| |
| |
| |
| |
Brief No. 67 [35].
(3) Maart 1682.
Gericht aan: Robert Hooke.
Manuscript: Onderteekende, eigenhandige brief te Londen, Royal Society. MS. 1894. L l. 65. Elf kwartobladzijden, met zeven figuren.
| |
Gepubliceerd in:
R. Hooke. Philosophical Collections. London, 1682. 3 February 1681/2. No. 5. Blz. 152-160. Met 6 figuren. (Engelsch extract.) |
Journal de médicine. Paris, 1683. Blz. 112-128. Met 4 figuren. (Fransche vertaling van de copie, gezonden aan Antoni Heinsius.) |
Antoni van Leeuwenhoek. Ontledingen en ontdekkingen. C. Boutesteyn. Leyden, 1686. Blz. 16-29 (2de nummering). Met 6 figuren. (Hollandsche tekst.) [A.] |
Bibliothèque universelle et historique de l'année 1686. Tome II. Amsterdam, 1686. Blz. 466-469. (Fransch extract.) |
Antonii a Leeuwenhoek Anatomia seu interiora rerum. C. Boutesteyn. Lugduni Batavorum, 1687. Blz. 43-53 (2de nummering). Met 6 figuren. (Latijnsche vertaling.) |
Antoni van Leeuwenhoek. Ontledingen en ontdekkingen. C. Boutesteyn. Leiden, 1696. Blz. 16-29 (2de nummering). Met 6 figuren. (Hollandsche tekst.) [B.] |
Antonii a Leeuwenhoek Opera omnia, seu Arcana naturae detecta. Editio novissima. J.A. Langerak. Lugduni Batavorum, 1722. Blz. 43-53 (2de nummering). Met 6 figuren. (Latijnsche vertaling.) [C.] |
Collection académique. Tome II. Dijon et Auxerre, 1755. Blz. 552-556. (Fransch extract.) |
S. Hoole. The select Works of Antony van Leeuwenhoek. II. London, 1807. Blz. 113-117. Met 4 figuren. (Engelsche vertaling van het eerste gedeelte van den brief.) |
| |
Korte inhoud:
Onderzoek van dwarsgestreepte spiervezels van zoogdieren en visschen. Beschrijving van den fibrillairen bouw en van de dwarsstreping. Nadere mededeeling over het uitvallen der haren. Over de roode bloedlichaampjes der visschen. Ontdekking van de celkern. Onderzoek van de lever van den zalm. Waarneming van den trilhaarslag aan de baarden van de oester. Over den bouw en den groei van de oesterschelp.
| |
Opmerkingen:
In het manuscript is geen datum ingevuld. A. en B. hebben echter ‘3 Maart’.
| |
Figuren:
Bij het manuscript zijn 7 teekeningen in rood krijt. Fig. 6 en de bijbehoorende tekst is in de uitgaven niet afgedrukt.
| |
| |
| |
Letter No. 67 [35].
March (3rd) 1682.
Addressed to: Robert Hooke.
Manuscript: Signed autograph; London, Royal Society, MS. 1894. L l. 65. Eleven quarto pages. Seven figures.
| |
Published in:
R. Hooke, Philosophical Collections. London, 1682. 3 February 1681/2. No. 5; pp. 152-160. Six figures. (English extract.) |
Journal de médecine. Paris, 1683; pp. 112-128. Four figures. (French translation of a copy of this letter, which was sent to Antoni Heinsius.) |
Antoni van Leeuwenhoek, Ontledingen en ontdekkingen. C. Boutesteyn. Leyden, 1686; pp. 16-29 (2nd numbering). Six figures. (Dutch text.) [A] |
Bibliothèque universelle et historique de l'année 1686. Tome II. Amsterdam, 1686; pp. 466-469. (French extract.) |
Antonii a Leeuwenhoek Anatomia seu interiora rerum. C. Boutesteyn. Lugduni Batavorum, 1687; pp. 43-53 (2nd numbering). Six figures. (Latin translation.) |
Antoni van Leeuwenhoek, Ontledingen en ontdekkingen. C. Boutesteyn. Leiden, 1696; pp. 16-29 (2nd numbering). Six figures. (Dutch text.) [B] |
Antonii a Leeuwenhoek Opera omnia, seu Arcana naturae detecta. Editio novissima. J.A. Langerak. Lugduni Batavorum, 1722; pp. 43-53 (2nd numbering). Six figures. (Latin translation.) [C] |
Collection académique. Tome II. Dijon, Auxerre, 1755; pp. 552-556. (French extract from the Philosophical Collections.) |
S. Hoole, The select works of Antony van Leeuwenhoek. II. London, 1807; pp. 113-117. Four figures. (English translation of the first part of the letter.) |
| |
Summary:
An examination of striated muscle fibres of mammals and fishes. Description of the fibrillar structure and of the striation. Further communication on the falling out of hairs. The erythrocytes of fishes. Discovery of the cell-nucleus. Examination of the liver of salmons. Observation of the ciliar motion at the beards of oysters. The structure and the growth of the oyster-shell.
| |
Remarks:
In the manuscript the date has been left out. A and B, however, read: March 3rd.
| |
Figures:
In the manuscript there are seven figures in red chalk. Fig. 6 and the accompanying text are not printed in the various editions.
| |
| |
| |
[d'Hr] Robert Hooke.Ga naar voetnoot1)
Delft in Holland den Maart 82.
Seer vermaerde en Hoogh-geleerde Heer.
UEd: heeft in sijn laaste missive uijt den naem van het Hoogh weerdige Collegie, die vande Conincl. Societeit versogt, dat ik dog soude continueren in mijne observatien, en van deselvige communicatie geven, en dat UEd: becommert is dat ik de behoorlijke antwoordenGa naar voetnoot2) op mijn brieven niet gehad heb, maer dat het in toe comende anders sal toe gaen, en mij geduijerig rescriptieGa naar voetnoot3) laten toe comen. En alsoo ik sedert die tijt eenige observatien aen UEd: heb gesonden, namentl. van dato den 4. Novembr. 81. en daer beneffens aen UEd: seer seriues versogt, omme mij te antwoorden op seekere genesinge vande jigt siekte, dog geen rescriptie bekomen hebbende, moet ik oordeelen dat mijn, of UEd: missive vermist is.Ga naar voetnoot4)
Jk heb voor desen te meermael geseijt, dat mijn voor nemen is, wanneer ik mij in mijne meninge bedrogen vinde, dat ik mij niet sal ontsien int openbaer daer van belijdenis te doen.Ga naar voetnoot5) t is nuGa naar margenoot+ sulks, dat ik menigmael mijn selven geimagineert heb te konnen sien, dat de vlees striemtgens,Ga naar voetnoot6) waer uijt ten merendeel een muskel
| |
| |
| |
Robert HookeGa naar voetnoot1).
Delft, Holland, March 1682.
Very famous and learned Sir,
In your last letter you have requested me, on behalf of that Honourable College, the Royal Society, to continue my observations and to communicate these to you. You express a fear that I have not duly received the replies to my lettersGa naar voetnoot2), and promise that in future answers will be regularly sent to me. Having since sent to you a few observations dated November 4th 1681, and having at the same time requested you urgently to send me an answer to a certain cure of the gout, without, however, receiving a reply, I cannot but think that either your missive or mine has been lostGa naar voetnoot3).
I have in the past often said that, if I found that I was mistaken in my opinion I would publicly confess my errorGa naar voetnoot4). The case nowGa naar margenoot+ is that I often imagined that I could distinctly see that the fleshy fibresGa naar voetnoot5) of which the greater part of a muscle consists were
| |
| |
| |
bestaet, uijt globulen waren te samen gesteld,Ga naar voetnoot7) en dit scheen mij seer naaktGa naar voetnoot8) te vooren te comen, als ik door een gemeen microscope, de vlees-striemtgens observeerde, als ik deselvige over dwars hadde doorsneden, als mede als ik die met een subtijl naeldeken over dwars van malkanderen hadde gebrooken; ten derde schenen het mij globulen te sijn, de kringen, of rimpels gewijse intreckingen, die ijder vlees-striemken int bijsonder heeft.Ga naar voetnoot9)
Ga naar margenoot+Jk heb op nieuw weder op verscheijde dagen, vlees van Ossen, en koeijen genomen, en geoordeelt, dat de vlees-striemkens soo dun sijn, dat als 50. vande selvige nevens den anderen leggen, de lengte uijt maken van 1/22 van een duijm,Ga naar voetnoot10) en soo men maer neemt 1/20. van een duijm, ende de rest over laat voor de seer kleijne menbranen waer inne de vlees-striemtgens om wondenGa naar margenoot+ leggen, comt dan 1000. vlees-striemkens inde lengte van een duijm, dat is dan 1000000. vlees-striemtgens met haer menbranen omwonden in een quadraat duijm. Jn eenige van mijne laaste observatien is mij te vooren gekomen, dat omtrent 100 van dese vlees-striemtgens bij malkanderen lagen, die omwonden of beslooten waren, in een seer kleijne menbrane, en maekten alsoo een kleijne muskel vlees uijt, op een ander tijt sag jk in een osse tonge drie kleijne muskelen vlees, ijder met haer menbranen omwonden, nevens den anderen leggen, datGa naar voetnoot11) wanneer ik deselvige
| |
| |
| |
composed of globulesGa naar voetnoot6), and it appeared to me that this was distinctly visible when I observed the flesh-fibres through an ordinary microscope after I had cut them across and pulled them asunder crosswise with a fine needle. Thirdly it appeared to me that the rings or wrinkled contractions in each separate fibre of the flesh were globulesGa naar voetnoot7).
