de debuten zijn er bij voorbeeld weinig die beklijven. Roosjes thuiskomst of het dubbelleven van jvk van Frits van Noord spreekt in zijn soberheid en tragiek wel even aan - een psycholoog beleeft een onmogelijke liefde met een veel jongere, levensmoede patiënte - maar aan het einde roept de bruuske omwenteling in de psychologische ontwikkeling van het hoofdpersonage reserves op. De zwarte bruidegom van Dirk van Babylon kreeg veel weerklank in de pers, onder andere nadat Jeroen Brouwers in artikelen in hp en Knack de rol van Angèle Manteau in de bekroning van het boek met de Krijnprijs hekelde, en de identiteit van de auteur onthulde. Mij lijkt deze roman eerder gelauwerd om de geleverde inspanning dan om het resultaat. Als rode draad loopt door het boek de reis naar Napels en Capri van een dertigjarige homofiele Brusselse huisarts, na het afbreken van een relatie. Zijn respectabele omvang krijgt het boek door de poging van de auteur om er een impulsief geschreven totaalroman van te maken met een onwaarschijnlijke overvloed aan bespiegelingen, beschouwingen en vertelsels, als om een totaalvisie van de narcistische hoofdpersoon op ‘het leven’ en ‘de cultuur’ tot stand te brengen. Men zou de tekst kunnen lezen als een eerste eruptie, een kritiekloos geschreven versie van een nog ingrijpend te arrangeren en in te dikken roman. Met zijn overtuiging dat als hij alles op papier gooit wat er in hem omgaat hij ook wel het beste van zijn kunnen uitgebraakt zal hebben, toont Dirk van Babylon zich lijdend aan literaire zelfoverschatting. Zijn uitlating in talrijke interviews (veel meer dan er degelijke recensies over het boek verschenen) dat het de lezer vrij staat het boek op zijn eigen manier te | |
[pagina 32]
| |
lezen, bij voorbeeld stukken overslaand, is maar een loze uitvlucht om de onvoldragenheid van zijn werkstuk te verbloemen. Evenwichtiger en alleszins beheerster geschreven zijn twee debuten van kennelijk door de Angelsaksische verteltraditie beïnvloede auteurs. Willy Van Poucke situeert Het scheermes van Ockham in de sociologische faculteit van een Belgische universiteit. Drie wetenschappelijke medewerkers dingen er naar een leerstoel, als opvolger van de on verzettelijke ‘Freule’ die er alsnog op troont, maar alle drie zullen ze worden gestuit in hun ambitie. Zachtaardig satirisch zet Van Poucke de drie academici te kijk in omstandigheden waarin ze zich erg onhandig voelen, en tegelijk hekelt hij de benepen streberigheid in het universitaire milieu. Dramatischer en soberder, tevens met meer symbolische diepgang is Een zuil van zout van Kristien Hemmerechts. Met de verlammende levensvooruitzichten van haar hoofdpersonage vindt zij aansluiting bij het levenspessimisme en de angst voor de toekomst, de meest opvallende thema's bij de jonge Vlaamse auteurs. Want inderdaad, na de stilte die de ‘Stille Generatie’ achter zich had gelaten, brengt een nieuwe generatie eindelijk weer wat drukte teweeg. Toevallig of niet polariseerden twee grote strekkingen zich in twee verzamelbundels: Mooie jonge goden*, verhalen van dertien auteurs, en Hoogspanning, van acht schrijvers die zich nadien de ‘Nieuwe Tachtigers’ zijn gaan noemen. De twee groepen zijn niet limitatief of exclusief samengesteld, en het niveau van het gepresteerde wisselt sterk, maar toch kan men binnen beide groepen vergelijkbare uitgangspunten en thema's aanwijzen. Op de ‘jonge goden’, met Tom Lanoye en Herman Brusselmans als blikvangers, gaan we verderop