Bzzlletin. Jaargang 32
(2003-2004)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| |
Hafid Bouazza
| |
[pagina 7]
| |
tijd dat verslaving nog niet als ziekte was erkend - de negentiende-eeuwse dokter Valentin Magnan, die veel onderzoek verrichtte naar de effecten van absint en absintverslaving, absintinisme genoemd, was een van de eersten die alcoholisme als een mentale ziekte beschouwde. Laudanum was aan het eind van de negentiende eeuw wat het bier (en de televisie) is voor de moderne arbeider, het was toen zelfs goedkoper dan bier, en het verbod ervan ging samen met de opkomst van de farmaceutische industrie en de professionalisering van medicaties. Mensen mochten zichzelf geen medicijnen meer voorschrijven - het bedrijfsleven eiste het monopolie op psychoactieve en andere werkzame planten op. Als ik goed ben ingelicht dan deinen de maankoppen van de grootste papaverplantage niet onder het Afghaanse zwerk, maar ergens in Frankrijk voor medicinale doeleinden. Marcus Boon toont in zijn The Road of Excess, A History of Writers on Drugs (2002) aan hoe drugs nauw verweven waren met elk tijdperk. De zelfdestructie van kunstenaars in het decadente fin de siècle die zich doodspoten met morfine en heroïne had te maken met een apocalyptisch besef en de visie dat het leven een ziekte was. De opkomst van de industrialisatie voedde de idee dat de mens een machine was en de opkomst van cocaïne in die tijd, en het effect ervan, bevestigde die gedachte: drugs als brandstof. LSD in de jaren zestig ging gepaard met een opstand tegen de oude orde en daarom moest ook het bewustzijn vernieuwd worden. Drugs zijn inherent aan samenlevingen en culturen en dientengevolge ook aan de kunsten. De studie van Boon is van groot belang en is aan te raden voor iedereen die niet alleen geïnteresseerd is in drugs, maar vooral in literatuur. Nieuwe drugs vroegen ook om een nieuwe taal en Anthony Burgess heeft in een van zijn boeken die drugs-gevoede poëzie geparodieerd (‘my cuntry is my yoniverse’), maar treffend weet hij effect en taal te laten versmelten in A Clockwork Orange (1962): De tsjellovek die naast me zat...was ver heen met zijn glazige glazzen terwijl hij een soort geratel liet horen als Aristoteles slap slop werk uitje cyclaam wordt geforficuleerde smarties.’ Hij was in het land, geen twijfel mogelijk, in de hemelsferen en ik wist hoe dat voelde, omdat ik het zoals iedereen had uitgeprobeerd... o mijn broeders. Nadat je de goeie ouwe moloko had gedronken lag je daar en je kreeg het messel dat alles om je heen als het ware in het verleden zat. Je kon het wel goed viddiën, alles, heel duidelijk - de tafels, de stereo, het licht, de vormen en de maltsjiks - maar het was alsof de vetsj die daar gewoonlijk was er niet meer was. Het was alsof je gehypnotiseerd werd door je eigen laars of schoen of vingernagel en tegelijkertijd werd je als het ware bij je goeie ouwe nekvel opgepakt en als een kat door elkaar geschud. Je werd net | |
[pagina 8]
| |
zolang door elkaar geschud en geschud totdat er niets meer over was. Je vergat je naam en je lichaam en je zelf en het maakte je niets uit en je zat te wachten totdat je laars of je vingernagel geel werd, en dan de hele tijd geler en geler. Dan begonnen de lichten te barsten als atomen en de laars of vingernagel of wat vuil op je broekspijpen veranderde in een grote grote mesto, groter dan de hele wereld en je stond op het punt om voorgesteld te worden aan goeie ouwe Bog of God... Alex, de verteller en protagonist, beschrijft hier een LSD-trip (in het boek ‘synthemesc’ en ‘drencrom’ genoemd) en meldt dat hij het een laf middel vindt omdat ‘je niet op aarde bent gezet om in contact te komen met God’. In het boek zet Burgess zijn visie uiteen dat geweld en drugs symptomen zijn van de jeugd en hun waarde verliezen bij volwassenwording. De jeugd, een sektarisch fenomeen, zet zich af tegen de volwassen wereld met een eigen taal en eigen rituelen, al dan niet intoxicerend van aard. De taal is echter een verwijzing naar de delirische taal van Finnegans Wake van James Joyce, die hij verafgoodde. In dit boek lezen we: ‘Ah, he's very thoughtful and sympatrico that way is Brother Intelligentius, when he's not absintheminded...’