Ga naar margenoot+Once more I have taken the flesh of oxen and cows on several days. I concluded that the flesh-fibres are so thin that if 50 of them are put side by side they cover 1/22 of an inchGa naar voetnoot8). If you take only 1/20 of an inch and leave the rest for the very small membranesGa naar margenoot+
which envelop the fibres, this will come to 1000 flesh-fibres for the length of one inch, that is to say 1.000.000 flesh-fibres enveloped in their membranes in one square inch. In the course of my latest observations it happened that about 100 of these flesh-fibres lay close together, enveloped by or enclosed in a very small membrane, thus forming a little muscle of flesh. At another time I saw in an ox-tongue three little muscles of flesh, each enveloped in their membranes, lying one beside the other, which if I had cut them
| |
| |
| |
over dwars hadde doorsneden,Ga naar voetnoot12) soo veel plaets niet en besloegen. of een kleijn santge, (waer van 100 sanden nevens den anderen leggende, de lengte van een duijmGa naar voetnoot13) uijt maken) soude die konnen bedecken hebben. Soo wij nu stellen, dat ijder 200. van dese vlees-striemkens met haer menbranen omwonden, een kleijn vlees-muskeltgeGa naar margenoot+
uijt maken, comt dan 5000. kleijne vlees-muskeltgens in een vierkanten duijm.Ga naar voetnoot14) Jk heb ook de vlees-striemtgens haer dikte, tegen de dikte van het hair van mijn Paruijk geobserveert,Ga naar voetnoot15) en oordeelde dat 4. vlees-striemtgens, die ik genomen hadde van het diaphragma van een Os, naest de ribbens gelegen, maer een hair dikte konden uijtmaken, en een hair van mijn baart oordeelde ik 9. mael dicker. Men moet sig niet in beelden, dat de vlees-striemtgens ront sijn, maer ijder neemt een bij sondereGa naar voetnoot16) figuer aen, en schicken seer digt in malkanderen.
| |
| |
| |
across would not have been covered by the space of a little grain of sand (100 of which, lying one beside the other cover the length of one inch). If now we assume that every 200 of these flesh-fibres,Ga naar margenoot+ enveloped by their membranes, form a little muscle of flesh, 5000 of these little muscles will go to a square inchGa naar voetnoot9). I have also compared the thickness of the flesh-fibres with the thickness of a hair from my wigGa naar voetnoot10) and considered that 4 flesh-fibres taken by me from the diaphragm of an ox, near the ribs, could only be the thickness of a hair; and I judged that a hair from my beard be 9 times thicker. We must not imagine that the flesh-fibres are round, for each fibre takes its own shapeGa naar voetnoot11) and they lie very close together.
| |
| |
| |
Ga naar margenoot+Dese mijne calculatie van vlees-striemtgens, die seeker Hr Doctor in ons lant vlees-veselen nomt (!),Ga naar voetnoot17) heb ik alhier maer gebragt, om haer kleijnheijt uijt te beelden, te meer om dat deselvige Heer wil vast stellen, dat de vlees-striemtgens, inde mondekens vande Vena in geplant sijn, ende dat die eijndigen, inde arterien, en dat de circulatie van het bloet, door de vlees-striemtgens gaet, ja dat gesien heeft dat daer klapvliesen inde selvige sijn, dog dese observatien en beweert hij niet door een microscope, maer door het bloote Oog, soo dat na alle aparentie een gans vlees-muskeltge, voor een vlees striemtge sal aen gesien hebben.
| |
| |
| |
Ga naar margenoot+My only purpose in inserting in this place my calculations of the flesh-fibres - which a certain physician in our country calls flesh-threadsGa naar voetnoot12) - was to bring out their minuteness; the more so because this gentleman tries to state as a fact that these flesh-fibres are implanted in the mouth of the vena, and that they end in the arteries; also that the circulation of the blood passes through these fibres; nay, he maintains that he has seen that there are valves in them, and that he made these observations not by means of a microscope but with the naked eye, evidently having taken an entire minute muscle for a fibre.
| |
| |
| |
Ga naar margenoot+fig: 1. is een vlees-striemtgeGa naar voetnoot18) waer in mij veeltijts de kringen of rimpelen sijn te vooren gekomen, als ABCD. en andere weder daer beneffens wel aen leggendeGa naar voetnoot19) als EFGH. en ook wel als IKLM. en dus verbeeldenGa naar voetnoot20) het (als hier vooren geseijt) door een gemeen microscope wel globulen, als ook mede vertoonden een vlees-striemtgen wel als NOPQ. dit laaste stelde ik vast vertoonen de inwendige veseltgens waar uijt een vlees-striemtge bestaet. Sedert dat ik dit gesien heb, heb ik mijn selven konnen voldoen,Ga naar voetnoot21) waerom dat onse Vingers, Armen, en Beenen, ja ons gantsche lichaem, niet regt uijt kan gestreckt leggen, als het leijt en rust, maer dat het een weijnig moet geboogen leggen, hellende een weijnig na de figuer die wij hadden, doen wij nog inde Baar-
| |
| |
| |
Ga naar margenoot+Fig. 1 is a flesh-fibreGa naar voetnoot13) in which frequently the rings and wrinkles became apparent to me, such as ABCD and others close to them as at EFGH and also IKLM; and so (as I have said before) they looked like globules when seen through an ordinary microscope. Also a flesh-fibre would appear as NOPQ, which last, I could state, showed the internal filaments which constitute a flesh-fibre. Since I observed this I have been able to make out why our fingers, arms and legs, nay our entire body cannot lie stretched out straight, when reposing, but must lie slightly bent, resembling the form we had when still in the womb. And besides
| |
| |
| |
moeder waren. en daer beneffens beelde ik mij ook in, de redenenGa naar voetnoot22) vande bewegingen van onse leden, of wel de uijtreckingen, en incrimpingen, van onse muskelen, te weten, als een muskel uijt gerektGa naar voetnoot23) is, dat dan de vlees-striemtgens die de muskel maken, sonder rimpels of kringen sijn, en dat wanneer als een muskel niet uijt gerekt, maer in getrocken, en dik is, dat dan ijder vlees-striemtgens vol rimpels of kringen is.
Ga naar margenoot+fig: 2. ABCDEFHG. is een vlees-striemtge dat int op spouwen, en platdrucken, op datGa naar voetnoot24) ik des te beter, de menigte veselkens, daer uijt soo een verhaelt vlees-striemkenGa naar voetnoot25) des te naakter, soude bekennen, seer aerdig van malkanderen separeerden, als of het een ader met tacken was, na mijn vermogen (alsoo ik niet teikenen kan) heb afgeteikent, hier uijt blijkt nu klaer, ja klaerder als ik het kan uijtbeelden, dat de vlees-striemkens, weder uijt een groot getal van striemkens (die ik hier om onderscheijt te maken veseltgens noem) sijn gemaekt. Jk heb onder anderen eens een vlees-striemtgen soo net op gespouwen sien leggen, dat ik inde spatie, die een weijnig wijder was, als fig: 2. van B tot H. mij vertoonde, sag leggen 70. veseltgens, leggende meest alle nevens malkanderen, en hier uijt besloot ik, dat een vlees-striemken, dat als hier vooren geseijt niet dicker is, als 1/9 van een hair van mijn baert, in sig beslooten had, wel 100 veselkens.Ga naar voetnoot26) ja ik heb mij menigmael ingebeeld te konnen sien, de veseltgens of wel vaaten vande menbranen,Ga naar voetnoot27) van een vlees-striemtge, waer in dat de veseltgens beslooten lagen, of omset sijn, hier uijt heb ik mijn gedagten verder laten gaen, en seg,Ga naar voetnoot28) na de mael wij sien, dat een groote muskel, weder uijt soo veel duijsenden van kleijne
| |
| |
| |
that, I also conceived the reasons of the movements, the stretching and the shortening of our muscles, that is to say that when a muscle is stretched the fibres that constitute the muscles show no wrinkles or rings, but when a muscle is not stretched, but contracted and thick, each flesh-fibre is full of rings and wrinkles.
Ga naar margenoot+Fig. 2 ABCDEFHG is a flesh-fibre which, when I split and pressed flat, that I might the more distinctly see the numerous filaments of which such a flesh-fibre consists, separated beautifully, looking as if it were a fresh one with branches. I made a drawing of it as best as I could (for I cannot draw). From this it became clear, nay clearer than I can here represent, that the flesh-fibres in their turn consist of a great number of fibres, which for distinction I will call filaments. Among other things I once saw a flesh-fibre so neatly split that I saw 70 filaments, mostly lying side by side in a space a little wider than fig. 2 from B to H showed. From this I concluded that a flesh-fibre, which, as I have said before, is not thicker than 1/9 of a hair from my beard, consisted of as many as 100 filamentsGa naar voetnoot14). Nay, I have often imagined that I could see the filaments or vessels of the membranesGa naar voetnoot15) of a flesh-fibre, in which the filaments lay enclosed or by which they were surrounded. I gave my mind to this subject and now say that, since we see that a large muscle in its turn consists of many
| |
| |
| |
muskelen, ijder met menbranen om wonden, bestaet, en dat ijder dun vlees-striemtge weder van binnen uijt veseltgens bestaet, dat ijder vlees-striemtge een muskel is. en dat ijder veseltge (waer van de 100. een striemtge vlees maken) mede een muskeltge vlees is, en dat dat in sig nog beslooten heeft veel veselen, die mede omvangen sijn met menbranen,Ga naar voetnoot28) na de mael wij sien, dat de Maaker,Ga naar voetnoot29) soo wonderlijk en onbegrijpelijk int t samen voegen vande deelen Sijner Schepselen is, dat wij hoe dieper wij sien inde verborgentheden Sijner Schepselen, hoe meer wij versteld staen, en voornamentlijk als wij beschouwen levende schepsels, die deGa naar margenoot+ gedaente van Aeltgens hebben, in hare beweginge als fig: 3. en die nogtans verscheijde deelen dunder sijn als een veseltge waer uijt een vlees-striemtge is te samen geset, en dat nog soo een dierken,Ga naar voetnoot30) moet hebben Huijt Aderen, Senuwen, en Muskelen, ja al de volmaektheijt die een groot dier heeft.Ga naar voetnoot31)
Ga naar margenoot+Soo nu eenige Heeren LiefhebbersGa naar voetnoot32) genegen waren, dese mijne observatien te vervolgen,Ga naar voetnoot33) soo wil ik haer recommanderen, dat sij sulks niet tragten te doen in warm droog weer, maer eer in dampig en vogtig weer, want alsmen de kleijne menbranen vande vlees-striemtgensGa naar voetnoot34) gesepareert heeft, en brengt een vlees striemtge op een suijvere plaets, om het selvige op te spouwen, soo heeft een vaerdige hand, soo veel te doen als hij kan (en t sal hem ook veeltijts mislucken) of de vogtigheijt uijt de vlees-striemtgens is om desselfs dunte weg gewasemt, waer door dan de veseltgens waer uijt een vlees-striemtge bestaat, soo vast in een droogen, dat het een enkel, vast, en helder wesen schijnt te hebben.Ga naar voetnoot35)
Ga naar margenoot+Jn mijn laaste observatien die ik omtrent een muskel van een Haes heb gedaen, sag ik seer aerdig hoe eenige vlees-striemen seer spits toe loopende, ejndigden inde menbranen van de muskel,
| |
| |
| |
thousands of minute muscles, each enclosed in membranes, and that each flesh-fibre again consists internally of filaments, that each flesh-fibre is a muscle and that each filament (100 of which make a fibre) is in its turn a muscle of flesh comprising many vessels also enclosed in membranesGa naar voetnoot16), and as we see that the Creator is so wonderful and incomprehensible in combining the parts of his creatures, we are the more amazed as we penetrate deeper into the mysteries of his creatures. This is principally the case when we observe living creatures of the shape of eels, whenGa naar margenoot+ they move as in fig. 3, creatures which are thinner than one of the filaments of which a flesh-fibre is composed and remember that such an animalculeGa naar voetnoot16a) must have a skin, veins, nerves and muscles, nay is as perfect as a large animalGa naar voetnoot17).
Ga naar margenoot+If now any naturalist should feel inclined to continue my observations, I would recommend him not to try this in hot, dry weather, but rather in damp and misty weather, for if, after having separated the minute membranes from the flesh-fibres, one takes a fibre to a clean place in order to split it, a deft hand will require all its dexterity to prevent the moisture from evaporating, causing the filaments composing a flesh-fibre, owing to their thinness, to dry up into a single, firm and clear substance - and perhaps in most cases bad success will follow.
