James Joyce
Finnegans Wake 1.2
Vertaald door Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes
Welnu (om een tipje na te zaten over Lili's Bomeester en Lucy's Peenhaar van Twist), betreffende de genese van Harold of Humfried Kibbelings beroeptoenaam (we zijn terug in het voorafgetelde voorachternamelijke krijtpark, en natuurlijk net toen iman hinderlagen kalkte) en om voor eens en voor goed die theorieën uit oudere bronnen af te schrijven die hem willen aanknopen bij cruciale voorouders als de Limers, de Royzels, de Nordausteres, de Ankers en de lerwickers uit Zaaiheuvel in de Manhafte Honderd, of hem tot uitspruit van de vikingen uitroepen die de gouwen hadden gesticht en him in Herrick of Eric sittueren, volgens de best gestaafde versie, de Doemlat, lees de Lezing van Hofed-ben-Edair, ging het op deze manier. We krijgen te horen hoe het in den beginne kwam te komen dat op een druilerige soebatmiddag, op Hag Keppelmis Inval, de oude wijze tuinman gelijk de kropper Cincinnatus het daglicht aan het sparen was onder zijn sequoiaboom in voordevals paradijselijke pax door zijn ploeg naar wroetels te volgen in de aftertuin van zijn samenschool, d'olde havenkabberdoes, toen per koerier koninklijk bezoek werd aangekondigd dat de goedheid had gevonden zichzelf te gaan vertreden op de straatweg langs welk een lieverluidanmoede rekel het spoor had uitgezet, gevolgd, tevens op wandelsnelheid, door een damesmeute cocker spaniels. Met maar één ding aan zijn hoofd, zijn rechte vazallentrouw aan de ethnarch, liet Humfried of Harold juk en zadel in de steek en kwam al struikelend rood aangelopen aangelopen zoals hij was naar buiten (zijn zweetrijke stoeferke fladderend uit zijn zakkenjas) en haastte zich naar zijn voorhof van zijn raadskelder in helmhoed, obikoord, solasjaal en plaid, plusfour, beenwindsels en bulhondlaarzen vermiljoen gekleurd met geurende mergel, rinkelend met zijn slagboomsleutels terwijl hij tussen de geveste bajonetten van het jachtgezelschap een hoge staak meetroonde waarop een
voorzichtig opgelaten bloempot aardkant boven was bevestigd. Op zijne koninklijke hoogheid, die van brille jeugd merkbaar verziend was, of veinsde te zijn, en had willen vragen waarom gindse rijweg eigenlijk zo vol kuilen zat, maar in plaats daarvan informeerde of de kreeftenvangst tegenwoordig niet eerder gebruik maakte van schietmot en peurkwast als aas, antwoordde botweg simpele Haromfrield met onbevreesd voorhoofd zeer gelijkluidend in niet mis te verstane betoningen: Noj, uwe Maaienstajt, ik vaang ze pessies met die arige orwummers. Onze zeeman-koning, die 'n klaar hapslikje gemeentepils aan het wegklokken was, gorban en schonkgift, slokte daarop niet langer maar glimlachte recht van harte onder zijn walreusachtige snorharen en, toegevend aan dezelfde luimige jovialiteit die Willem de Konk had geërfd van moederskantklos samen met de genefische witte lok en wat kortvingerigheid van zijn oudtante Sofie, wendde zich tot twee houwdegens uit zijn gevolg, Michiel, jonker van Lek en Offelen en Elkert, de jubilerende schout van Drogt (zijnde de twee spervuurders Michiel M. Manning, protosyndiaken van Waterschans en een Italiaanse excellentie genaamd Giuccardijn, aldus een latere versie aangehaald door de hooggelardeerde Canner-van d'r Commicnooit), hoe dan ook een tryptische godsdienstige familie symboliserende puritas van dochtrina, zaken bennen zaken en het dollekervelstukje land waar de gepote pieterspatatten tieren en merkte neuzelippig op: Heilig gebeente van Sint Hubertus, hoe zou onze rode broeder van de Verregende Provinciën hoorbaar koken als hij wist dat we als vertroute baljuw een tolvanger hebben die ook soms een snoekheffer is en een oorwurmer bovendien! Want hij kon hem goed, Muzzel de Man, met zijn baard die te kapp'ren wilde varen 's morgens in de vroegte. (Nog steeds zijn die kiezelkorstige lachters te horen, gragragrap, slieperdesliep, rond de boom die de vrouwe Selversholm langs de kant van de weg
heeft geplant en nog steeds is er die mossieve overwoekersteenstilte hoorbaar die allebegiebelt: 'k Heb mijnz uitzij De Brond.) Blijft de vraag zijn dit de feiten van zijn nomingentilisatie als geregistreerd en geaccoleerd in beide of één van beide collaterale