Het gebruik van roesmiddelen is, voor zover het een probleem kan zijn, geen ethisch probleem, maar de ethische bezwaren ertegen stoelen ongetwijfeld op een in essentie religieuze visie: het nastreven van matigheid, de afkeer van lichamelijk genot en uitbundigheid en een liefde voor soberheid. Maar waarom genotschuwen altijd genotzuchtigen moeten bedillen, is een van die merkwaardige menselijke trekken die ik nooit zal begrijpen. Biologen breken zich het hoofd over de vraag waarom de reproductie van mensen en dieren gaat zoals die gaat: het kost moeite een vrouwtje te vinden, mededingers moeten worden verjaagd - het is, met excuus voor de onbedoelde woordspeling, zo omslachtig. Waarom het genot dat het doel is van al die inspanningen buiten beschouwing gelaten? Het zoeken naar genot lijkt mij een essentieel menselijk streven, het is de beloning van wat Spinoza in Ethica (vert. Henri Krop, 2002) conatus noemt, het harde werken om in leven te blijven: ‘Elk ding streeft zo veel mogelijk naar de voortzetting van het zijn’ en: ‘Het streven van elk ding naar de voortzetting van het zijn, sluit geen begrensde maar een onbepaalde tijd in’ - want als het besef van sterfelijkheid niet overwonnen wordt, dan is er geen reden om voort te bestaan. En wat belangrijk is wat het gebruik betreft van onder andere roesmiddelen: ‘De geest streeft ernaar zich zo veel mogelijk dingen voor te stellen, die het handelingsvermogen van het lichaam vergroten of ondersteunen’. Het streven naar en de beleving van genot lijken mij onontbeerlijk om | |
[pagina 9]
| |
het handelingsvermogen van de mens te vergroten. Roesmiddelen hebben alles te maken met het menselijke bewustzijn, niet met de ziel - die een verzinsel is van het eerste. Terence McKenna betoogt in Voedsel der Goden, De zoektocht naar de oorspronkelijke Boom der Kennis (vert. Marleen Close, 1992) dat het menselijk bewustzijn een induced state is, iets wat de mens heeft ontwikkeld en niet aangeboren was in de nevelen der tijden: ‘De theorie die we in dit boek onderzoeken, is dat een bepaalde familie van actieve chemische verbindingen, de indole hallucinogenen,Ga naar voetnoot1. een beslissende rol heeft gespeeld in het ontstaan van onze essentiële menselijkheid, van het menselijke kenmerk zelfreflectie [...]. Toen onze verre voorouders [...] naar de graslanden verhuisden, kwamen ze steeds hoefdragende, plantenetende dieren tegen. Deze dieren werden een belangrijke bron van mogelijke levensonderhoud. Ook kwamen onze voorouders in aanraking met de mest van deze wilde runderen en met de paddestoelen die daarin groeien.’ De paddestoel waarop McKenna doelt, is de Psilocybe cubensis (ook wel Stropharia cubensis genoemd), het keelkopje. Het eten van psychoactieve paddestoelen was dus verantwoordelijk voor de geboorte van het bewustzijn. Een poëtisch beeld, misschien vergezocht, maar wat het impliceert is dat het gebruik van hallucinogene stoffen niet een teken is van escapisme, zoals de nuchteren altijd beweren, maar een verheviging van het bewustzijn. En wat is er mis met vluchten? We zitten nu eenmaal gevangen in een kooi van vlees en bloed en weefsel en cellen en zintuigen, al zijn we in staat een oneindigheid aan gedachten te ontwikkelen - in elk geval kan men beter vluchten dan gevangen zitten. De Amerikaanse reiziger Bayard Taylor publiceerde in 1854 als een van de eersten zijn ervaringen met cannabis als volgt: ‘Het gevoel van begrenzing - van de beperking van onze zintuigen binnen de grenzen van ons eigen vlees en bloed - viel onmiddellijk weg. De muren van mijn lichaam werden naar buiten toe opengebroken en vielen in stukken en brokken uiteen; en zonder erbij stil te staan wat voor vorm ik had - ik verloor zelfs alle idee van vorm uit het oog -, voelde ik dat ik bestond...’ (vert. Marleen Close) Het is een rebellie tegen de eigen beperkingen - een rebellie die, het is waar, tot zelfdestructie kan leiden.