Ga naar margenoot+In my last observations concerning the muscle of a hare, I could quite distinctly see how some flesh-fibres, tapering to a thin point, ended in the membranes of a muscle, while others again tapering
| |
| |
| |
en andere weder seer spits toe loopende, ejndigden inde tendo vande muskel, dit stelde ik voor een goet microscope met voor nemen, om aen een CuriuesGa naar voetnoot36) Heer te vertoonen, maer om dat de muskel seer kleijn was, soo wasemde de vogtigheijt des te schielijker uijt deselvige weg, waer door in korten tijt de vlees striemen, soo digt te samen waren gevoegt dat ik geen distincte separatie vande vlees-striemen, veel min daer deselve vereenige (!) inde tendo ofte de tendo selfs warenGa naar voetnoot37) konde bekennen
Ga naar margenoot+Dese mijne verhaelde observatien, hebben mij weder op nieuw doen examinerenGa naar voetnoot38) de vis-striemen, waer uijt de Vis bestaet, en na dat ik verscheijde delen van bijsondereGa naar voetnoot39) Cabbeljaeuwen hadde besigtigt, oordeelde ik, dat de grofste vis-striemen, waren onder aen den buijck, dat wij hier wangenGa naar voetnoot40) noemen, dese striemen vande menbranen mede gesepareert sijnde, heb ik gesien, dat mede met vrongen,Ga naar voetnoot41) rimpels, of kringen, waren versien, gelijk ik vande vlees-striemen heb geseijt, die niet alle een ende deselvige figuer hadden, want op de eene tijt quamen mij die te vooren alsGa naar margenoot+ fig: 4. BECD. en op een ander tijt, als fig. 4. FG. en ook als HI. Jk heb ook wel gesien, dat als ik de striemen over dwars hadde doorsneden dat mij dan naakt voor quamen, de eijnden vande menigvuldige Veseltgens waer uijt een Vis-striemtge van binnen
bestaat.Ga naar voetnoot42) Jk heb dog seer seldenGa naar voetnoot43) gesien dat door de overdwars
| |
| |
| |
to a fine point ended in the tendon of a muscle. I placed this before a good microscope, intending to show it to an interested Gentleman. But the muscle being very small, its moisture evaporated all the more quickly, causing the fibres to adhere so closely within a very short time that not only I could not see a distinct separation of the flesh-fibres, but even less where they connected with the tendon, or the tendon itselfGa naar voetnoot18).
Ga naar margenoot+These observations have set me to examine once moreGa naar voetnoot19) the fibres of which a fish consists, and after observing various parts of several cods, I judged that the coarsest fibres are those of the lower part of the belly, what we call the ‘cheeks’Ga naar voetnoot20) in this country. After these fibres of the membranes had been separated, I saw that they were also provided with coils, wrinkles and rings, like what I said about the flesh-fibres, which had not all of themGa naar margenoot+ the same shape, for at one time they looked like fig. 4 BECD, at another time like fig. 4 FG and again like HI. It has also happened that, when I had cut the fibres across, the extremities of the numerous filaments of which these fish-fibres consist internally, would be visible quite distinctlyGa naar voetnoot21). However, I have only very rarely observed that very clear lines ran through the
| |
| |
| |
gesneden vis-striemen seer heldere streepiens liepen,Ga naar voetnoot44) als hier bij A. is aen gewesen, hier hadde ik wel gedagten, of dit wel vaaten mogten sijn, of ook wel menbranen, de vaaten om de inwendige veselen te voeden, ende menbranen, die de inwendige veselen, in verscheijde omwindingen, mogten omwinden,Ga naar voetnoot45) Maer om dat mij dit selden is te vooren gekomen, is daer niet veel van te seggen. Onder de vis-striemen is een groot verschil, wegens haer dikte, soo dat ik veeltijts deselvige heb gesien, dat de eene vier mael soo dik was als de andere,Ga naar voetnoot46) en als ik de fig: 4. na sijn groote gelijk mij die meest doorgaens te vooren quamen hadde geteikent, soo soude deselve meer dan 16. mael dicker moet sijn geweest, en in soo een vis-striemtge oordeelde ik inde halve circumferentie, seer na 100. veseltgens te konnen tellen, en dit quam mij te vooren in vis-striemtgens daer in ik geen kringen sag, en die ik oordeelde dat wat stijf in lengte voor mijn gesigt lagen gestreckt, als hier eenigsints tusschen KL. fig: 4. is aen gewesen, comt dan 200. veseltgens, inde circumferentie van een vis-striemken, en om dat dit getal van veselkens, waer uijt een vis-striemken bestaet, soo
verwonderens groot is, soo kan ik niet laten, het selvige alhier uijt te rekenen.
Om den jnhout vanden circul, door de kennisse vande circumferentie te berekenen, segt volgens de leere van Archimedes, 88. geven 7. wat geeft het quadraat getal vande circumferentie.Ga naar voetnoot47)
| |
| |
| |
fish-fibres after being cut acrossGa naar voetnoot22), as indicated here at A. At one time I thought these might be vessels or perhaps membranes, the vessels for feeding the internal filaments and the membranes for entwining the internal filaments in many coils. But because I saw this only occasionally, not much can be said about it. There is a good deal of difference between the fish-fibres with respect to their thickness, yea, I have often seen that one was four times thicker than anotherGa naar voetnoot23). And if I had drawn fig. 4 according to the size that I observed constantly, it should have been more than 16 times thicker. And I judged that I could number close upon 100 filaments in half the circumference of such a fish-fibre. This I saw in fish-fibres that showed no rings, and which in my opinion lay somewhat stiff, lengthwise, before my eyes, as indicated in some measure between KL of fig. 4. So there are 200 filaments in the circumference of a fish-fibre, and because this number of filaments composing it is so astonishingly large, I cannot omit making a calculation in this place.
In order to calculate the surface area of a circle if we know the circumference, Archimedes teaches us that 88 gives 7, which then gives the square number of the circumferenceGa naar voetnoot24).
| |
| |
| |
88-7-200 |
7̷1̷ (7̷ |
200 |
1̷8̷8̷8̷ |
----- |
4̷6̷2̷6̷ (2 |
40000 |
2̷8̷0̷0̷0̷0̷ / 3181 |
7 |
8̷8̷8̷8̷8̷ |
----- |
8̷8̷8̷8̷8̷ |
280000.Ga naar voetnoot48)
|
|
comt 3181. vis-veseltgens, voor den inhout van van (!) een vis-striemtge, Wie kan nu met sijn gedagten bevatten, soo een onbegrijpelijkGa naar voetnoot49) getal van vis-veseltgens, in een vis-striemtge, en wie weet of ijder van dese 3181 vis-veseltgens, niet weder met membranen en sijn versien, en van binnen in sig begrijpen, een ongelooflijk getal van vis-veseltgens.
Ga naar margenoot+Jk heb in mijn laaste missive geseijt,Ga naar voetnoot50) van het uijtvallen van het hair, op ons lichaem, jk kan niet na laten UEd: mede te deelen dat mij de gantsche winter door, eenige hairen op mijn lichaem, behalven het hooft, sijn uijt gevallen, en andere daer en tegen, ja daer nevens staende, weder groeijen, soo dat ik in gedagten genomen heb, of selfs het hair van mijn hand, niet twee à. drie mael in een jaer uijt valt, en weder op nieuw wert uijt gestooten, want ik heb nu menig mael sedert den tijt van 4 maenden, met een rasoir het hair van mijn hant geraseert, en met verwondering gesien, wat een langte het in de tijt van 14. dagen toe neemt, daerGa naar voetnoot51) het door gaensGa naar voetnoot52) kort blijft. Jk heb ook verscheijde malen gesien, hoe dat eenige hairtgensGa naar voetnoot53) wanneer die op nieuw uijt gestooten wierden, en geen opening in het opperste huijtge vindende, krom geboogen tegen het opperste huijtge aen leggen,Ga naar voetnoot54) ja soo danig, dat deselvige het opperste huijtge, met een huveltge doen op rijsen. Jk heb ook haertgens die op het uijt vallen stonden,
| |
| |
| |
88-7-200 |
7̷1̷(7 |
200 |
1̷8̷8̷8̷ |
----- |
|
40000 |
4̷6̷2̷6̷ ( 2 |
7 |
2̷8̷0̷0̷0̷0̷ / 3181 |
----- |
8̷8̷8̷8̷8̷ |
280000Ga naar voetnoot25) |
8̷8̷8̷ |
yields 3181 filaments as the contents of one fish-fibre. Who can realize such an incomprehensible number of filaments in one fish-fibre! and who can tell whether each of these 3181 filaments may not be furnished in its turn with membranes and contain an incredible number of filaments.
Ga naar margenoot+In my last missiveGa naar voetnoot26) I spoke about the falling-out of hair on our body. I cannot omit telling you that during the entire winter, some of the hairs on my body, my head excepted, have fallen out, while others, even some standing near them, would grow, wherefore I considered whether not even the hair of my hand may fall out two or three times a year, and is again thrust out, for I have now frequently shaved for as long as four months the hair of my hand with a razor, and observed with astonishment to what length it grows in a fortnight, while it will constantly keep short. Also I have several times seen that some hairsGa naar voetnoot27), when thrust out again and not finding an aperture in the epidermis, will lie curved against this upper layerGa naar voetnoot28), nay will sometimes lift the epidermis so as to form an elevation. I have also observed little hairs that were
| |
| |
| |
en die ik bij na als sonder gevoelen uijt mijn hand trock,Ga naar voetnoot55) geobserveert, daer deselvige in de huijt hadden gestaen, of de wortel was, en hebbe daer seer naakt, de veselen, waer uijt een hair van binnen bestaat, konnen bekennen, want hier had het hair van binnen gansch geen bast, of schors,Ga naar voetnoot56) dit siende beelde ik mij in of de schors die de hairen hebben,Ga naar voetnoot57) niet gemaakt werden, tusschen de regte huijt, en het opperste huijtge.Ga naar voetnoot58)
Ga naar margenoot+Na dat ik met verwondering, de menigvuldige vlees-muskelen vande staart van een os hadde besigtigt, nam ik voor de staart van een rog te observeren, dog in het door snijden van de selve staart, quam mij te vooren het bloet, dat uijt de staart quam, dit observerende, quam het mij vreemt te vooren dat de deelen van het bloet, dat inde Menschen, en Dieren,Ga naar voetnoot59) globulen sijn, en,Ga naar voetnoot60) het bloet root maken, hier altemael platte ovale deeltgens waren,Ga naar voetnoot61) die een weijnig dickte hadden, drijvende door een cristalijne materie, en daer dese ovale deeltgens seer enkelGa naar voetnoot62) lagen, hadden deselvige geen couluer, maer als die 3. á. 4. dik op
malkanderen lagen, vertoonden al een roode couluer, dit dede mij observeren het bloet van een cabbeljaeuw, en Salm, die ik insgelijks bij na niet anders en bevont te bestaen, als uijt ovale figuertgens en hoe naeuwkeurig ik deselvige ook tragte te observeren, soo konde ik niet bekennen, uijt wat deelen dese ovale deeltgens bestonden,
| |
| |
| |
on the point of being shed and which I could draw out almost painlessly from my handGa naar voetnoot29); inspecting the skin where they had stood or where roots were, I could very distinctly see there the fibres of which a hair consists internally, for here the hair has absolutely no skin or bark internallyGa naar voetnoot30). Seeing this I thought whether the cuticle which hairs haveGa naar voetnoot31), might not be formed between the epidermis and the true skinGa naar voetnoot32).
