| |
| |
| |
| |
Brief No. 57 [30].
5 April 1680.
Gericht aan: Robert Hooke.
Manuscript: Onderteekende, eigenhandige brief te Londen, Royal Society. MS. 1881. L l. 52. Drie kwartobladzijden met twee figuren.
| |
Gepubliceerd in:
Antoni van Leeuwenhoek. Ontledingen en ontdekkingen. C. Boutesteyn. Leyden, 1686. Blz. 33-38 (1ste nummering). Met 2 figuren (Hollandsche tekst.) [A.] |
Bibliothèque universelle et historique de l'année 1686. Tome II. Amsterdam, 1686. Blz. 460-462. (Fransch extract.) |
Antonii a Leeuwenhoek Anatomia seu interiora rerum. C. Boutesteyn. Lugduni Batavorum, 1687. Blz. 25-29 (2de nummering). Met 2 figuren. (Latijnsche vertaling.) |
Phil. Trans. Vol. XVII. No. 196. Jan. 1692/3. London, 1694. Blz. 593-594. Met 1 figuur. (Engelsch extract.) |
Antoni van Leeuwenhoek. Ontledingen en ontdekkingen. C. Boutesteyn. Leiden, 1696. Blz. 33-38 (1ste nummering). Met 2 figuren. (Hollandsche tekst.) [B.] |
Antonii a Leeuwenhoek Opera omnia, seu Arcana naturae detecta. Ed. nov. J.A. Langerak. Lugduni Batavorum, 1722. Blz. 25-29 (2de nummering). Met 2 figuren. (Latijnsche vertaling.) [C.] |
C. Dobell. Antony van Leeuwenhoek and his ‘little Animals’. Amsterdam, 1932. Blz. 193. (Moderne Engelsche vertaling door Dobell van het laatste gedeelte van den brief.) |
| |
Korte inhoud:
Beschrijving van de zaadbuisjes in den testikel van een rat en van hun inhoud, waarin Leeuwenhoeck spermatozoïden in verschillenden graad van ontwikkeling waarneemt. Beschouwing over de ‘generatie’ van deze ‘zaaddiertjes’. Bericht over de anatomie van de mossel en korte mededeeling over levende organismen in mossels en oesters gevonden. Onderzoek naar het voorkomen van levende organismen in het sap van wijnstokken.
| |
Figuren:
De beide teekeningen zijn vervaardigd in inkt.
In de uitgaven van C. Boutesteyn en J.A. Langerak zijn de figuren gereproduceerd in spiegelbeeld. De letters echter staan in dezelfde volgorde als bij de oorspronkelijke teekeningen.
| |
| |
| |
Letter No. 57 [30].
April 5th 1680.
Addressed to: Robert Hooke.
Manuscript: Signed autograph; London, Royal Society, MS. 1881. L l. 52.
Three quarto pages; two figures.
| |
Published in:
Antoni van Leeuwenhoek, Ontledingen en ontdekkingen. C. Boutesteyn. Leyden, 1686; pp. 33-38 (first numbering). Two figures (Dutch text.) [A] |
Bibliothèque universelle et historique de l'année 1686. Tome II. Amsterdam, 1686; pp. 460-462. (French extract.) |
Antonii a Leeuwenhoek Anatomia seu interiora rerum. C. Boutesteyn. Lugduni Batavorum, 1687; pp. 25-29 (2nd numbering). Two figures. (Latin translation.) |
Phil. Trans. Vol. XVII. No. 196. Jan. 1692/3. London, 1694; pp. 593-594. One figure. (English extract.) |
Antoni van Leeuwenhoek, Ontledingen en ontdekkingen. C. Boutesteyn. Leiden, 1696; pp. 33-38 (first numbering). Two figures. (Dutch text.) [B] |
Antonii a Leeuwenhoek Opera omnia, seu Arcana naturae detecta. Ed. nov. J.A. Langerak. Lugduni Batavorum, 1722; pp. 25-29 (second numbering). Two figures. (Latin translation.) [C] |
C. Dobell, Antony van Leeuwenhoek and his ‘little animals’. Amsterdam, 1932; p. 193. (Dobell's translation into modern English of the concluding part of the letter.) |
| |
Summary:
A description of the seminal ducts in the testicle of a rat, and of their contents, in which Leeuwenhoeck observed spermatozoids in various degrees of development. A discussion of the ‘generation’ of these ‘seminal animalcules’. Communication concerning the anatomy of the mussel and brief information about live organisms found in mussels and oysters. An investigation into the presence of live organisms in the sap of vines.
| |
Figures:
Both drawings are in ink.