Deze rebellie wordt mooi geïllustreerd door het verbod van Mohammed op wijn voor de moslims. Hoewel er vóór de Islam wijn werd gedronken op het Arabische schiereiland, kwam de vinocultuur pas goed op gang na het verbod. Er wordt verteld van een stam die nooit dronk, maar na het verbod nooit meer nuchter werd aangetroffen. Er is wel eens geopperd dat Mohammed wijn verbood uit economische overwegingen; de armen kon- | |
[pagina 10]
| |
den het zich niet veroorloven en aangezien de islam een opstand van de armen was en zij als volgelingen van het ware geloof er verstoken van bleven, beloofde Mohammed genoegdoening voor hun wereldse onthouding in het hiernamaals, waar wijn wordt geschonken ‘die geen hoofdpijn veroorzaakt.’ Seculiere dichters, zoals Aboe Noewaas (gest.815), verkondigen luid hun drinkgedrag dat een uiting was van goddeloosheid en konden met hun bacchische poëzie de paradijsbeschrijvingen uit de koran beconcurreren met hun aardse paradijzen: Welaan schenk mij wijn en zeg mij: dit is wijn
En schenk mij niet heimelijk als dat openbaar kan
Schade is niets ander dan dat je mij nuchter ziet
En gewin niets anders dan dat dronkenschap mij zwikkebeent
Onthul de naam van wie je lief hebt en zie af van bijnamen
Er is geen heil in geneugten achter een sluier
En er is geen heil in vernietiging zonder liederlijkheid
Noch in liederlijkheid niet gevolgd door afvalligheid
Aboe Noewaas bleef niet altijd ongestraft: hij heeft enkele keren in de gevangenis gezeten voor het drinken van wijn. En seks met hoeri's werd in de gedichten vervangen door seks met de schenker of met drinkebroers, zoals bij Ibn al-Mu'tazz (gest.907): Een drinkebroer wiens kwijnend oog
En tong de dronkenschap verziekte
Verlosten wij van het glas maar hij glimlachte
Naar de schenker en strekte zijn vingertoppen
Zadelloos ging hij galopperen
En toen hingen wij hem de teugels om
Opvallend is dat wijn en bier in elke cultuur en taal zich beter lenen voor onbevangen lof dan andere roesmiddelen. Alcohol is nu eenmaal een goed-werkend middel en de beste reden voor legalisering van andere drugs, zoals McKenna schrijft: ‘Het sterkste argument vóór de legalisering van welke drug dan ook is dat de samenleving de legalisering van alcohol heeft kunnen overleven’. Maar nu leven wij in verontrustende tijden waarin de roep om hernieuwd fatsoen al te schel opklinkt. In de liefdesverklaring van Raoul Ponchon aan de absint komt de dood wel om de hoek kijken. In de opgenomen fragmenten over opium, cocaïne, hasjiesj is een melancholische, om niet te zeggen zwartgallige, kant te bespeuren. Er is een enkele uitzondering zoals het lied Heroin van The Velvet | |