in dit boek uitgebreider in. Mark Mijlemans, in wie ik een beloftevolle stijl vernieuwer zag, is intussen overleden. De ‘Nieuwe Tachtigers’ hebben in Frank De Keyser, recensent van Het Laatste Nieuws, een fervente verdediger gevonden. Persoonlijk ben ik niet zo ingenomen met de voorliefde van deze auteurs voor sf- en griezeleffecten, hun overladen (en niet zelden erg simplistische) psychologische dramatiek, en hun in het algemeen bescheiden literaire doelstellingen, geformuleerd als hun motto ‘literatuur is amusement’. Jo Claes, in 1986 winnaar van de Prijs voor het Beste Literaire Debuut met de verhalenbundel De stenen toren, en Guido Eekhaut, fan van de Amerikaanse ‘neo-fabulists’, distantiëren zich meer en meer van dit benepen programma. | |
[pagina 33]
| |
Volledig buiten deze twee nesten woelend van jong leven staan twee vrouwen - vrouwen zijn schandelijk ondervertegenwoordigd in de Vlaamse literatuur - die overigens niets met elkaar gemeen hebben. Als schrijfster voor de jeugd en auteur van drie romans geniet Gerda van Erkel veel erkenning in de pers van christelijke inspiratie. Mij stelde haar jongste roman Twee-sprong eens te meer teleur omdat Gerda van Erkel blijft vasthouden aan een maniëristische schrijftrant, een poëtisch-literaire verwoording die vecht met de tragische liefdesthematiek in haar romans. Deze esthetisering van het tragische maakt haar schriftuur naar mijn gevoel onecht en ongeloofwaardig. Niettemin blijkt zij met deze schrijftrant een lichtend voorbeeld te zijn voor twee debutanten: Anne Wiering met Sara Wolf en Jacqueline Kloeck met Weekends. Veel aangrijpender is het reisverhaal Terug naar Kongo van de (in Nederland wonende en werkende) Vlaamse journaliste Lieve Joris. In het spoor van haar ‘heeroom’-missionaris trok zij naar Zaïre, op zoek naar het diepe wezen van de Zaïrese samenleving. Het leverde een confrontatie op met de culturele symbiose van de traditionele Afrikaanse volksaard en een rommelig beheerde, verwesterste republikeinse samenleving. Lieve Joris neemt scherp waar, is niet te beroerd om binnen haar reisbestek de meest vermetele ondernemingen aan te vatten, en schrijft haar ervaringen neer op een ontnuchterend realistische toon. De feiten spreken daardoor ondubbelzinnig voor zichzelf, en behoeven geen verder commentaar. De buitenstaander leest Terug naar Kongo als het verslag van een onthutsende ontdekkingsreis doorheen de dagelijkse realiteit van het leven in Zaïre. | |
IJle hoogtenDe sterke vertegenwoordiging in Vlaanderen van auteurs van ‘ander proza’ is in het afgelopen jaar opgemerkt naar buiten getreden. Van Daniël Rouberechts verschenen herdrukken van De grote schaamlippen en Tegen het personage (die hij in een persmededeling wraakte omdat de uitgever geweigerd had een aantal correcties aan te brengen). Claude van de Berge werkte in Hiiumaa vijf ‘visioenen’ uit, gericht aan een ‘kristallen hoogland’, een ultiem visionair ballingsoord gesitueerd in een ijl noordelijk landschap, de plek van de absolute ervaringen en gewaarwordingen. De ‘taal-animistisch’ ge- | |
[pagina 34]
| |