In the editions of C. Boutesteyn and J.A. Langerak the figures are reversed, but the letters are printed in the same order as in the original drawings.
| |
| |
| |
d'Heer Robert Hooke
Delft in Holland den 5e April 1680.
Mijn HeerGa naar voetnoot1)
Jck heb met mijn missive vanden 13. Febr. geantwoort op UEd: seer aengenamen vanden 23. jann:, hoe dat ick met een seer danckbaer gemoed erkende,Ga naar voetnoot2) de voorstellen bij UEd: in desselfs missive t mijwaerts gedaen, ick wil hoopen, dat deselvige missive bij UEd: sal ontfangen sijn.
Ga naar margenoot+Onder het observeren van verscheijde testicullen,Ga naar voetnoot3) ben ick gecomen tot de testicullen, die ick uijt een levende Roth hadde gehaelt, en observerende eerst het sap, dat ick uijt de afdragende saat vatenGa naar voetnoot4) druckte, sag ick in het selfde een onbegrijpelijck getal van levende dierkens, diemen om desselfs figuer wel slangetgens magh noemen, en welckers maecksel ick soo veel het mij doenlijckGa naar margenoot+ was, met fig: 1. AB. soo als het dierken doot in lengte lag uijt gestreckt, heb afgeteickent. en om dat de draat achtige deelen,Ga naar voetnoot5) waer uijt de testicullen bestaen, boven mijn vermoeden mij hier veel naeckterGa naar voetnoot6) te vooren quamen, als ick tot noch toe in andere testicullen hadde gesien, heb ick een vande geseijde testicullen laten afteijckenen. Vorders heb ick eenige draatgens vande testicul af gesneden, ende de materie daer mede dese draatgens gevolt waren, observerende, sagh ick dat deselvige bestond, uijt een cristalijneGa naar voetnoot7) vochticheijt, die olijachtigh was, vermengtGa naar voetnoot8) met een over groot getal vande verhaelde dierkens, waer van veelen int
| |
| |
| |
Mr. Robert Hooke.
Delft, Holland, April 5th 1680.
SirGa naar voetnoot1),
In my letter dated 13 February I answered your welcome missive of 23 January and wrote to tell you how I appreciate your proposals contained therein. I hope my letter reached you.
Ga naar margenoot+While observing several testiclesGa naar voetnoot2), I also examined those which I had taken from a live rat, and first observing the juice that I pressed from the vasa deferentia, I saw in it an inconceivable number of living animalcules, which one might well call little snakes on account of their shape. As well as possible I drew its shape, asGa naar margenoot+ it lay dead and stretched out, in fig. 1 AB, and because the fibrous partsGa naar voetnoot3) of which the testicles consist were now visible distinctly beyond expectation and more so than I had hitherto seen them in any other testicles, I ordered one of the aforesaid testicles to be drawn. Further I cut off some of the filaments of the testicle and while examining the matter contained in them, I saw that it consisted of a clear, oily fluid mixed with an enormous number
| |
| |
| |
ront in malkanderen lagen gerolt,Ga naar voetnoot9) welcke laeste dierkens, ick mij imagineerde, dat veele vande selvige onvolwassen waren, ende dat die noch geen leven en hadden ontfangen,Ga naar voetnoot10) want eenige vande selvige staaken in groote boven de andere uijt, en daer beneffens nam ick in gedachten, off dese verhaelde irreguliere deeltgens, mede geen begin van dierkens waren, als oock mede, dat dese dierkens inde draatgens voort teelden, dogh niet op die manier gelijck ick voor desen geseijt heb, dat het met de slangetgens die inden asijn sijn toe gaet, die haer jongen in haer lijff dragen,Ga naar voetnoot11) maer ick beelde mij in,Ga naar voetnoot12) dat dese dierkens uijt eijeren voortquamen, om dat ick verscheijde vande selvige int ront in malkanderen sag leggen. Maer
waer sullen wij seggen, dat haer eerste begin van daen komt, sullen wij ons imagineren, dat het saat van dese dierkens al gefourmeertGa naar voetnoot13) is, selfs inde generatie,Ga naar voetnoot14) en dat dit saat soo langh in de testicullen blijft leggen van een Mensch, tot dat hij den ouderdom heeft bereijckt van 14: 15. á. 16. jaren,Ga naar voetnoot15) en dat de dierkens op die tijt eerst levendigh werden,Ga naar voetnoot10) off volwassen sijn, ende dat dan een bequaemheijt is tot de generatie; dogh ick geeff dit andere over.Ga naar voetnoot16)