Ga naar margenoot+After inspecting with astonishment the numerous flesh-muscles of an ox-tail, I intended to observe the tail of a ray, but while cutting the tail I saw the blood gushing from it. Observing this blood it struck me that the parts of the blood that are globules in human beings and mammalia and colour the blood red, are here all of them flat, oval particlesGa naar voetnoot33), thickish, floating in a crystalline water. Where these oval particles lay single they had no colour, but when 3 or 4 lay on top of each other, they began to show a red colour. Thus I came to observe the blood of a cod and of a salmon, which I also found to consist of hardly anything but oval figures; and however closely I tried to observe these I could not make out of what parts these oval particles
| |
| |
| |
Ga naar margenoot+want eenige schenen mij van binnen in een kleijne spatie beslooten te hebben, een rond bolletge, of globule,Ga naar voetnoot63) en een weijnig spatie van het bolletge lag om het bolletge een heldere ring, en dan weder om deselve ring, een langsaem schaduwende ommetreck,Ga naar voetnoot64) die de circumferentie van het ovael maekten, en die ik eenigsints metGa naar margenoot+ fig: 5. heb aen gewesen. en in andere sag ik 3. 4. 5. 6. ja ook wel 8. globulen,Ga naar voetnoot65) veel kleijnder dan het eerste globule, en al hoe wel ik sonder meer verletGa naar voetnoot66) dan 2 menuiten tijts, dit bloet vande verhaelde vissen observeerde, die seer levend waren, uitgesondert de rog, soo is mijn voornemen, om dat het tegenwoordig winter saijsoen, en kout is, dese mijne observatien te vervolgen, inde somer of warm weer. Nader hand heb ik de lever vande Salm op mijn comptoir genomen, en soo aenstonts het bloet, dat ik uijt de bloet-vaaten nam, geobserveert, maer inde bloet deelen geen onderscheijtGa naar margenoot+ konnen sien. bij dit geval observeerde ik ook de lever vande Salm, en sag dat deselvige niet en bestond, als uijt globulen van verscheijde grootheden,Ga naar voetnoot67) dog die boven andere uijt staaken in groote, oordeelde ik vet te sijn. Soo ik desen aengaende ijets nader
| |
| |
| |
Ga naar margenoot+consisted for it seemed to me that some of them enclosed in a small space a little, round body or globuleGa naar voetnoot34), and at some distance from this body there was round the globule a clear ring and round that ring again a slowly shadowing contourGa naar voetnoot35), forming the circumference of a globule and, as well as I could, represented inGa naar margenoot+ fig. 5. And in others I saw 3, 4, 5, 6, nay as many as 8 globulesGa naar voetnoot36), much smaller than the first globule, and though I observed this blood of the above-mentioned fishes without further delay than two minutes, and though they were fully alive, except the ray, I
yet intend, because it is winter now and cold, to pursue my observationsGa naar margenoot+ in summer or during warm weather. Afterwards I took the liver of the salmon in my study and observed the blood immediately after taking it from the blood-vessels but I could not see any difference in the parts of the blood. I then also observed the liver of the salmon, and saw that it did not consist of globules, merely differing in sizeGa naar voetnoot37), but judged that those excelling the others in
| |
| |
| |
kan ontdecken, sal ik niet na laten UEd: daer van advertentieGa naar voetnoot68) te geven.
Ga naar margenoot+Jk heb de tijt waer genomen, dat de Oesters uijt Engelant tot ons inGa naar voetnoot69) korten tijt over quamen,Ga naar voetnoot70) en heb doen met verwondering gesien, wat een over groote beweginge de baardenGa naar voetnoot71) vande Oesters maekten, en schoon ik seer kleijne stukiens vande baart vande Oester nam, ja die soo kleijn waren, dat eenige hondert van soo danige deeltgens geen grof sant, Groote soude konnen uijt maaken, egter sulken groote beweginge in soo een kleijn af gebrooke deeltge vande baart hadde, dat het onbegrijpelijk was, want soo een verhaeld kleijn deeltge, beelde mij de gedaente wel uijtGa naar voetnoot72) van den garnaad, met sijn continuele bewegende pooten, en andere wel weder een kreeft, en men soude wel geswooren hebben, dat het geen deeltge vande baart vande Oester, maer een dier op sijn selven was,Ga naar voetnoot73) daer het nogtans ter contrarie
bleek,Ga naar voetnoot74) want soo danig deeltge vande Oester baart, en maakte gans geen voortgang, en bleef al bewegende op eene plaets leggen, ja soo lang, dat mijn gesigt moede sijnde van sien, eijntelijk het most verlaaten, en daer beneffens hadden de veseltgens, die aen soo
| |
| |
| |
size were fat. If I can discover anything further concerning this, I will give you notice.
Ga naar margenoot+I have made good use of the time when oysters come over to us from EnglandGa naar voetnoot38) for a short time, and was astonished to see the uncommonly great stir and movement of the beardsGa naar voetnoot39) of the oysters. And though I took very small pieces from the beards, even so small that a few hundreds of such parts would not make a grain of coarse sand, yet there was in such a small, separated part of the beard such great movement that one could not comprehend it, for such a small part (mentioned before) reminded me of a shrimp with its continually moving legs or again of a lobster;
and one would have sworn that it was not a part of the beard, but an animal in itselfGa naar voetnoot40); yet the contrary proved true for such a part of the oyster beard did not make its way and remained in one place moving all the time; indeed so long that in the end I must leave it as my eyes were tired with looking. Add to this that the filaments,
| |
| |
| |
danig kleijn deeltgen pootgens geleeken, deselve beweging, die de deelen vande gantsche baart hadden.Ga naar voetnoot75)
Ga naar margenoot+Jk heb ook de Schulp van Oesters geobserveert,Ga naar voetnoot76) en gesien, dat deselvige niet en bestaat als uijt schilfers, leggende in grooteGa naar voetnoot77) menigte op malkanderen, waer van ijder laast gemaakte schilfer de grooste is, soo dat de Oester-Schulp in geen groote toe en neemt,
| |
| |
| |
which in so small a particle resembled legs, had the same motion as the entire beardGa naar voetnoot41).
Ga naar margenoot+I have also observed an oyster-shellGa naar voetnoot42) and seen that it consists of nothing but scales, lying in great numbers, on top of each other, each last made scale being the largest, so that the oyster-shell does not increase in size without an entirely new scale being formed
| |
| |
| |
of daer wort van binnen inde Oesterschulp, een gantsche schilfer weder op nieuw gemaakt, die alle de andere schilfers in groote overtreft, dese groote menigte van schilferen op malkanderen siende leggen ende daer bij oordeelende,Ga naar voetnoot78) de weijnig jaaren, die soo een Oester Out is,Ga naar voetnoot79) nam ik in gedagten, of niet wel alle nieuwe manen, een schilfer dikte, de schulp mogt toe nemen. Dese schilfers voor soo veel ik heb konnen sien, bestaen uijt pijpiens, die seer door malkanderen loopen, maar het geene dat mij meest voldede, dat was, wanneer ijder van de verhaalde schilfers tot sijn groote gekomen was, dat dan uijt de pijpiens vande schilfers, wierden gestooten schilfertgens, die niet wit sijn, gelijk de schilfers die de schulp maken, maer schilfers die een bruijne couluer hebben, en die uijt globulen waren te samen gevoegt, dese schilfers leggen van buijtenen in groote menigte, op de platte Schulp,Ga naar voetnoot80) fig: 6. ABCD. is de binne sij vande platte Oester-schulp EFGH. sijn de
| |
| |
| |
inside it, which surpasses all the other scales in size. Seeing this large number of scales lying one on top of the other and considering the small number of years that an oyster is oldGa naar voetnoot43), the thought struck me whether a shell might not increase a scale every new moon. These scales, as far as I have been able to see, consist of little pipes, crossing each other; but what struck me most was that when each of these scales had attained its full growth there were thrust from the pipes of these scales, little scales that are not white like the scales that form the shell, but such as have a brown colour and consisted of globules. Such scales lay in great numbersGa naar margenoot+ on the outside on the flat shellGa naar voetnoot44). Fig. 6 ABCD is the inside of the flat oyster-shell; EFGH are the brown scales thrust out from
| |
| |
| |
Ga naar margenoot+bruijne uijtgestoote schilfers vande regteGa naar voetnoot81) Schulp, en die ik mij inbeelde dat seer schielijk en dus gemaakt wierden.Ga naar voetnoot82) Laten wijGa naar margenoot+ ons imagineren dat fig: 7. IK. is een gedeelte vande circumferentie vande laast gemaakte schilfer,Ga naar voetnoot83) ende dat de globulen die eerst uijt gestooten sijn, op de circumferentie aen L.Ga naar voetnoot84) sijn, die ook aenstonts van buijtenen stollen, dog soo stijf niet, of de volgende materie kan door de eerste gemaakte globulen door gedreven werden, die dan insgelijks stollen, als de eerste globulen, en dat dit soo eenigen tijtGa naar voetnoot85) continueert, tot datGa naar voetnoot86) van binnen inde Oester weder stof is, om op nieuw een gantsche nieuwe schilfer te maken, die de Oester-Schulp in groote doet toe nemen, dit siende beelde ik mij ook in, dat bij aldien, door dese te samen gevoegde globulen, de stof die een weijnig tijt daer door gedreven is, langer gecontinueert was,Ga naar voetnoot87) dat de ongelijke deelen waer mede de globulen van binnen beset
sijn, soo danig souden af geschaeft werden, dat deselvige tot gladde volmaakte pijpiens souden sijn geweest. en dit voldede mij te meer, om dat ik mij inbeelde, dat niet alleen soodanige groot werden, van meest alle pijpiens daer uijt het hout bestaet, toe gaet, maer ook dat de globulen waer uijt alle zaaden (voor soo veel die bij mijn sijn besigtigd) tot pijpiens gemaakt werden.
Hier hebt gijGa naar voetnoot88) mijn Heer eenige uijt mijne observatien, die ik goet gedagt heb voor dees tijt, het Hoogh weerdige collegie die vande Conincklijke Societeit toe te senden. gelieft mijn alder onderdanigste dienst aende selvige te presenteren, en ik sal al de dagen van mijn leven blijven
De Conincl. Societeit haren geringen mede broeder, en seer verobligeerden Dienaer.
