Nieuwsbrief
3 juni 2021
Nieuws van de DBNL - juni 2021
Storing digitaliseringsverzoeken
Door een storing is een gedeelte van onze e-mailcorrespondentie verloren geraakt. Hierdoor zijn meerdere digitaliseringsverzoeken in de afgelopen maanden niet bij ons terechtgekomen. Mocht u een digitaliseringsverzoek hebben ingediend en geen reactie hebben ontvangen, zou u dat dan nogmaals willen doen via dit formulier? Onze excuses voor dit ongemak.
Heeft u niet eerder een digitaliseringsverzoek ingediend en mist u een bepaalde tekst op de DBNL? Heeft u suggesties voor waardevolle aanvullingen? Iedereen kan via dit formulier een digitaliseringsverzoek indienen bij de DBNL. Digitaliseringsverzoeken worden beoordeeld door de werkgroep content. Deze bepaalt of de voorgestelde werken passen binnen de DBNL-collectie en of ze gedigitaliseerd kunnen worden. We zien uw voorstel graag tegemoet.
Nieuwe titels van juni
In 1969 verscheen de dichtbundel Strijden ga ik van de Surinaamse schrijver Anton de Kom (1898-1945). De Kom publiceerde in 1934 Wij slaven van Suriname, het eerste boek over de Surinaamse geschiedenis geschreven door een Surinamer. Het was een felle aanklacht tegen de Nederlandse koloniale uitbuiting van de Surinaamse bevolking. In Nederland vond men De Kom een oproerkraaier en het duurde tot eind jaren zestig tot zijn werk hier herontdekt werd dankzij Surinaamse studenten. Het was ook in die tijd dat de Stichting tot behoud en stimulatie van Surinaamse Kunst, Kultuur en Wetenschap zijn gedichten uitbracht in de bundel Strijden ga ik. Het was, zoals in het voorwoord stond, 'een eerste poging tot eerherstel van deze grote Surinamer, die als één der eersten van onze eeuw gestreden heeft voor een rechtvaardige sociale orde in Suriname'. De titel is afkomstig uit het gedicht ‘Vaarwel, Akoeba, Vaarwel’:
Strijden ga ik! Eerst nà d'overwinning kom ik terug…
Deze regels staan ook bij het monument voor De Kom dat in 2006 onthuld werd in Amsterdam. Strijden ga ik is nu te lezen in de DBNL.
Historicus Robert Fruin (1823-1899) was de eerste hoogleraar vaderlandse geschiedenis in Nederland. In 1860 aanvaardde hij zijn ambt aan de Universiteit Leiden met de redevoering De onpartijdigheid van den geschiedschrijver. Fruin zou deze functie vervullen tot 1894; een lange tijd dus. Hij hield zich bezig met uiteenlopende onderwerpen: het karakter van het Nederlandse volk bijvoorbeeld, ziektes van prins Willem I, de liefdevolle brieven die gewisseld werden tussen Hugo de Groot en zijn echtgenote Maria van Reigersbergh, de ‘oudheid’ van de stad Rotterdam, de geloofsbelijdenis en de geschiedenis van het rijmpje ‘op 1 april verloor Alva zijn bril’. Vanaf 1900 werden veel van zijn studies en redevoeringen verzameld en uitgebracht onder de titel Verspreide geschriften. De DBNL brengt deze maand alle delen hiervan online.
Verder online deze maand: onder andere twee jaargangen van de Boekenbijlage van Vrij Nederland, het Vlaams-Nederlands woordenboek over de taalverschillen tussen Vlaanderen en Nederland (van ambetanterik tot zwanzer) en het verslag van de reis die Jacob Roggeveen (1659-1729) maakte waarbij hij bij een eiland kwam dat we nu kennen als Paaseiland. En tot slot de geschiedenis van een echtpaar dat drie wensen krijgt en het weet te verprutsen, aldus verteld in Het gulden sprookjesboek van Augusta de Wit (1864-1939) die, om de cirkel rond te maken, in 1935 een Duitse vertaling van Wij slaven van Suriname verzorgde.
Parels uit de DBNL
Halverwege de negentiende eeuw stond toneel in Vlaanderen nog bekend als laag volksvermaak. Daar kwam na de eeuwwisseling verandering in en plotseling werden er prachtige theaters opgericht waar de hogere klassen zich konden vermaken. Hierdoor richtten heel wat auteurs zich op het schrijven van toneelteksten, onder wie Herman Heijermans.
Niet alleen de perceptie rond toneel was veranderd rond de eeuwwisseling, maar ook het toneel zelf. In de negentiende eeuw had men lang het voorbeeld gevolgd van het Franse toneel: een stuk in drie à vijf bedrijven vol problemen en plottwisten die dan magischere wijze op het einde van het stuk werden opgelost. Na jaren van Franse, vaak vertaalde, toneelstukken kwam daar in de laatste decennia van de negentiende eeuw echter verandering in. Het toneel wendde zich tot twee nieuwe en moderne stromingen, namelijk het naturalisme en het symbolisme.
Een belangrijke figuur in het Vlaamse toneel rond de eeuwwisseling was Cyriel Buysse met zijn toneelstuk Het gezin Van Paemel. Het stuk nestelde zich sterk in het Vlaamse naturalisme en dat was een nieuwigheid voor het Vlaamse toneel. Buysse wou echt en doorleefd theater op de planken brengen, waarin boeren hun streektaal spraken in plaats van ‘beschaafd’ Nederlands. Ook schuwde de schrijver niet om de harde omstandigheden van sociale ongelijkheid in de maatschappij aan te kaarten.