Ga naar margenoot+fig: 2. ABCDEF. is een glase flesie gevolt met water tot BE. alwaer GHIK. de testicul van een Rot ontbloot ofte gesepareert
| |
| |
| |
of the aforesaid animalcules, many of which lay rolled upGa naar voetnoot4); I imagined that many of these were not full-grown and had not yet come to lifeGa naar voetnoot5), for some of them exceeded the others in size. I also considered whether these irregular particles might not also be a first stage of animalcules, and whether these little animals did not procreate in the fibres, although not in the manner, described by me heretofore, of the little snakes in vinegar, which carry their young in their bodiesGa naar voetnoot6), for I imagined that these animalcules came from eggs because I saw several of them lying about huddled up together. But what shall we say about their origin? Shall we imagine that the seed of these animalcules is already existent, even during the moment of conceptionGa naar voetnoot6a), and that this semen keeps lying in a man's testicles till heGa naar voetnoot7) has attained the age of 14, 15 or 16 years, and that the animalcules do not come to life or are fullgrown till at that time, and that then there is a possibility of generation? But I leave this question to others.
Ga naar margenoot+Fig. 2, ABCDEF is a glass bottle filled with water up to BE. GHIK there shows the testicle of a rat denuded of or separated
| |
| |
| |
van desselfs huijden wort vertoont.Ga naar voetnoot17) de insigtenGa naar voetnoot18) waerom ick deselvige int water hangende heb laten afteijckenen, is, om dat de draatgensGa naar voetnoot19) veel gesepareerden (!) van een hangen, als buijten het water, en dus distincter konnen bekentGa naar voetnoot20) werden, en voornamentlijck alsmen het licht van een kaers door het glas laet schijnen, Maer alsoo wij weten, dat al wat wij int water sien, sigh grooter vertoont als buijten het water, soo moeten wij de draatgens soo dick niet aen nemen als die hier geteickent staen. LMN. is een bloet ader, waer aen alle de draatgens, die na alle aparentie maer een gantsche gekrinckelden draat uijt maecken,Ga naar voetnoot21) en die op veel plaetsen (voetsel beeld ick mij in aende geseijde draat toe brengt) vast is.Ga naar voetnoot22) Jck heb vorders de rock
off huijt die desen draat maeckt,Ga naar voetnoot23) en waer in de verhaelde materie en dierkens beslooten leggen, geexamineert, en met verwonderingh gesien, de onbegrijpelijcke dunte waer uijt desselfs maecksel bestaet. Jck heb oock de verhaelde dierkens haer dickte door een microscope, tegens de dickte van een draatge vande geseijde testicul geexamineert, en met het oogh afgemeten, en moet soo veel mijn gesigt kan toe dragen,Ga naar voetnoot24) seggen, dat de dickte van meer dan 10000. dierkens te samen, soo dick niet en sijn dan een draatge, waer uijt de testicul bestaet;Ga naar voetnoot24) Hier uijt blijckt dan het onbegrijpelijck
| |
| |
| |
from its skinGa naar voetnoot8). The reason why I caused it to be drawn hanging in water is that the filaments hang better separated thus than without water, and so can better be distinguished, especially if one allows the light of a candle to shine through the glass. But knowing that everything in water shows bigger than outside it, we must not take the filaments to be as thick as they are drawn here. LMN is a vein of blood to which all the filaments (which would in reality seem to be only one convoluted filamentGa naar voetnoot9)) are attached in various places. (I imagine that thereby food is supplied to them). I next examined the coat or skin of this filamentGa naar voetnoot10) which contains the said matter and little animals, and with astonishment beheld the incomprehensible thinness of its texture.