[pagina 11]
| |
Underground en wat gedichten van o.a. Simon Vinkenoog en Allen Ginsburg. Films als Requiem for a Dream (Darren Aronofsky, 2000) en Bad Lieutenant (Abel Ferrara, 1992) zijn bijzonder zwartgallig. Eerstgenoemde begint opgewekt, maar eindigt in een hel van amputaties, hoererij en electro-shocks, maar is, bij nadere beschouwing, niet enkel een les in de kwalijke gevolgen van drugsmisbruik, maar ook een commentaar op de behandeling van verslaafden. Bad Lieutenant betrekt drugsgebruik op de katholieke leer van vergeving en verlossing; hierin zegt een personage dat mensen autofagen zijn, ze moeten zichzelf verslijten om te kunnen leven - in het verlengde hiervan kun je stellen dat drugsgebruikers wat hongeriger, wat gulziger zijn dan anderen. De enige film die ik ken en waarin het junkieleven wel met humor wordt vertoond is Gridlock'd (Vondie Curtis-Hall, 1997) met Tim Roth en Tupac Shakur; deze film toont junkies als moderne schelmen, zowel in hun jacht op drugs als in hun pogingen af te kicken. In The Jacob's Ladder (Adrian Lyne, 1990), waarin verwezen wordt naar de geheime proeven van de Amerikaanse overheid op nietsvermoedende soldaten met LSD en PCP (een gorilla-tranquilizer die op de zwarte markt werd gebracht onder de naam angel's dust), speelt de dualiteit van drugs een grote rol: via een prachtig gesuggereerde hel naar het paradijs van verlossing. Van een andere orde, maar subtiel zijn de verwijzingen in Bram Stoker's Dracula (Francis Ford Coppola, 1992), waarin de regisseur de figuur van de vampier presenteert als een epitoom van het einde van een tijdperk en de geboorte van een nieuwe wereld (deze regeneratie ziet Coppola in religieuze termen: op het einde zegt Dracula: ‘Mijn God heeft mij verlaten’); de uitvinding van de film, de veranderende seksuele mores (hij verwijst zowel naar de vertaling van Duizend-en-Een-Nacht door Richard Burton als naar de Kama Sutra), venerische ziekten, morfine en absint - alles belichaamd in Dracula. De trippy scène waarin hij absint drinkt met Winona Ryder anticipeert op LSD: Ryder neemt een stukje suiker in haar mond en vroeger kwam LSD in suikerklontjes. Een dokter, verliefd op haar, injecteert zichzelf met morfine - terwijl Dracula Londen nadert. En dat allemaal omdat de graaf zijn verbond met God schendt. Hij drinkt niet enkel Jezus' bloed meer.