In het toneelstuk volgen we het boerengezin Van Paemel, zoals de titel doet vermoeden. Door de vier bedrijven heen aanschouwen we de onmenselijke armoede van de plattelandsbevolking en het onrecht dat hen wordt aangedaan. Zo raakt de jongste dochter zwanger van de zoon van de baron en wordt dan achtergelaten. Daarnaast verliest één van de Van Paemel-jongens zijn been door een schot van diezelfde baronszoon. Steeds meer en meer kinderen uit het gezin verlaten hun ouders in hoop op een beter leven, maar de vader zelf wil niets van zulke socialistische ideeën weten en blijft luisteren naar de pastoor die de boeren vertelt dat ze in hun lot moeten berusten. Uiteindelijk drijft de baron zijn oude pachters, waaronder de Van Paemels, uit hun boerderij door de pacht te verhogen.
Doordat Het gezin Van Paemel zo’n harde maatschappijkritiek was en zo ruw in opvoering, werd het initieel geweigerd door grote schouwburgen in steden. Het was de Gentse volksvertegenwoordiger Edward Anseele die ervoor zorgde dat het toneelstuk werd opgevoerd door het amateurgezelschap ‘De Multatuli-kring’. Het gezin Van Paemel ging in première op 25 januari 1903 en was meteen een groot succes bij het publiek. Dit succes bleef steeds groeien, waardoor ook grote stadsschouwburgen het na enkele jaren in hun toneelrepertoire opnamen. Ondertussen is het stuk uitgegroeid tot één van de klassiekers in de Vlaamse toneel- en literatuurgeschiedenis.
Cyriel Buysse, Het gezin Van Paemel. Volksdrukkerij, Gent 1903
Onder de loep
'Computervisie is het wetenschappelijk veld dat zich bezighoudt met hoe computers bronnen zien, interpreteren en begrijpen. De essentie van computervisie aangestuurd door data, is dat de computer leert objecten op afbeeldingen te classificeren en te herkennen, door het verwerken van grote hoeveelheden afbeeldingen. De computer leert dus aan de hand van gelabelde voorbeelden. Bijvoorbeeld: als je een computervisiemodel voedt met afbeeldingen van honden en katten, waaraan het label "hond" of "kat" hangt, leert de computer de twee van elkaar te onderscheiden op basis van het materiaal dat binnenkomt. Dit principe heb ik toegepast op afbeeldingen uit de kinderboekencollectie van de DBNL en afbeeldingen van de stad Amsterdam.
Het focuspunt van mijn onderzoek ligt op het kruispunt van kunstmatige intelligentie en data uit verschillende disciplines. Historische data en data uit archieven zijn ondervertegenwoordigd in het veld van intelligente data-analyse. Ik onderzoek daarom de bevoegdheid van bestaande computervisiemodellen om dit type data te verwerken.
Het probleem bij dit onderzoek is dat de modellen die we hebben, moderne data gebruiken om te leren. Deze data bestaan vooral uit gedetailleerde afbeeldingen van hoge kwaliteit. Dit creëert een vooringenomenheid bij het model, wat betekent dat het model niet werkt zoals het zou moeten bij het herkennen van objecten en inhoud in historische data uit archieven, omdat het gewend is aan moderne data.
Om dit te omzeilen heb ik in mijn huidige onderzoek afbeeldingen van de stad Amsterdam gebruikt om te kijken of moderne computervisiemodellen in staat zijn automatisch plaatsen te bespeuren in deze bewaarplaats van historische data. Deze data, afkomstig uit het Amsterdams Stadsarchief, zijn ouder en van origine niet digitaal. Bij de kinderboeken van de DBNL was dit nóg ingewikkelder, omdat deze afbeeldingen de werkelijkheid niet representeren. Ze zijn vaak denkbeeldig en illustratief. Het voordeel van deze DBNL-dataset is dan wel weer dat hij uitgebreid, goed gedigitaliseerd en makkelijk te gebruiken is.
Uiteindelijk is er maar één oplossing, en dat is het introduceren van nieuwe datasets in de computerwetenschappelijke gemeenschap, op basis waarvan de machine kan leren. Dit principe wordt in de medische wereld al veel meer toegepast, maar nog maar weinig in de velden van architectuur, literatuur en geesteswetenschappen. Dit komt deels omdat niet al het materiaal direct toegankelijk is en gepubliceerd mag worden, terwijl het doel nu juist is de resultaten van dit onderzoek ook door anderen te laten gebruiken.
Als computerwetenschapper ben ik in eerste instantie nieuwsgierig naar de manier waarop de modellen werken en hoe we die werking kunnen optimaliseren. Hierbij is het belangrijk dat onderzoekers uit verschillende domeinen betrokken worden. De mogelijkheid om de discussie over het gebruik van deze modellen te voeren, staat ons toe het model zodanig te optimaliseren dat beide velden er hun voordeel mee kunnen doen. Dit is de essentie van interdisciplinair onderzoek en hier pleit ik dan ook voor.'
Seyran Khademi is voormalig onderzoeker-in-residence bij de KB en is onlangs gepromoveerd tot assistent professor aan TU Delft. Gewapend met een achtergrond in de computerwetenschap, werkt zij aan projecten die computervisie toepassen op architectonische data.