noemde tekst is verheven en haast ritualistisch van toon (soms neemt de auteur zichzelf wel eens tè zeer au sérieux), zodat ook taalkundig de indruk gewekt wordt van een mythische ‘oer’-tekst. Stefan Hertmans riep tegengestelde reacties op met zijn tweede prozawerk Gestolde wolken. Net als Claude van de Berge eist Hertmans van de lezer een lectuur los van alle conventies. Op deze manier bewerken de twaalf verhalen in deze bundel een vervreemdende kijk op het leven en de werkelijkheid. Maar soms gaat het geheel zweven onder invloed van Hertmans' ijle en abstracte verwoording en ondoorzichtige beeldspraak. Dit proza levert weinig sediment op, het vervluchtigt gemakkelijk in de cerebraliteit, het irreële, de pure sensitiviteit. Hertmans' gedichten in zijn recente bundel Melksteen zijn in hun onbevattelijkheid een grote uitdaging voor de lezer. Shimmy* van Leo Pleysier en Vrouwelijk enkelvoud van Pol Hoste spraken mij in dit genre het meeste aan. Pleysier begaf zich op nieuwe paden met een knap geconstrueerde literaire brugboog tussen het Vlaamse dorpje Werchter en het Welshe plaatsje Merthyr Tydfil. Pol Hoste maakte met veel empathie vijf zeer sobere portretten van werkende vrouwen in hun vrij schamele persoonlijke en sociale realiteit. In zijn geheel is het boek opgevat als een ode aan zijn grootmoeder (die hem opvoedde, vertelt hij op de achterflap), en via haar aan ‘de’ vrouw in het algemeen - niet de moeder, de minnares, het fotomodel of de feministe, maar de maatschappelijk alleenstaande en sociaal onderhorige vrouw, de meest weerloze en onopvallende. Hoste demonstreert dat een man een authentieke en gevoelige vrouwenroman kan schrijven. | |
Werkelijkheid en literatuurOnder de meest bekende auteurs oogstte Paul de Wispelaere de meeste bijval met Brieven uit Nergenshuizen*, gericht aan een lezeres die, naarmate in de tekst een verleden werkelijkheid tot literatuur verwerkt wordt, evolueert van geadresseerde tot literair personage, tot ze volledig in een literaire context oplost. Voor het overige vielen er geen uitschieters op te merken. Wal ter van den Broeck ging in Aangewaaid na wat hij als verteller aan kon met krasse hedendaagse volksverhalen gesitueerd in het grensgebied tussen waarheid en verdichtsel. Fernand Auwera schreef met De | |
[pagina 35]
| |
toren van Babel is geen puinhoop een genuanceerde maar omslachtige satire op de ambtenarij. Door een kleine en volkomen logische correctie brengt een ambtenaar het hele kaartenhuis van de bureaucratie aan het wankelen en bewerkt hij zijn eigen ondergang. Moeder is een rat van Willy Spillebeen is een naturalistische, zwaar overtrokken milieuschets, waarin een burenruzie op een drama uitloopt. Doordat de auteur via zijn alter ego Jaak Tantasis in het geschil betrokken is, haalt hij machtig en voorspelbaar het gelijk naar zijn kant. In Prometheus laat Clem Schouwenaars een oudere schrijver die een roman over zijn vrouw wil schrijven in haar een vreemde met geheimen ontdekken. Zelf gekluisterd aan een verleden kan hij haar niets verwijten. Vrouwen halen moreel altijd het overwicht bij Schouwenaars. De goudwaterbron van Hugo Raes is een morele fabel, gesitueerd in een exclusief kuuroord, over de wisselvalligheden van het lot en de decadentie en onbetrouwbaarheid van de politieke jet set. En Mireille Cottenjé brengt in Octopus het tweede deel van haar wedervaren met de nu vrijgekomen gevangene uit Muren doorbreken, een verslag waarin de literatuur volledig werd opgeofferd aan het weergeven van een - vaak gênant geëmotioneerde en brutale - reële ervaring. Ten slotte moet de uitgave in twee delen worden vermeld van Raymond Brulez' Mijn woningen, een breed, sterk autobiografisch geïnspireerd maar toch afstandelijk geschreven fresco van grosso modo het Vlaanderen van de eerste helft van de twintigste eeuw. Brulez, die in de beschreven periode in zijn directe omgeving veel had zien veranderen in het tegendeel en geleerd had zich niet langer te verbazen, verwerkte er zijn culturele overtuigingen en maatschappelijke en ethische visie in, maar op basis van zijn behoedzaam scepticisme verkoos hij ook bij de afloop van het verhaal in 1944 geen oordelen te vellen. Met deze heruitgave is een historisch monument in de geschiedenis van de Vlaamse literatuur overeind gezet. | |