Antonj Leeuwenhoeck.
| |
| |
| |
the actual shell, and in my opinion formed in this manner and thatGa naar margenoot+ very rapidlyGa naar voetnoot45). Let us suppose that fig. 7 IK is part of the circumference of the latest formed scaleGa naar voetnoot46), and that the globules thrust out first are at LGa naar voetnoot47) on the circumference which coagulate at once when outside, yet not so hard but that the succeeding matter can be thrust through the first formed globules, which coagulate in their turn like the first globules, and this will continue for some timeGa naar voetnoot48) till inside the oyster there is again matter for making an entirely new scale, which causes the oyster to increase in size. Seeing this, I also imagined that, if the matter, which has been pushed through these conjoined globules for some time, had continued its passage a little longer, the unequal parts which cover the globules inside would be so rubbed off that they would have become perfectly smooth pipes. And this satisfied me the more because I imagined that not only such do increase in size, that is to say nearly all the pipes of which wood is composed, but also that the globules of which all seeds are composed are developed into pipes.
I here offer youGa naar voetnoot49) some of my observations, which I thought proper to send to the Honourable College of the Royal Society on this occasion. Please to offer my most obedient service to that College and I shall remain all the days of my life
The humble brother and very obliged servant of the Royal Society,
Antoni Leeuwenhoeck.
|
-
voetnoot1)
- A. en B. hebben: ‘Geschreven Aan de Koninglijke Societeit in Londen, (B. heeft “tot Londen in Engeland”) ende gezonde aan de Heer Robert Hooke, Secretaris van deselve Societeit. Mijn Heer,.’ Verder is de eerste alinea van den brief weggelaten. [M.]
-
voetnoot2)
- Dat UEd: becommert is dat ik de behoorlijke antwoorden... - (en geschreven) dat U vreest, dat ik de antwoorden die ik behoorde te krijgen...
Zie voor deze niet ongegronde bezorgdheid, aant. 4 bij den brief van 13 Mei 1680, blz. 230. [M.]
-
voetnoot5)
- Zie o.a. den brief van 20 Dec. 1675 (Alle de Brieven I. blz. 330) waar L. meedeelt een fout begaan te hebben bij het onderzoek van ingedampte plantenextracten, en dien van 30 Oct. 1676 (Alle de Brieven II. blz. 164) waar L. verzekert, dat hij eigenlijk naar tegenwerpingen verlangt. Vgl. ook den brief van 31 Mei 1678 (l.c. blz. 356), waar hij Grew bedankt voor de opmerkingen, die voor hem slechts een prikkel zijn tot nader onderzoek.
-
voetnoot1)
- A and B read: Written to the Royal Society at London (B has: at London in England) and addressed to Mr. R. Hooke, Secretary of said Society. Sir,... The first paragraph of the letter is omitted. [M.]
-
voetnoot3)
- It is evident from the opening lines of his letter of 4 April 1682 (p. 419) that L's correspondence had been received in England. [M.]
-
voetnoot4)
- See for instance the letter of 20 December 1675 (Collected Letters, I, p. 331), where L. acknowledges a mistake in his examination of evaporated vegetable extracts, and the letter of 30 October 1676 (Collected Letters, II, p. 165), where he affirms that he actually invites objections. See also letter of 31 May 1678 (ibid. p. 357) in which he thanks Grew for his remarks, which only stimulate him to further research.
-
margenoot+
-
Structure of the striated muscle fibres.
-
voetnoot7)
- Zie de brieven van 1 Juni 1674 (Alle de Brieven I. blz. 110), 26 Maart 1675 (l.c. blz. 290) en 14 Mei 1677 (Alle de Brieven II. blz. 210-214), waar L. zegt, dat de ‘globulen, waer uijt de vleesachtige striemtgens bestaen’ zoo klein zijn, ‘dat thien hondert duijsent geen groff sant sullen uijtmaecken’.
-
voetnoot9)
- In het volgende geeft L. weer een gedeelte van zijn algemeene globulentheorie prijs. Zie aant. 41 bij den brief van 31 Mei 1678 (Alle de Brieven II. blz. 368). Er wordt daar op gewezen, hoe L. vroeger slechts ‘globulen’ zag in tandbeen en email, maar later zijn fout ontdekte en duidelijk de ‘pijpjens’-structuur beschreef. [S.]
-
voetnoot10)
- Het spierweefsel bestaat uit door bindweefselschotten gescheiden en omhulde elementen, die uit samenvloeiing van een aantal cellen zijn ontstaan en die wij spiervezels noemen. Hun dikte varieert van 10-100 µ, hun lengte bedraagt 4-12 cm. (W. von Möllendorff Handbuch der mikroskopischen Anatomie des Menschen. II3 (1931) blz. 125.) Aangezien een duim 2,6 cm is, komt de hier door L. gegeven maat op plm. 25 µ. De door L. bepaalde dikte der ‘striemtgens’ is dus wel in de grootte-orde van wat wij een spiervezel noemen. Bij latere waarnemingen (zie aant. 18) heeft L. de spiervezels tot veel kleinere onderdeelen opgespleten. [H.]
-
voetnoot6)
- See letters of 1 June 1674 (Collected Letters, I, p. 111), 26 March 1675 (ibid. p. 291) and 14 May 1677 (Collected Letters, II, pp. 211-215). L. there says that the globules of the ‘carneous filaments’ are so small ‘that ten hundred thousand of them would not make one grain of gravel-sand’.
-
voetnoot7)
- In what follows L. once more drops part of his general theory of globules. See note 13 to the letter of 31 May 1678 (Collected Letters, II, p. 369). It is there pointed out that L. at first saw only globules in dentin and enamel, but that he afterwards detected his mistake and clearly describes the ‘pipes’ structure. [S.]
-
voetnoot8)
- Muscle tissue consists of elements called muscle fibres, arising from the confluence of a number of cells, and separated and enveloped by connective septa. Their thickness varies from 10 to 100 µ, their length is from 4 to 12 cm (W. von Möllendorff, Handbuch der mikroskopischen Anatomie des Menschen, II3 (1931); p. 125). As an inch is 2,6 cm, L's measure comes to about 25 µ. The thickness given by L. for his filaments consequently is in fair agreement with the dimensions of what we call a muscle fibre. In later experiments (see note 13) L. has split up the muscle into much smaller parts. [H.]
-
voetnoot14)
- Ook uit deze waarnemingen kan men voor een ‘vlees-striemtgen’ een doorsnede van ongeveer 25 µ afleiden. [H.]
A. en B. hebben in plaats van de berekening in de kantlijn:
-
voetnoot15)
- L. bedoelt met ‘dikte’ zeer vaak de doorsnede en wil hier dus zeggen, dat in een ‘hair van mijn paruijk’ een viertal ‘vlees-striemtgens’ kunnen liggen en in een ‘hair van mijn baart’ wel negen. Hiervan uitgaande, komt men tot een middellijn van ongeveer 21 µ in het eerste geval en ongeveer 33 µ in het tweede, getallen die zeer dicht bij de bovengenoemde (zie aant. 10 en 14) liggen. [S.]
-
voetnoot16)
- Bij sonder - apart. De spiervezels liggen zóó dicht aaneengesloten, dat zij elkaars vorm bepalen. [H.]
-
voetnoot9)
- From these observations, the diameter of a ‘flesh-fibre’ would again be about 25 µ [H.]
In A and B the calculation in the margin reads:
-
voetnoot10)
- When L. speaks of ‘thickness’, he often means ‘diameter’. In the present case he means that four ‘flesh-fibres’ would go into a hair from his wig, and at least nine into a hair from his beard. The diameter of a fibre would then be about 21 µ in the first case, and about 33 µ in the second. These values are in good agreement with those given above (cf. notes 8 and 9). [S.]
-
voetnoot11)
- The shape of the cross-sections of the individual fibres is determined by the fact that they are very closely packed. [H.]
-
margenoot+
-
Bestrijding van Blankaarts opvattingen aangaande de spiervezels.
-
voetnoot17)
- De hier bedoelde medicus is Steven Blankaart, die in 1676 uitgaf: Tractatus novus de circulatione sanguinis per tubulos deque eorum valvulis in iis repertis. Waarschijnlijk heeft L. de in 1678 verschenen Hollandsche vertaling, welke gevoegd was achter Blankaarts De nieuw hervormde Anatomia, en getiteld Nadere Verhandelinge van den Om-loop des Blouds door de Vezelen, en deszelfs Klap-vliezen gelezen. Hierin wordt ‘onwrikbaar’ vastgesteld, ‘dat des blouds omloop op volgende manier tougaat: te weten, dat het bloud uit de slagaderen door de vleizige spiervezelen, ofte door de ingewandens blaasjes en pijpjes, onbemiddelt tot de mondekens des aderen gevourt werd, zoo zeggen wij dan dat deze onze vezelen, ook zonder eenige tuszen komst in de mondjes der aderen eindigen, en ingeplant werden, niet anders dan verscheide pispijpjes in een nier-pijpjen gevougt werden, door deze dan het bloud in de slag-aders over-gaande, werd geduurig de aderen over-gelevert, om na het hert gevourt te werden.’ (blz. 3). Zie voor de proeven, waarmee Blankaart het bovenstaande tracht te bewijzen, blz. 4 e.v. van zijn boekje. Op blz. 5 en 6 betoogt hij verder: ‘... datter in de spier-vezelen klap-vliezen zijn, kan van niemand tegen gesproken werden, alhouwel die van d'owdste eeuwen af, tot nu toe, noit ontdekt zijn geweest... neemt dan een pijpjen, en blaast daar de aderen mede op, zoo zult gij niet verder konnen komen dan tot de aderen; ook bij aldienje daar met eenige doordringende vogt inspeut, zoo zal de zelve niet tot de vezelen indringen; maar in
tegendeel, wanneerje de slag-aderen opblaast, zoo zullen die niet alleen zwellen, maar ook de vezelen ende aderen, hier uit konnen wij dan alleenlijk klaar genoug bevatten, datter in de spier-vezelen klap-vliezen moeten zijn, want indiender geen tegenstand was, zoo zouden die ligtelijk de aderen opgeblazen zijnde, doen zwellen.’
L.'s verwijt, dat Blankaarts bewering op onvoldoende waarneming gegrondvest is, kan men na het bovenstaande niet onverdiend noemen. (In latere uitgaven heeft Blankaart dit gedeelte geschrapt, en vervangen door een verhandeling over het balsemen.) In zijn brief van 5 Nov. 1716 komt L. nog eens op Blankaarts meening terug. [v.A.]