I have also examined through a microscope the thickness of the aforesaid animalcules as compared to the thickness of a fibre from the aforesaid testicle, and have also measured them at sight. I am bound to say that, as far as my eyesight will serve, the thickness of more than 10.000 animalcules, taken together, is not as thick as one of the fibres of which the testicle consistsGa naar voetnoot11). From this it
| |
| |
| |
groot getal van dierkens die soo een kleijne testicul in sig besluijt. en wanneer ick mij soo nu en dan het over groot getal van dierkens voorstel, soo schijnt het mij selfsGa naar voetnoot25) onmogelijck, maer wanneer ick mij dan weder begeeff tot soodanige observatien, gelijck ick in weijnich dagenGa naar voetnoot26) te meermael heb gedaen, soo moet ick weder seggen dat ick in mijn verhaelde seggen niet en mis, en wanneer dese dierkens, van de eene sijde van het draatge tot de andere sijde sullen over swemmen, naer advenant meerderGa naar margenoot+ wegh moeten passeren,Ga naar voetnoot27) als onse koe beesten doen, die in haer afgepaelde weijden, van de eene kant tot de andere kant over loopen.
Ga naar margenoot+Jck heb oock voorgenomen, omme was het mogelijck te sien het mannelijck saat van mosselen, maer alsoo het int begin vande maent Maert als wanneer de mosselen haer saat schieten,Ga naar voetnoot28) ongemeen gestormt en gewaeijt heeft, soo hebben de Mosselen die van de Zeelantse kusten vande gront gehaelt werden, tot ons niet konnen gebracht werden,Ga naar voetnoot29) soo dat
ick mijn genoegen met het
| |
| |
| |
is evident how inconceivably great the number of animalcules must be, contained in so small a testicle. And when now and then I imagine how exceedingly great the number of animalcules is, it appears impossible even to myself; but then, when I return to such observations, as I repeatedly did a few days ago, I cannot but say that I am not mistaken in what I tell, or when I say that when these little animalcules would swim from one side of the fibre toGa naar margenoot+ the other, they would comparatively cover a greater distance than our cows do when they go from one side of their enclosed meadows to the other.
Ga naar margenoot+I had also intended to observe the male semen of mussels if possible. But as it stormed and blew violent gales in the first days of March when the mussels (which are brought from Zealand where they are raked from the beds) spawnGa naar voetnoot12), they could not be sent to usGa naar voetnoot13). Consequently I missed the pleasure of observing them.
| |
| |
| |
observeren vande selvige niet heb connen voldoen.Ga naar voetnoot30) Alleen sal ick seggen, dat ick in het sap dat ick tusschen de visdeelen vande mosselen uijt nam verscheijde soorten van kleijne levende dierkens heb gesien.Ga naar voetnoot31) Vorders bevond ick inde Mossel, soo alsmen de selvige opspout,Ga naar voetnoot32) aen ijder sijde twee dunne vliesen, bestaende uijt lange striemen versien met knobbelachtige deelen, als off het leden waren, seer na van gedaente, als de binnenste baerden van de Oesters,Ga naar voetnoot33) maer dese striemen separeerden inde Mossel, veel lichter inde breete van een, als die vande Oesters, dese striemen
| |
| |
| |
I can only say that I saw several sorts of animalcules in the juice that I took from between the fishy parts of the musselsGa naar voetnoot14). Further I found in the mussel as soon as the shell was opened, two thin films on either side, consisting of long filaments furnished with knobby parts just as if they were articulated and in form very like the inner gills of oystersGa naar voetnoot15). But in the mussel these filaments would separate much more easily breadthways than those of the
| |
| |
| |
Ga naar margenoot+waren seer dicht beset met dunne hairen, waer mede de mossel een over groote bewegingh maeckte, als off het altemael dierkensGa naar voetnoot34) waren, en door dese striemen was mede een groot getalGa naar voetnoot35) van dierkens, datGa naar voetnoot36) ick daer over verstelt stont, en schoon ick eenigeGa naar voetnoot37) kleijne stuckiens van dese baerden uijt de mossel nam, soo behielden deselvige deelen noch soo langh de bewegingh, dat het mij veeltijts verveelden het Oogh daer op te houden, hoe wel ick echterGa naar voetnoot38) in dese beschouwinge een groot vermaeck schepte.