Drijfassen en tandraderenOok van het vijftigtal dichtbundels dat dit jaar verscheen (waarvan er een flink aantal in eigen beheer werd uitgegeven) springen er relatief weinig in het oog. Hugo Claus koos zelf Mijn honderd gedichten uit zijn oeuvre, een aardig idee naar aanleiding van zijn | |
[pagina 36]
| |
bekroning met de Prijs der Nederlandse Letteren. Voorts werd nog het werk gebundeld van Hubert van Herreweghen, en leidde Ad Zuiderent een nieuwe uitgave van de Verzamelde gedichten van Jos de Haes in. Leopold M. Van den Brande blijft eigenzinnig zijn eigen weg gaan in De kooi van Faraday, met steeds meer indringende, rijpe en afgewogen beeldenrijkdom. Mark Insingel peilt in Jij noemt stom wat taal is met sterk gecondenseerde uitspraken naar de meest enkelvoudige en zin volle betekenis van alledaagse taaluitingen. De titel Rui van de jongste bundel van Lucienne Stassaert verwijst naar de gevoelens van rouw, schuld en melancholie om een onvervuld verleden, vooral als bij het sterven van een moederfiguur voor de dichteres een brug wordt geslagen naar de eindeloze, verstilde en koude leegte van de dood. Het meest opgemerkte poëziedebuut is ongetwijfeld De jagers in de sneeuw van Erik Spinoy, die in zeer afgemeten en evenwichtige, heldere gedichten, afwisselend beschrijvend en beschouwend, een ‘ik’ zijn levenservaring en wijsheid laat inventariseren ten aanzien van zijn natuurlijke en culturele omgeving. Spinoy geeft als debutant in Vlaanderen blijk van een ongewone rijpheid in reflectie en poëtische beheersing.
Hoe is het dan gesteld met de Vlaamse letteren? Wel, gaven ze tot voor kort een grijze en statische indruk, er komt nu wel degelijk beweging in: men kan niet naast de opvallend hoge produktie en de manifestering (vooral in het proza) van een ambitieuze generatie jongeren kijken. Alleen is het nog niet duidelijk hoe het verder moet. Verscheidene culturele ingenieurs benaderen het mechanisme van de Vlaamse literatuur met verschillende ingesteldheden, en men krijgt moeilijk een zicht op de coördinatie van drijfassen en t[a]ndraderen. De overheid schrapt toelagen aan sommige gerenommeerde schrijvers, bouwt - ondanks haar belofte - de infrastructuur van bibliotheken niet verder uit en snoeit in het budget voor de aankoop van boeken. Auteurs en ‘cultuurpolitici’ klagen daar steen en been over. Uitgeverijen schrijven literaire prijzen uit, maar vinden geen goede manuscripten. Niettemin wordt er onwaarschijnlijk veel ‘literatuur’ gepubliceerd in Vlaanderen, en doen jonge uitgeverijen goede zaken. Critici winden zich dan weer op over het lage peil van de Vlaamse literatuur ... en over het belabberde niveau | |
[pagina 37]
| |
van de literaire kritiek in Vlaanderen. Over dit laatste kunnen we het eens zijn: van enkele wèl gewaardeerde Vlaamse publikaties vonden we te weinig of helemaal geen gedegen recencies. In de nieuwe beweging in de Vlaamse literatuur is een belangrijke selectietaak weggelegd voor de kritiek. Want als er dan gesleuteld wordt, moet eerst de kwaliteit worden opgekrikt. |
|