-
margenoot+
-
L. opposes Blankaart's views regarding muscle fibres.
-
voetnoot12)
- The physician referred to is Stephen Blankaart, who published in 1676 Tractatus novus de circulatione sanguinis per tubulos deque eorum valvulis in iis repertis. Probably L. had read the Dutch translation, published in 1678, printed at the back of Blankaart's De nieuw hervormde anatomia, and entitled Nadere verhandelinge van den om-loop des blouds door de vezelen, en deszelfs klap-vliezen. Blankaart asserts: ‘Sanguinis itaque per totum corpus periodum, hocce modo firmiter statuimus esse; nempe cruorem ex arteriis per fibras sive carnis sive viscerum, aut partium membranosarum ad venarum oscula terminari, iisque inseri, non secus ac plurimi in renibus canaliculi, uni carunculae renali inseruntur, atque terminantur. Per has igitur sanguis ex arteriis transiens continuo venis, ad cor revehendus, traditur’ (p. 305 of the Latin edition). For the experiments by means of which Blankaart tries to prove his assertions see p. 305 sqq. On pp. 307 and 308 he further argues: ‘nam in fibris corrugationes seu valvulas esse nulli dubitamus, licet huc usque eas a retro seculis nulli detexerint’, ‘itaque tubulum accipite, atque hoc venas inflate: nihil minus quam ad fibrarum venietis seriem, neque humor siphone in venas emissus, unquam fibras intrabit; quum e contra arterias si inflaveritis, non solum hae tumidae reddentur, verum & ipsae insuper fibrae quam citissime intumescent. Hinc non sine clara ipsius experientiae face, summa cum ratione colligimus, valvulas in ipsis fibris esse, easque ob earundem
resistentiam minime inflari atque intumescere posse’.
L's reproach that Blankaart's assertions are based on insufficient observations cannot be called unmerited. In later editions Blankaart cancelled this part. In his letter of 5 November 1716 L. once more mentions Blankaart's opinion. [v.A.]
-
voetnoot18)
- Zoowel uit L.'s figuur als uit zijn opmerking over de vezeltjes waaruit een ‘vlees-striemtge’ bestaat, volgt dat hij ook van den inwendigen bouwGa naar margenoot+ van de spiervezel begrip had. De spiervezel bevat namelijk ragfijne fibrillen, die bundelsgewijs vereenigd zijn (z.g. fibrillenbundels) en van elkaar gescheiden worden door gewoon protoplasma. De dwarsdoorsnede krijgt daardoor een veldjes-teekening, z.g. veldjes van Cohnheim, welke bij L. duidelijk op de doorsnede aangegeven zijn. Ook de dwarsstreping heeft L. waargenomen. Zijn afbeelding hiervan geeft natuurlijk nog niet zooveel details als men thans kan ontdekken. Zeker heeft hij echter de opeenvolging waargenomen van de isotrope en anisotrope banden, die de oorzaak zijn van het dwarsgestreepte uiterlijk van de spiervezel. L. houdt deze dwarsstreping ten onrechte voor een rimpeling van het oppervlak, en laat zich daardoor verleiden tot een beschouwing over den contractietoestand in rust, die als zoodanig natuurlijk fout is. (Karakteristiek voor L. is intusschen, dat hij deze hypothese duidelijk scheidt van zijn waarnemingen door de woorden ‘beelde ik mij in’.) De ‘slangsgewijse bogten’ van de dwarsstreping, welke hij in fig. XLIV afbeeldt, en waarop hij in den brief van 16 Juli 1683 terug komt, vindt men veelvuldig in het uitgeplozen praeparaat. Zij berusten op verschuiving van de dwarsstreping in de fibrillenbundels onderling. Bij KL ziet men een aanduiding van de in de lengte loopende grenzen der fibrillenbundels. Aan hun oppervlakte zijn de spiervezels afgesloten door een stevig vliesje, het z.g. sarcolemma. Tusschen de afzonderlijke spiervezels bevinden zich een weinig los bindweefsel en capillaire bloedvaten. De
membraan, waar L. de spiervezels uitpelt, kan zoowel het bindweefsel zijn als ook het sarcolemma. Uit de opgegeven maten wordt waarschijnlijk, dat hij ook het sarcolemma heeft opengepraepareerd en de spiervezel heeft opgespleten. Foutief is L.'s bewering, dat de fibrillen in het inwendige van de spiervezel niet dwarsgestreept zouden zijn. [H.]
-
voetnoot19)
- Daer beneffens wel aen leggende - goed er tegenaan liggend.
-
voetnoot21)
- Heb ik mijn selven konnen voldoen - heb ik voor mijzelf kunnen verklaren.
-
voetnoot13)
- Both from L's figure and from his remarks about the fibrils of which a ‘flesh-fibre’ consists, it follows that he had a notion also of the internalGa naar margenoot+ structure of the muscle fibre. A muscle fibre contains delicate fibrils gathered into columns separated by ordinary protoplasm. In the cross section, these columns appear as small multangular areas (Cohnheim's areas), clearly pictured in L's drawing. L. also observed the striation. Naturally his drawing does not contain so many details as we can nowadays discover, but most certainly he observed the succession of isotropic and anisotropic disks, which cause the striated appearance of the muscle fibre. L. wrongly takes this striation to be due a wrinkling of the surface and is led by this view to a faulty conception of muscular contraction in repose. Meanwhile it is characteristic of L. that he distinctly separates this hypothesis from his observations by the words ‘I conceived’. The serpentine curves of the transverse striation, represented in fig. XLIV and referred to in his letter of 16 July 1683 are often found in teased preparations. They are caused by a mutual shifting of the striation in fibrillar columns. At KL the longitudinal boundaries of the columns can be seen. Each fibre is enveloped in a tough membrane, the sarcolemma. Between the separate fibres there are capillaries and some loose connective tissue. The membrane from which L. peeled the muscle fibres, may have been the connective tissue or the sarcolemma. It would seem probable from the measure which L. gives, that he also dissected the sarcolemma and that he split the muscle fibre. L. is wrong when he says that the fibrils inside the muscle fibre are not
striated. [H.]
-
voetnoot22)
- Beelde ik mij de redenen in - meen ik dat de oorzaak...
-
voetnoot23)
- A. en B. hebben ‘uijtgestrekt’. Voor het goed loopen van den zin herhale men het woord ‘is’ (constructio apokoinou). [M.]
-
voetnoot24)
- L. wil hier zeggen ‘een vlees-striemtge dat int op spouwen, en platdrucken (ik drukte het plat, opdat ik des te beter... soude bekennen) seer aerdig van malkanderen separeerden, als of het een ader met tacken was, en dat ik na mijn vermogen heb afgeteikent.’ [M.]
-
voetnoot26)
- L. noemt een spiervezel dus ‘vlees-striemtge’, terwijl hij met ‘veselken’ een fribrillenbundel bedoelt. Aangezien een ‘hair van mijn baart’ 100µ is, wordt volgens L.'s berekening de dikte van de fibrillenbundels plm. 1 µ, wat met de moderne opvattingen goed overeenkomt. (Vgl. W. von Möllendorff l.c. II3. (1931) blz.
130). [H.]
-
voetnoot27)
- Dit zijn waarschijnlijk de bindweefsel-(collageen-)fibrillen van het sarcolemma. [H.]
-
voetnoot28)
- ‘Selfs door een gemeen microscope’ denke men inter parentheses. Met een ‘gemeen microscope’ bedoelt L. waarschijnlijk de gewone, niet bijzonder vergrootende microscoopjes. Behalve deze had hij enkele die veel sterker vergrootten, doch hij liet die fijnere instrumenten nooit door anderen gebruiken. Zie o.a. den brief van 7 Sept. 1674 (Alle de Brieven I. blz. 142), waar L. vertelt, hoe hij stukjes ‘cristalijn Humeur’ voor de bezoekers onder andere microscopen zal leggen, dan waardoor hij ze zelf heeft gezien, en den brief van 23 Maart 1677 (Alle de Brieven II. blz. 200) waar gezegd wordt, hoe L. de ‘diertgens’ in water ‘door andere glasen en methode (die ick alleen voor mijn selven houde)’ ziet, dan zijn bezoekers en dat hij (l.c. blz. 204) er niet toe kan besluiten zijn ‘curiuese microscopen’ door anderen te laten gebruiken. [S.]
-
voetnoot14)
- From this it is evident that L. calls a muscle fibre ‘flesh-fibre’ and a fibrillar column ‘filament’. Seeing that a hair from his beard is 100 µ, L's calculation of the thickness of the fibrillar columns works out at about 1 µ, which tallies with what we now know (cf. W. von Möllendorff, ibid, II3 (1931), p. 130). [H.]
-
voetnoot15)
- These are in all probability the (collagenous) connective fibrils of the sarcolemma. [H.]
-
voetnoot28)
- Zie ook aant. 18. Dat de fibrillenbundels met membranen omgeven zijn, neemt men thans niet aan. [H.]
Men herhale hier de woorden ‘en seg’. [M.]
-
voetnoot29)
- A. en B. hebben: ‘Heere, Maker van 't geheel All’.
-
voetnoot30)
- Nog - daarenboven.
A. en B. hebben: ‘dun dierken’.
-
voetnoot31)
- Zie voor L.'s opvatting van den bouw der microörganismen, dien hij zich denkt als den bouw der dieren uit zijn omgeving, aant. 14 bij den brief van 9 Oct. 1676 (Alle de Brieven II. blz. 68).
-
voetnoot32)
- Liefhebbers - beoefenaren der natuurwetenschappen.
-
voetnoot34)
- A. en B. hebben: ‘kleijne Vlees-striemtjens’.
-
voetnoot35)
- A. en B. hebben: ‘waar door dan de veseltjens... soo vast sijn in een gedroogt, dat deselve een enkel, vast en helder wesen schijnen te hebben’.
-
voetnoot16)
- See note 13. We do not now accept that the columns are enveloped in membranes. [H.]
-
voetnoot17)
- See note 10 to the letter of 9 October 1676 (Collected Letters, II, p. 69) for L's conception of the structure of micro-organisms. He imagined it to be the same as that of the animals around him.
-
margenoot+
-
Transition of muscle fibres into tendons.
-
voetnoot37)
- A. en B. hebben: ‘was’.
L. heeft de spier vlak bij de pees onderzocht, waardoor bij uitdroging geen overgang van de pees in het spierweefsel te onderscheiden was. [Kro.]
-
voetnoot40)
- Dat hier de spieren bij de kieuwdeksels bedoeld zouden zijn, thans nog ‘wangen’ geheeten, is niet waarschijnlijk. Veeleer is aan te nemen, dat L. met ‘wang’ aanduidt, wat wij thans ‘wam’ noemen, namelijk het onderste deel, den buik der visschen. Voor het feit, dat ‘wam’ en ‘wang’ dezelfde beteekenis zouden hebben, kan wellicht pleiten Chr. Plantijn Thesaurus Theutonicae Linguae (1573) die opgeeft: ‘Wammen der visschen - les joues ou ouyes des poissons. Branchiae.’ C. heeft: ‘(quas branchias belgice wammen appellamus)’. [M.]
-
voetnoot42)
- Den hier bedoelden optischen indruk van de veldjes van Cohnheim vindt men zeer fraai afgebeeld op fig. XLIV. Vgl. J. Cohnheim. Ueber den feineren Bau der quergestreiften Muskelfasern (Virchow's Archiv. XXXIV. 1865). [H.]
-
voetnoot43)
- ‘Dog seer selden’ denke men tusschen komma's. A. en B. hebben: ‘ook dog’. [M.]
-
voetnoot18)
- L. examined the muscle close to the tendon. Consequently after desiccation the transition from the tendon to the muscle tissue was indistinguishable. [Kro.]