Ga naar margenoot+Dit verhaelde heeft mij oock doen observeren het sap dat ick uijt de Oesters nam, waerinne ick mede verscheijde soorten van levende dierkens heb vernomen, maer aende baerden vande Oesters, en heb ick geen leven konnen bekennen, dat ick oordeelde alleen te sijn, om dat de Oesters doot waren, en alsoo de tijtGa naar voetnoot39) soo verre verloopen is, datter geen oesters voor inde na soomer tot ons sullen gebracht werden,Ga naar voetnoot40) soo heb ick mijn observatienGa naar voetnoot41) moeten staecken.Ga naar voetnoot42)
Op de plaets van mijn huijsGa naar voetnoot43) staen twee wijngaerden, en
| |
| |
| |
Ga naar margenoot+oysters. These filaments were closely covered with thin hairs, and the mussel made an extraordinary motion with them as if they were all of them animalcules; and spread through these fibres there were such numbers of little animals that I marvelled. And although I took some small bits from the gills of the mussel, these parts kept on moving so long that I mostly got weary of keeping my eye on them, although yet I took great pleasure in this observation.
Ga naar margenoot+This made me also observe the juice I took from oysters, in which I also saw several sorts of live animalcules; but I did not observe life in the gills of oysters, but I think this was only because the oysters were dead; and as the season has advanced so far that no oysters will be supplied till autumnGa naar voetnoot16), I have been obliged to stop my observations.
In the court-yard of my house there are two vinesGa naar voetnoot17) and
| |
| |
| |
Ga naar margenoot+siende dat de wasdom soo danich inde selvige was, dat het nat uijt de wijngaerd rancken droopGa naar voetnoot44) dit sap heb ick verscheijde malen achter den anderen geobserveert, alleen omme te ontdecken deGa naar voetnoot45) levende schepsels int selvige, en heb doorgaens verscheijde soorten van levende dierkens daer in gesien, stekende de een boven de andere in groote uijt,Ga naar voetnoot46) ia selfs dierkens die ick in verscheijde soorten van wateren hadde gesien,Ga naar voetnoot47) Hier van ben ick gegaen tot mijn thuijn, die binnen dese stad leijt, en heb mede aldaer het uijt druijpende sap vande wijngaert geobserveert, maer daer inne geen levende schepsels konnen ontdecken, dan alleen een wormken dat boven gemeen groot was bij de andere dierkens te vergelijcken, van daer ben ick gegaen, na mijn thuijn die buijten de stad leijt, en heb aldaer mede uijt verscheijde wijngaerden het sap geobserveert, maer daer inne geen levende dierkens konnen ontdecken, ick heb van twee wijngaerdrancken stucken afgesneden, op dat die rancken te meerder souden druijpen, en heb daegs daer aen weder
het sap gaen observeren, maer daer inne nietGa naar voetnoot48) levendigh konnen ontdecken, Jck heb een nieuw glase vlesie genomen ende het sap daer in gevangen, en thuijs gebragt en geobserveert, en echterGa naar voetnoot49) geen levende dierkens daer in konnen vernemen; Jck ben doende omme ist mogelijck na te speuren, waerom levende dierkens int eene sap sijn, en int ander geen.Ga naar voetnoot50) Hier hebt ghij mijn Heer mijne geringe observatien,Ga naar voetnoot51) die ick UEd: ende der selver seer geleerde Heeren PhilosophenGa naar voetnoot52) voor dees tijt heb goet gedagt mede te delen, mijn versoeck is off UEd: mij gelieft te adviserenGa naar voetnoot53) vanden ontfangh,
| |
| |
| |
Ga naar margenoot+observing their growth to be such that a moisture dripped from their shootsGa naar voetnoot18), I examined this sap several times in succession, merely to discover living creatures in it; and most times I saw several sorts of living animalcules in it, varying in size, nay, even little animals that I had observed before in divers sorts of waterGa naar voetnoot19). After this, I went to my garden, which lies within this town, and there also observed the sap dripping from the vine but could not discover any living creatures in it, except only a little worm that was uncommonly big, compared with the other animalcules. I thence went to my garden outside the town and there too observed the sap from divers vines, but could not discover any living creatures in it. I cut off two pieces from vine-shoots to make them drip the more and went to examine the sap again the next day, but could not find in it anything living. I took a new glass bottle and caught the sap in it, and carried it home and examined it, and again could not discern any living animalcules in it. I am now busy finding out if possible, why there are living animalcules in one sap and none in the otherGa naar voetnoot20).
