De drie wenschen
Er waren eens een man en een vrouw, die konden het met elkaar best vinden. Voor het overige ging het hun al niet anders dan ieder ander: Soms ging het hun goed, en soms ging het hun slecht, en soms ging het hun zoo zóó. En als zij voorspoed hadden, hei, dan lachten en zongen zij. Maar als zij tegenspoed hadden, och, dan zuchtten zij en keken zuur. En liep het hun in 't eene mee, maar in het andere tegen, nu, dan wisten zij niet of zij zingen of zuchten zouden, en voor alle zekerheid zuchtten zij dan maar.
‘Och, och!’ zei de vrouw en zuchtte diep, ‘dat het een mensch toch nooit eens goed kan gaan, of het gaat hem metéén weer slecht ook!’
‘Ja, ja!’ antwoordde de man, ‘als het met wenschen gedaan was, dan stond het anders en heel wat beter geschapen op deze wereld!’
Dan begonnen zij te wenschen van ‘ik wou!’ en ‘och als!’ Zij wenschten, dat het anders werd in hun huis, en anders in hun tuin, anders op hun hof, en anders in hun stal, anders op den akker en anders op de wei, en met hun geld anders, en met hun gezondheid, met hun werkdag en hun Zondag, met hun buren, hun vrinden en hun bloedverwanten anders, anders met hun alles. Zij wenschten tot zij niet meer wisten waaraan nog wat anders te wenschen viel, en er niets meer bleef zóóals het was. En als zij zoover waren, dan wisten zij ook wel zeker, dat werkelijk niets was zooals het wezen moest.
Op den avond nu van een kwaden dag, dat zij weer allerlei tegenslag hadden gehad en heel en al van streek waren, zaten zij voor het open raam van hun huiskamer weer al zuchtende te wenschen. Buiten scheen de maan.
Daar kwam van uit de boomenschaduw langs den weg een oud grauw vrouwtje aangestrompeld. Zij hoorde de vele zuchten en al het ‘ik wou dat’, en ‘och als toch maar’ uit het open raam en bleef staan met haar twee rimpelige handen op haar krukje.
‘Lieve menschen’, zei ze, ‘het schijnt jelui niet te gaan, zooals je het wel woudt’. ‘Och neen moedertje’, zei de vrouw en zuchtte diep. ‘Dat laat nog al wat te wenschen over!’
De man zuchtte ook en nog veel dieper en zei: ‘Niet nog al wat, maar alles laat het te wenschen over!’
‘Alles’, zei het vrouwtje, ‘dat is onbegonnen werk, maar als jelui het met drie wenschen kunt stellen, drie wenschen moog jelui doen, die zal ik vervullen’.
Zij strekte haar kruk naar de twee aan het venster uit. Van onder tot boven