-
voetnoot20)
- It is not likely that the muscles near the gill-covers, still called ‘wangen’ (cheeks) in Dutch, are meant; in all probability L. here refers to the belly-piece, which is called ‘wam’ in present-day Dutch. On the other hand, the fact that Chr. Plantijn (Thesaurus Theutonicae linguae, 1573) defines ‘wammen’ as ‘les joues ou ouyes des poissons. Branchiae’, might furnish an argument in favour of the view that ‘wam’ and ‘wang’ are synonymous. C. reads: (quas branchias belgice wammen appellamus). [M.]
-
voetnoot21)
- The impression of Cohnheim's fields is beautifully represented in fig. XLIV. Cf. J. Cohnheim. Ueber den feineren Bau der quergestreiften Muskelfasern.
Virchows Archiv. XXXIV (1865). [H.]
-
voetnoot44)
- Deze ‘streepiens’ zijn òf ontstaan door scheuren in het praeparaat òf wel het zijn de protoplasmatische tusschenschotten tusschen de veldjes van Cohnheim. [H.]
-
voetnoot46)
- Vgl. voor L.'s observaties omtrent de dikte-verschillen der spiervezels bij éénzelfde dier, F. le Sueur Fleck De Leeuwenhoeckii meritis in quasdam partes anatomiae microscopicae (1843) blz. 9. De spiervezels wisselen bij visschen in dikte van 33,1-384,6 µ (W. von Möllendorff, l.c. blz. 125). [H.]
-
voetnoot47)
- Vgl. A. Metius Manuale Arithmeticae et Geometriae Practicae (1646) blz. 155: ‘Den inhoudt van de Circul, door kennisse van de Circumferentie ofte omringh te berekenen. Segget naer de proportie van Archimedes 88 geven 7, wat geeft den quadraet van de omringh?’ L. past hier dus de stelling toe, dat de oppervlakte (O) van een cirkel zich tot het vierkant van den omtrek (P) verhoudt als ¼πd2: π2d2 = ¼: π = ¼: 22/7 = 7: 88. [D.]
-
voetnoot22)
- These ‘lines’ were either caused by tears in the preparation, or they are the protoplasmatic septa between Cohnheim's areas. [H.]
-
voetnoot23)
- For L's observations concerning differences in the thickness of muscle fibres in one and the same animal, cf. F. le Sueur Fleck, De
Leeuwenhoeckii meritis in quasdam partes anatomiae microscopicae (1843), p. 9. The muscle fibres of fishes vary from 33,1-384,6 µ (W. von Möllendorff, ibid. p. 125). [H.]
-
voetnoot24)
- Cf. A. Metius, Manuale arithmeticae et geometriae practicae (1646), p. 155: To calculate the surface of a circle from its circumference, apply the rule of Archimedes, according to whom the surface is to the square of the circumference as 7 to 88. L. applies the theorem that the surface of a circle is to the square of the circumference as ¼πd2: π2d2 = ¼ : π = ¼ : 22/7 = 7 : 88. [D.]
-
voetnoot48)
- A. en B. hebben als voortgezette berekening allen:
-
voetnoot54)
- L. beschrijft hier het gevangen blijven van een jong, uitgroeiend haartje onder de hoornlaag, wat men dikwijls kan waarnemen op zwakbehaarde deelen van het lichaam. Men ziet het dan opgekruld liggen onder een kleine verhooging van de hoornlaag (lichen pilaris). Trekt men
het bedekkende vlies weg, dan ontrolt het bevrijde haartje zich. Reeds in zijn brief van 4 Nov. 1681 (bls. 358) schrijft L. hierover. [H.]
-
voetnoot25)
- Instead of the complete calculation, A and B have only:
-
voetnoot28)
- L. here describes how a young sprouting hair is restrained in its growth by the horny epidermis, which is often the case in parts of the body where the hair is sparse. It will then lie curled up under a slight elevation of the horny layer (lichen pilaris). If the covering membrane is pulled off the hair uncurls. L. already writes about this in his letter of 4 November 1681, p. 359. [H.]
-
voetnoot56)
- A. en B. hebben: ‘had het hair gantsch geen bast of schors’.
-
voetnoot57)
- L. wil dus zeggen: ‘ik heb de haartjes geobserveerd op de plaats waar ze in de huid hadden gestaan, en ik heb daar heel duidelijk de vezels, waaruit een haar van binnen bestaat, kunnen zien, want op de plaats, waar het haar in de huid is ingeplant, heeft het geen schors, en daarom denk ik, dat de schors misschien gevormd wordt tusschen de lederhuid en de hoornlaag’. [M.]
L. heeft de kolf van het haar gezien; deze is niet met schubben bedekt, aangezien dit gedeelte van het haar met de levende cellen van den haarwortel samenhangt. De haarkolf is massief en geeft alleen het vezelachtig beeld van het keratine, zooals men duidelijk onder het microscoop kan zien. [Kro.]
-
voetnoot58)
- Zie voor het verschil tusschen ‘regte’ en ‘opperste’ huid aant. 36 bij den brief van 4 Nov. 1681, blz. 358.
-
voetnoot61)
- Reeds in den brief van 5 Oct. 1677 (Alle de Brieven II. blz. 242 en aant. 19 aldaar) vermeldde L. den ovalen vorm der erythrocyten in visschenbloed; hij meende toen echter, dat de erythrocyten, aan de lucht blootgesteld, in ‘pijpkens’ veranderen. [H.]
-
voetnoot31)
- L. saw the hair-bulb which is not covered with scales, as this part of a hair is connected with the living cells of the root. The bulb is massive, and under the microscope one can distinctly see the fibrous image of the keratin. [Kro.]
-
voetnoot33)
- As early as 1677 (see letter of October 1677 Collected Letters, II, p. 243 and note 9) L. saw the oval form of the erythrocytes in the blood of fishes. He thought, however, that by exposure to the air, the erythrocytes changed into ‘pipes’. [H].
-
voetnoot63)
- Hier wordt voor het eerst de waarneming van de celkern beschreven. L. ontdekt deze bij de erythrocyten der visschen. De erythrocyten der zoogdieren zijn kernloos, die der koudbloedigen en vogels bezitten wel een kern. Verder beschrijft L. hier de lichtbuigingsverschijnselen langs den omtrek van de kern. Deze lichtbuiging is ook oorzaak van L.'s mededeeling, dat om de kern een ‘spatie’ voorkomt. [H.]
-
voetnoot64)
- ‘Een schaduwende ommetreck’ is een schildersterm. Thans spreekt men in de vaktaal van ‘een geschaduwde contour’. C. heeft: ‘et tum iterum circum circulum eundem remisse adumbrans ambitus’. [M.]
-
voetnoot65)
- Het verschijnsel, dat L. hier beschrijft, is bij zalmbloed gemakkelijk waar te nemen, wanneer men dit verhit op de verwarmbare objecttafel tot een temperatuur van 43-45o C. Men ziet dan om de kern 3 of 4 vacuolen ontstaan, juist zooals L. dit afbeeldt, die bij langer verhitting in aantal toenemen, en zich verder door het protoplasma uitbreiden. L. heeft hier dus, naar alle waarschijnlijkheid, in overeenstemming met hetgeen in aant. 18 bij den brief van 12 November 1680 werd meegedeeld, een thermisch effect gezien. In tegenstelling met het zoogdierbloed, waren in het visschenbloed bij deze temperatuur
geen vormveranderingen van de erythrocyten waar te nemen. [Kro.]
-
voetnoot67)
- Wat L. hier met ‘globulen’ in de lever bedoelt, is niet met zekerheid te zeggen. Het is mogelijk, dat hij de levercellen zelf heeft onderscheiden. Waarschijnlijk echter is, dat hij getroffen werd door den korreligen en vacuolairen bouw dezer cellen. Terecht merkt L. op, dat vele dezer vacuolen met vet gevuld zijn. Zij zijn als zoodanig herkenbaar door hun sterke lichtbreking. [H.]
-
voetnoot34)
- This is the first observation of the nucleus which L. discovered in the erythrocytes of fishes. The erythrocytes of mammals have no nucleus, those of birds and cold-blooded animals are nucleate. He further describes the phenomena due to the deflection of the light along the circumference of nucleus and which made L. speak of: ‘some distance from this body’. [H.]
-
voetnoot35)
- Shaded contour. C. reads: et tum iterum circum circulum eundem remisse adumbrans ambitus. [M.]
-
voetnoot36)
- The phenomena described by L. can easily be observed in blood from a salmon, which is heated to a temperature of 43-45o C. under the microscope. Three or four vacuoles then form around the nucleus exactly as pictured by L. When the heating is continued their number increases and they spread through the protoplasm. It follows that, as has already been argued in note 8 to the letter of 12 November 1680, L. probably observed a thermic effect in this case. In contradistinction to mammalian red cells, the erythrocytes retained their original shape at the temperature. [Kro.]
-
voetnoot37)
- We cannot with any certainty say what L. means by ‘globules’ in the liver. He may have discerned the liver-cells, but it is more probable that he was struck by the granular and vacuolar structure of those cells. L. aptly remarks that many of these vacuoles are filled with fat. These can be recognized by their strong refraction. [H.]
-
voetnoot70)
- Waarschijnlijk werden in de 17de eeuw Engelsche oesters hier te lande het meest gegeten. M. Smallegange deelt in zijn Nieuwe Cronijk van Zeeland I (1696) blz. 193 mede, dat in de oesterputten te Zierikzee Engelsche oesters werden geworpen en verder gekweekt. Vgl. ook Johan Reygersbergen
Chroniick van Zeelandt I (1644) blz. 115 en J. Baster Natuurkundige Uitspanningen I2 (1760) blz. 72, die spreekt over ‘Engelse of gemeene Oesters, die om hunnen lekkere smaak geagt en gegeten werden’ en die verder verklaart: ‘Men noemt deeze Oesters, veeltijds Engelse Oesters omdat het grootste gedeelte daarvan, 's jaarlijks met scheepen hier te lande uit Engeland gebragt word...’ ‘In de oesterputten worden deze oesters door t zeewater geschuurd, d.w.z. gezuiverd van alle slik en vuiligheid, die zij uit Engeland meebrachten. Daarna worden zij ter verzending ingekuipt’ (l.c. blz. 73). Zie tenslotte ook L.'s brief. van 26 Aug. 1696. [P.]
-
voetnoot73)
- Vgl. de beschrijving der trilhaarbewegingen van microörganismen in den brief van 9 Oct. 1676 (Alle de Brieven II. blz. 98 en 102).
-
voetnoot74)
- Daer het nogtans ter contrarie bleek - terwijl echter het tegendeel waar bleek te zijn.