These, Sir, are my trifling observationsGa naar voetnoot21) which I resolved to communicate for the present to yourself and to the learned Philosophers. I kindly request you to acknowledge them and
| |
| |
| |
ende de groetenis te doen aen het eerwaerdige Collegie vande Conincl. Societeit. afbreeckende blijve
Mijn Heer
UEdts ten hooghsts verplichten dienaer
Antonj Leeuwenhoeck.
| |
| |
| |
conclude with my greetings to the Honourable College of the Royal Society. I am, Sir,
Your very obliged servant
Antonj Leeuwenhoeck.
|
-
voetnoot1)
- A. heeft hetzelfde als de oorspronkelijke tekst, behalve dat achter ‘Mijn Heer’ het woord ‘enz.’ gevoegd is. B. heeft: ‘Gezonden aan de Heer Robert Hooke, Secretaris van de Koninglijke Societeit in Londen. Delft in Holland. Mijn Heer.’ Beide hebben de eerste alinea weggelaten. [M.]
-
voetnoot2)
- Erkende - op prijs stelde. ‘Met een danckbaer gemoed erkennen’ is in L.'s tijd een staande uitdrukking, waarbij het eerste gedeelte slechts dienst doet als versterking. [M.]
-
margenoot+
-
Over den testis van de rat en het onststaan van spermatozïden.
-
voetnoot3)
- A. en B. hebben: ‘testiculen van Dieren’.
-
voetnoot4)
- Afdragende saat vaten - vasa deferentia.
-
voetnoot5)
- Deze ‘draat achtige deelen’ zijn de zaadkanaaltjes, waarin de spermatozoïden worden gemaakt. Zie verder aant. 25 bij den brief van 25 April 1679, blz. 10. [H.]
-
voetnoot8)
- A. en B. hebben: ‘vermengd met veel irreguliere deeltjens, en een...’
-
voetnoot1)
- A and B have left out the first paragraph.
-
margenoot+
-
The testicles of the rat and the origin of the spermatozoids.
-
voetnoot9)
- Deze waarneming is onjuist. In geen enkel ontwikkelingsstadium liggen de spermatozoïden in elkaar gerold. Niettemin is het wel waarschijnlijk, dat L. hier onrijpe voorstadia der spermatozoïden heeft gezien. In het stadium van de spermatogonia of spermatocyten namelijk, hebben zij de gedaante van een ronde cel, waaruit allengs een fijne staart uitgroeit. De vraag naar de herkomst van de spermatozoïden en de gedachte, dat zij in aanleg van generatie op generatie zouden overgaan, vinden wij reeds in den brief van 13 Juni 1679, blz. 78 e.v. [H.]
-
voetnoot10)
- In L.'s tijd valt het begrip ‘leven’ samen met ‘beweging’. Onder ‘levendigh werden’ verstaat L. ‘levensverschijnselen (beweging) vertoonen’. Vgl. ook de brieven van 13 Juni 1679, blz. 78, en 16 Juli 1683. [H.]
-
voetnoot14)
- Inde generatie - bij de verwekking, den coitus. L. bedoelt dus dat spermatozoïden in den eersten aanleg van het dier reeds terstond aanwezig zijn. [H.]
-
voetnoot15)
- A. heeft: ‘tot dat hij den ouderdom bekomen heeft van 14. 15 of 16. jaren.’ B. echter heeft: ‘tot dat het den ouderdom,’ enz.
-
voetnoot10)
- In L.'s tijd valt het begrip ‘leven’ samen met ‘beweging’. Onder ‘levendigh werden’ verstaat L. ‘levensverschijnselen (beweging) vertoonen’. Vgl. ook de brieven van 13 Juni 1679, blz. 78, en 16 Juli 1683. [H.]
