Het Antwerps Liedboek. 87 Melodieën uit 'Een schoon liedekens-boeck' van 1544. Deel 1. Liederen
(1975)–Anoniem Antwerps liedboek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 56]
| |
[pagina 57]
| |
Vanden boonkens1.
Ghi sotten ende sottinnekens,Ga naar margenoot+
Ghi meyskens also net,
Al sidy sot van sinnekens,
Ghi hoort doch altemet;
En waddinghe dat u let,
ghi clappaerts ende clappeyen,
Die haren clepel breyen
En die den sotten man leyen,
In weelden met ons reyen?
Ghesellekens, wacht u ghy:
Als die boonen bloeyen,
Ghi coemt hem veel te by.
2.
Ghi jongers van quaden lucke
U selven qualijc besteet,
Ghi hebt al vanden rucke
Veel meer wel dan ghi weet:
In u is een deel ghespeet.
Al sidy van poveren dijcke,
Ghi maect u selven rijcke;
Al en hebdy bed noch tijcke,
Ghi en kent nau uus gelike.
Nu hoort alte samen vrij:
Als die boonen bloeyen, etc.
3.
Aechtken ende Nelleken
Die, met den koers beroct,
Besoecken aent cappelleken
Al daermen kermesse hot,
Ende so paeyen si den sot.
Hanneken ende Lijsken,
Si singhen gelijck een cijsken;
Si volghen met een rijsken,
Dan gaen si met een wijsken
En spelen ghinghen si.
Als die boonen bloeyen, etc.
4.
Dan zijnder dese schoonen jonckfroukens,
So magher als een vloo.
Si terden met haren voetkens
Ten tween wel over een stroo
Ende si scheren den sot also.Ga naar margenoot+
Siedy op haer stipkens,
Si douwen toe haer lipkens.
Men sietse maeyen vitsekens,
Oft si vercopen haer trouwekens.
och kinders, hoe flau sidi!
Als die boonen bloyen, etc.
| |
[pagina 58]
| |
5.
Dan isser menich polleken
So aerdich op den tre.
Si draghen een silver dolleken,
Een mesken fraey van sne
Ende een bonten calierken me.
Dan trouwen si een motteken
Oft een ghebroken potteken.
Si torten so lief int rotteken.
Men vint so menich sotteken,
Al segghen die lieden: tfy!
Als die boonen bloeyen, etc.
6.
Ghi sotten stijf inde kaken
Die roeren haren duym!
Men sal haer twee oren maken,
haer kaken zijn ruym.
En ghi zijt so vrijen sluym,
Ghi trect te stijf die schuyte,
Die blaser dye is seer lanck,
U keel is wijt, u voet is manc.
Wanneer dye clepel hevet sinen swanck,
Hoe ruyterlijc fluyten si by!
Als die boonen bloeyen, etc.
7.
Mans met witte cransen,
Si trouwen een jonck wijf,
Die op twee cruycken dansen,
Is dat niet een sot bedrijf?
Ende haer leden zijn also stijf,
Si hebben haer cans verkeken.
Tfledercijn, dat zijn de treken,
haer nose, haer ooghen leken.
Si en connen die vrouwen gebreken
Niet meer gepaien vri.
Als die boonen bloeyen, etc.
8.
Een lammen dove poppe,
Een out verompelt vel
Ende die haer speten oppe
Om eenen jonghen ghesel,
En ghi ketelt u dat ghi lacht.
U lippen ende u toten
Sijn u te seer ontschoten
U rompen ende u toten,
U fronsen zijn gestoten.
Och pittekens, hoort na mi:
Als etc.
| |
[pagina 59]
| |
9.
Ghi moniken met grote hopen,
Die sot van weelden wert,
Baghinnen uut gheloopen,
Bogaerden wit ende swaert,
En al om een commeermert!
Si doen int coren hinder
So dat die bastaert kinder
Loopen hier ende ghinder.
Ghi, broeder Jan de minder,
Bagutte wie dat si:Ga naar margenoot+
Als die boonen etc.
10.
Ghi Weeuwen die altijt moeten
Hebben eenen man!
Si seyt dat si haer voeten
Ooc niet verwarmen en can.
... ... ... ... ...
Hout al aen dat selfs krakeel,
Coemt met die sotten int prieel,
Wacht u van de boefkens heel!
Ghi hebt al wat, die meesten deel,
Het si ooc wie dat si:
Als die boonen bloeyen,
Ghi coemt etc.
|