-
voetnoot38)
- It seems probable that in the 17th century the majority of the oysters eaten in this country came from England. M. Smallegange in his Nieuwe Cronijk van Zeeland, I (1696), p. 193 mentions that English oysters were deposited and bred in the stews at Zierikzee. See also Johan Reygersbergen, Chroniick van Zeelandt, I (1644), p. 115 and J. Baster, Opuscula Subseciva, II (1760), pp. 62-63, who speaks of ‘Brittannicis sive vulgaribus Ostreis, quae jucundae saporis causa magni aestimantur et comeduntur’ and who declares further (p. 63): ‘Brittannica sive Anglica plerumque haec vocantur Ostrea, quia maxima eorum pars, quotannis ex Anglia in has regiones navibus advehitur’, and ‘quo fluxu et refluxu aquae... ostrea defricantur, id est, ab omni luto et sordibus ex Anglia secum allatis, liberantur, et sic prius purgantur, quam insigantur, hoc est optis ad transportandum doliis, sive tonnis, constipata, vietoris opera rite includantur.’ See also L's letter of 26 August 1696. [P.]
-
voetnoot40)
- Cf. L's description of the ciliar motion of micro-organisms in the letter of 9 October 1676 (Collected Letters, II, pp. 99 and 103).
-
voetnoot75)
- De kieuwen, de mondlappen en de mantelplooien van de oester zijn geheel bedekt met trilhaarepitheel. Hierdoor wordt voortdurend een stroom van versch water in het dier geleid, welke zuurstof en voedsel meebrengt. L. heeft zeer juist gezien, dat het epitheel zelf op zijn plaats blijft (kleine, losgerukte deelen kleven gemakkelijk vast), terwijl de waterstroom er naar toe gewapperd wordt. Wel is het oppervlak bij het levende dier vaak in een golvende beweging. [S.]
-
voetnoot76)
- De schelp van een weekdier is doorgaans opgebouwd uit drie lagen: a. de buitenste laag, het periostracum, bestaande uit een hoornachtige stof, conchidine, afgescheiden door een speciale plooi van den mantelrand. b. een soms vrij dikke laag van kalkprisma's, die dikwijls loodrecht op de oppervlakte staan en door een betrekkelijk smalle zône van den mantelrand worden afgescheiden.Ga naar margenoot+ De kalkprisma's, door L. ‘pijpiens’ genoemd, bestaan uit calciet of aragoniet, met een lichte bijmenging van organische stof (‘globule’). c. de parelmoerlaag, soms bestaande uit echt parelmoer, d.w.z. uit zeer dunne, afgeplatte kristallen van aragoniet (verg. ook aant. 11 bij den brief van 26 Maart 1675, Alle de Brieven I. blz. 280, waar de microscopische bouw van parelmoer wordt beschreven), gerangschikt in licht golvende lagen, nagenoeg evenwijdig aan het oppervlak; vaker echter uit calciet. Ook bij de oester bestaat het grootste deel van de schelp niet uit parelmoer doch uit een dik calcietostracum van verschillende samenstelling, n.l. een harde, dof-glanzende stof en een stof van dofwit uiterlijk en poreuse structuur, waarmee de oester naar eigen behoefte het schelp-inwendige modelleert. Onder normale omstandigheden scheidt het mantelepitheel over zijn geheele oppervlakte tijdens den groei van de schelp parelmoer of calciet-ostracum af, welke laag dus voortdurend dikker wordt. De eenmaal afgescheiden prismalaag wordt weldra inwendig door de parelmoerlaag overdekt en wordt dus later niet dikker meer.
De prisma's uit de prismalaag zijn geen echte kristallen, maar hebben een sphaeridenstructuur (Biedermann en Bütschli). W.J. Schmidt onderzocht bij gepolariseerd licht de fijnste structuurbijzonderheden (Bau und Bildung der Prismen. Die Bausteine des Tierkörpers im polarisierten Licht, 1924). Met behulp van slijpplaatjes en daarvan vervaardigde photo's verdeelde Böggild de schelpen van weekdieren in groepen, al naar gelang van hun structuur. Vele van onze zeeschelpen bestaan uit calciet, vaak uit zeer fijn vertakte en langgerekte blaadjes, innig ineengevlochten in lagen van verschillende vezelrichting (‘crossed-lamellar’ structuur). De mosselschelp vormt een uitzondering en bestaat voor het grootste deel uit fijne, scheef staande, naaldvormige prisma's [K-a.]
-
voetnoot41)
- The gills, mantle, and flaps of the mouth of the oyster are entirely covered with ciliar epithelium. By this means a current of fresh water is continuously carried into the animal, bringing oxygen and nourishment. L. correctly observed that the epithelium itself remains in the same place (small particles which have been torn off easily adhere to the surface again), but that the water is dabbled towards it. In the living animal the surface is often in undulatory motion. [S.]
-
voetnoot42)
- As a rule the shell of a mollusk consists of three layers: a) The outer layer or periostracum, consisting of a horn-like substance, conchidine, which is formed by a special fold of the margin of the velum. b) A layer of calcified prisms, which are, as a rule, at right angles to the surface. This layer, which may attain quite a considerable thickness, is formed by a rather narrow zoneGa naar margenoot+ of the margin. The prisms - called little pipes by L. - consist of calcite or aragonite, with a slight admixture of organic matter (globules). c) A mother-of-pearl layer. In some cases the layer consists of real mother-of-pearl, i.e. very thin, flattened crystals of aragonite, arranged in slightly undulating layers which lie very nearly parallel to the surface; in most cases, however, it consists of calcite. In the oyster, too, the greater part of the shell does not consist of mother-of-pearl, but of a thick calcite-ostracum of varying composition, viz. a hard, somewhat glossy substance, and a porous, dull-white substance, by means of which the oyster shapes the interior of the shell according to its needs. Under normal conditions the whole epithelial surface of the velum produces mother-of-pearl or calcite-ostracum during the growth of the shell; in consequence this layer increases in thickness. The interior surface of the prismatic layer is soon covered by the mother-of-pearl, so this layer thows no further increase in thickness.
The prisms in the prismatic layers are not true crystals, but they have a sphaeritic character (Biedermann and Bütschli). W.J. Schmidt made use of polarized light in his investigations of the most minute structural details (Bau und Bildung der Prismen. Die Bausteine des Tierkörpers im polarisierten Licht, 1924). Photographs of polished shavings enabled Böggild to divide mollusk-shells into a number of groups according to their structure. Many of our sea-shells consist of calcite in the shape of very thin, oblong lamellae, closely interwoven in layers of varying orientation (crossed-lamellar structure). The mussel-shell is an exception to the rule and consists for the greater part of fine, slanting, needle-shaped prisms. [K-a.]
-
voetnoot79)
- De schilfers, waarvan L. spreekt, zijn alleen op den buitenkant van de platte of rechter schelp te vinden, terwijl de bolle schelp van buiten zonder schilfers is. Inderdaad worden nieuwe randen van deze ‘schilfers’, die in verschen toestand tamelijk elastisch zijn, doch bij droge schelpen zeer bros, aan den rand van de platte schelp steeds nieuw aangezet. De jongste rand komt dus onder den ouderen te liggen en is ook steeds breeder dan de oudere schilferranden. De aldus dakpansgewijs op elkaar liggende schilfers vormen slechts een dunne bedekking van de platte oesterschelp. Het overgroote deel bestaat uit het z.g. calcietostracum. De schilfers zijn te vergelijken met de prismalaag van tal van andere Lamellibranchiata en niet met het periostracum, iets dat ook in de vakliteratuur nog zeer dikwijls verkeerd vermeld staat. De belangrijkste functie van de elastische schilfers is te zorgen voor een waterdichte afsluiting van de schelp, doordat ze hermetisch tegen de bolle schelp worden aangedrukt. De leeftijd kan uit de schilfers niet worden opgemaakt, daar zeker niet iedere maan een nieuwe rand wordt aangezet. De schelpgroei vindt alleen plaats gedurende het warmere jaargetijde, de diktegroei bij alle temperaturen boven de 10o C., en de vorming van een nieuwen rand aan de schelp inclusief een nieuwe laag ‘schilfers’, alleen bij temperaturen van 15o en hooger. Wel kan uit de structuur van de bolle schelp van een niet te oude oester de leeftijd bij benadering worden bepaald. Een consumptie-oester is doorgaans 4 à 5 jaar oud.
In de nieuwere literatuur wordt nergens gewag gemaakt van een verband tusschen groei en de maanphasen. Wel heeft de maanstand invloed op de voortplanting van de oesters. De oester legt de eieren bij voorkeur bij springtij, ongeacht of dit bij nieuwe dan wel bij volle maan plaats heeft. (Zie ook: Anne L. Massy Fisheries Ireland. Scientific Investigations II, 1913). [K-a.]
-
voetnoot80)
- A. en B. hebben het volgende overgeslagen en gaan dan verder: ‘Laten wij ons imagineeren dat Fig. 6 IKL. is een gedeelte van de circumferentie...’
-
voetnoot43)
- The scales referred to are found only on the outside of the right (flat) valve, while the convex valve carries no such scales. It is indeed true that new borders of scales are continually deposited at the edge of the flat valve. In the living animal these scales are rather elastic; in dry valves they are very brittle, however. The youngest border comes to lie below the older ones, and is always wider than these. The layers of scales only form a thin covering of the flat valve. For by much the greater part the shell consists of the so-called calcite ostracum. The scales can be compared to the prisms in other Lamellibranchiata, not to the periostracum, as is often erroneously stated even in scientific literature. The main function of the scales is to ensure a water-tight closing of the valve as it is pressed hermetically against the convex valve. No conclusion as to the age can be drawn from the number of scales; it is certainly not true that a new border is formed with every moon. The valves only grow during the warm season, and even then growth is interrupted in older oysters during the breeding period. On the other hand it is possible approximately to determine the age of an oyster from the structure of the convex valve, provided the animal is not too old. At the age of 4 or 5 years the oyster is ready for consumption.
In modern literature no mention is made of any connexion between growth and the phases of the moon. On the other hand it seems that the position of the moon influences reproduction: the oyster mostly spawns at spring tide, no matter whether the moon is full or new. (Cf. Anne L. Massy, Fisheries Ireland. Scientific investigations, II. 1913.) [K-a.]
-
voetnoot44)
- What follows is omitted in A and B. These versions continue: Let us imagine that Fig. 6 ILK is part of the circumference.
-
voetnoot82)
- De eenmaal gevormde lagen verweeren aan het oppervlak en allerlei grootere en kleinere organismen gaan op en tusschen de deelen van de schelp leven. Dit veroorzaakt de andere kleur en structuur van de buitenste schilfers van de schelp. L.'s voorstelling van de wijze waarop de ‘pijpiens’ gemaakt worden, is zeker onjuist. [S.]
-
voetnoot86)
- A. en B. hebben: ‘tot dat weder in de Oester stof is, om van binnen een gantsche nieuwe schilfer te maken’.
-
voetnoot88)
- A. en B. eindigen hier met: ‘enz. Antoni van Leeuwenhoek’.
-
voetnoot45)
- The layers, after having been formed, are superficially weathered and various sorts of organisms some smaller, some bigger, live on and between parts of the shell. This causes the different colour and structure of the exterior scales of the shell. L's description of the manner in which the ‘pipes’ are formed is decidedly wrong. [S.]
-
voetnoot49)
- Here A and B end as follows: &c. Antoni van Leeuwenhoek.
|