-
voetnoot16)
- Ick geeff dit andere over - ik laat dit (vraagstuk) verder aan anderen over.
-
voetnoot4)
- A and B have: mixed with many irregular particles and an enormous number of the aforesaid animalcules, many of which lay rolled up.
This is an incorrect observation. In no stage of their development do the spermatozoids lie rolled up. On the other hand it seems probable that L. saw early and immature stages of spermatozoids for in the stage of spermatogonia or spermatocytes they have the form of round cells, from which gradually a fine tail grows. As early as 1679 in a letter of June 13th (p. 79) we find L. inquiring into the origin of spermatozoids, and suggesting that they would, in some rudimentary, undeveloped stage, be transmitted from generation to generation. [H.]
-
voetnoot5)
- In L's time ‘life’ and ‘movement’ were considered identical. When L. says ‘come to life’ he means ‘showing signs of life’, i.e. ‘movement’. (Cf. letters of 13 June 1679 (p. 79) and 16 July 1683.) [H.]
-
voetnoot6a)
- In other words, the coitus. L. means to say that the spermatozoids are already present when the animal is first
formed. [H.]
-
voetnoot17)
- De testikels zijn omgeven door verscheidene vliezen (‘huijden’). De eigenlijke omgrenzing van het orgaan wordt gevormd door een stevige, vezelachtige membraan (tunica albuginea). Daaromheen ligt het buikvlies in een tweetal bladen met een spoortje vocht er tusschen (tunica vaginalis). [H.]
-
voetnoot21)
-
Ga naar margenoot+Deze veronderstelling van L. is fout. De testis is verdeeld door bindweefseltusschenschotten in een 250-tal kwabjes. Ieder kwabje bevat 1-3 sterk gewonden zaadbuisjes, die elk 30 tot 70 cm lang en 150-250 µ in doorsnede zijn. [H.]
-
voetnoot22)
- De beteekenis van dezen zin is: LMN is een ader, waaraan alle draadjes (die eigenlijk kronkels zijn van één langen draad) op verschillende plaatsen vast zitten; ik stel mij voor, dat hierdoor aan die draadjes voedsel wordt toegevoerd. [M.]
-
voetnoot23)
- Met de ‘draat’ bedoelt L. de zaadbuis, met de ‘rock off huijt’ den wand daarvan. [H.]
-
voetnoot24)
- Soo veel mijn gesigt kan toe dragen - zoo ver ik op het oog kan schatten.
De dikte van den kop van een spermatozoïde van een rat is plm. 1 µ, de doorsnede van een zaadkanaaltje is plm. 150-250 µ. De ontwikkelingsstadia der spermatozoïden liggen in een aantal lagen langs den wand, zoodat de open holte van het buisje betrekkelijk klein is. [H.]
-
voetnoot24)
- Soo veel mijn gesigt kan toe dragen - zoo ver ik op het oog kan schatten.
De dikte van den kop van een spermatozoïde van een rat is plm. 1 µ, de doorsnede van een zaadkanaaltje is plm. 150-250 µ. De ontwikkelingsstadia der spermatozoïden liggen in een aantal lagen langs den wand, zoodat de open holte van het buisje betrekkelijk klein is. [H.]
-
voetnoot8)
- The testicles are enveloped in several membranes (L's ‘skins’). The covering proper of the organ is a strong, fibrous membrane (tunica albuginea), which is invested with the peritoneum, between the two walls of which there is a trace of fluid (tunica vaginalis). [H.]
-
voetnoot9)
-
Ga naar margenoot+L's surmise is wrong. The testis is divided by septa of connective tissue into about 250 lobes. Each lobe contains from one to three seminal ducts, very tortuous and convoluted, about 30-70 cm in length and 150-250 µ in diameter. [H.]
-
voetnoot11)
- The thickness of the head of a spermatozoid of a rat is approximately 1 µ, and the diameter of a seminal duct about 150-250 µ. The various stages of the developing spermatozoids cover the wall in a number of layers. Consequently the free lumen of a duct is comparatively narrow. [H.]
-
voetnoot27)
- Naer advenant meerder wegh moeten passeren - naar verhouding een grooteren afstand moeten afleggen.
-
margenoot+
-
Waarnemingen over mosselen en over daarin gevonden levende organismen.