Het lijkt erop dat drugs, tot wat voor hoge vreugden ze kunnen stuwen, uiteindelijk de dualiteit van de mens benadrukken: zonder infernale schaduwen geen paradijselijke hemelen. Nog een aanduiding dat drugsgebruik niet een vlucht is, maar een verinnerlijking. De term ‘geestverruimend’ is daarom wat misleidend: hoewel bepaalde drugs, zoals LSD, mescaline en paddestoelen, door hun verstoring van de hersenprocessen een andere bewustzijn opwekken, de gebruiker anders naar dingen laten kijken, is het toch een verinnerlijkte blik (zie het fragment van Burgess boven); het is een verschui- | |
[pagina 12]
| |
ving van perspectief. Daarom kunnen deze middelen ook therapeutisch werken. Hoewel de kerker van ons bewustzijn vele openingen en scheuren heeft waar we ons, nuchter, misschien niet altijd bewust van zijn, en hoe oneindig onze verbeelding ook kan zijn, blijft de uitspraak van Wallace Stevens gelden: ‘We live in our minds’. Ik ben een fel tegenstander van een mystieke visie op drugsgebruik; geraaskal over andere dimensies en wat dies nog meer zij, is aan mij niet besteed. Ik ben geïnteresseerd in de neurologische werking van drugs en de wonderlijke werking van onze hersenen en lichaam - en van de verbeelding. Men moet het associatieve vermogen van de verbeelding niet onderschatten; de eerste hasj- en opiumgebruikers in de negentiende eeuw zagen oosterse taferelen in hun visioenen, omdat die twee middelen met het oosten werden geassocieerd. En wie vandaag absint drinkt, kan zich een bohemien wanen uit het einde van de negentiende eeuw. Voordat Thomas Willis, de grondlegger van neurologie, in de zeventiende eeuw hersenen begon te ontleden en in kaart te brengen, werd het brein als onbelangrijk geacht; het zou een spons zijn die het bloed opzoog en doorgaf, of die het bloed verkoelde. LSD heeft het hersenonderzoek zeker gestimuleerd en we komen steeds meer te weten over de werking van dat wonderlijk organisme. Wie wil weten hoe de hersenen werken, zal ze eerst moeten ontregelen - en bewondering of schrik hebben voor het broze, neurale evenwicht ervan. Zo bezien - de vrijheid om de chemische processen in je hersenen zelf te beïnvloeden - is drugsgebruik een ultieme vorm van zelfbeschikking - en (het gevaar van) zelfdestructie is een pijnlijke, maar ik zou zeggen niet afkeurenswaardige en minder legitieme vorm ervan. Anderen zullen ongetwijfeld zeggen: een vorm van egoïsme, maar egoïsme is nu eenmaal een drijvende kracht achter menselijk handelen. Genot laat zijn littekens achter. De overheid zou er moeten zijn om eventueel crimineel misbruik te bestraffen en pathologisch misbruik te verhelpen. De beslissing om te gebruiken is aan het volwassen individu. Nederland heeft met zijn pragmatische aanpak op dit gebied bewonderenswaardig werk verricht. Het testen van XTC-pillen op feesten is een nobel initiatief: als je mensen er niet van kunt weerhouden te gebruiken, kun je in elk geval ervoor zorgen dat ze bewust en goede kwaliteit gebruiken. Dit heeft niets te maken met wat in de politiek heet ‘een verkeerd signaal afgeven.’ Waarom geen staatsgecontroleerde drugs legaliseren? In Zwitserland is er een referendum over geweest, maar het werd weggestemd. Absint is daar weer gelegaliseerd, maar cannabis niet. Dit heeft niets met anciënniteit te maken; alcohol is maatschappelijk geaccepteerd, terwijl cannabis toch een relatief nieuwe en vreemde drug is, al weten we dat cannabisgebruik veel ouder is dan men veronderstelt, maar zulke kennis is niet doorgedrongen tot | |
[pagina 13]
| |
het gemeen. Niet lang voor het verbod op absint in 1910 in dat land werd door bepaalde politici voorgesteld dat de overheid een monopolie kon nemen op de productie van absint, zodat er een absint van betere en gecontroleerde kwaliteit op de markt kon komen. Een politicus riep verontwaardigd uit: ‘Dan zou de overheid een ondernemer van zedeloosheid worden. Waarom neemt het geen monopolie op prostitutie? Wat is het verschil?’ Prostitutie is ondertussen in Nederland gelegaliseerd. Laat ik duidelijk zijn: ik ben geen voorstander van staatsgecontroleerde drugs. Het is alleen moeilijk peil te trekken op de beslissingen en visies van de politiek. Drugs zullen, wat de politiek ook beslist, altijd beschikbaar zijn. De queeste naar moeilijker te krijgen middelen is al een deel van het uiteindelijk genot. Zolang er mensen zijn, zullen er drugs zijn, ongeacht de felle bestrijders. Want nuchterheid bestaat niet. |
|