-
voetnoot28)
- Men vindt, zooals L. terecht opmerkt, dikwijls in Maart en AprilGa naar margenoot+ larven van mosselen in het zeewater, die zich dan als ‘saat’ op allerlei voorwerpen afzetten. In den herfst is echter een tweede voortplantingsperiode bij de Lamellibranchiaten. (Vgl. J. Johnstone, A. Scott, H.C. Chadwick
The marine plankton (1924) blz. 141; A. Schierbeek, Groeisnelheid van enige zeedieren. Natuur en Mens (1935) blz. 241, en T. van Benthem Jutting, Fauna van Nederland, afl. XII, Mollusca, 1, C. Lamellibranchiata (1943).) Zie verder over observaties bij oesters en mosselen, L.'s brieven van 30 April 1694, 18 September 1695 en 10 Juni 1712. [S.]
-
voetnoot29)
- Uit M. Smallegange Nieuwe Cronijk van Zeeland I (1696) blz. 193 e.v. blijkt, dat men van een kweekerij van mosselen in L.'s dagen nog niet kan spreken. Eind Juni, wanneer de mosselen eetbaar werden (ook thans nog begint het mosselseizoen in dezen tijd [K-a.]) voeren van Tholen wel 30 mosselschepen per dag naar de platen ter plaatse van het in 1631 verganeGa naar margenoot+ Reimerswaal. Daar maakten de visschers met een soort ijzeren harken de mosselen van den bodem los en schraapten ze bijeen. Per dag konden zij tezamen plm. 200 ton vangen, die naar alle eenigszins belangrijke steden in ons land werden vervoerd en daar voor consumptie werden verkocht. Vgl. ook J. Baster Natuurkundige uitspanningen I3 (1761) blz. 117, die spreekt over ‘De in Holland en Braband zoo beroemde Zeeuwse Mosselen’ (welke) ‘in een onbedenkelijke menigte s'jaarlijks gehaalt’ worden van de ‘Plaaten en Mosselbanken, die gelegen zijn in de verscheide armen welke de rivier de Schelde heeft, in zijn loop tussen de Zeeuwse Eilanden.’ [P.]
-
margenoot+
-
Observations on mussels and live organisms found in them.
-
voetnoot12)
-
Ga naar margenoot+L. rightly says that the larvae of mussels are often found in sea-water in March and April. All sorts of objects are then covered with the spawn or ‘spat’. The Lamellibranchiates, however, have a second spawning period in autumn (cf. J. Johnstone, A. Scott, H.C. Chadwick, The marine plankton, 1924; p. 141, A. Schierbeek, Groeisnelheid van enige zeedieren. Natuur en Mens, 1935; p. 241, and T. van Benthem Jutting, Fauna van Nederland, fasc. XII, Mollusca 1, C. Lamellibranchiata, 1943). Also see L.'s letters of 30 April 1694, 18 September 1695 and 10 June 1712 for further observations concerning oysters and mussels. [S.]
-
voetnoot13)
- It is evident from M. Smallegange's Nieuwe Cronijk van Zeeland, I (1696), p. 193 ff., that in L's day there was not yet question of mussel-culture. Towards the end of June when, just as in our times, the mussels began to be in season, as many as thirty mussel-boats a day would sail out from TholenGa naar margenoot+ to the banks of the village of Reimerswaal, swallowed by the waves in 1631. There the fishermen loosed the mussels from the bottom by means of a kind of iron rakes and collected them. Together they would catch about 200 tons a day, which
were sent for consumption to various towns of our country. [P.; K-a.]
-
voetnoot30)
- Soo dat ick mijn genoegen met het observeren vande selvige niet heb connen voldoen - zoodat ik mijn lust tot observeren van het mosselzaad niet heb kunnen bevredigen.
-
voetnoot31)
-
Ga naar margenoot+Mosselen (Mytilus edulis L.) en oesters (Ostrea edulis L.) zijn ongeveer gelijk gebouwd. Tegen de schelpen ligt de mantel en tusschen den mantel en het eigenlijke lichaam (bestaande uit de ingewandzak en den spierachtigen voet = ‘visdeelen’) liggen aan weerszijden twee kieuwen. Ieder der kieuwen bestaat uit een buiten- en een binnenplaat, die op tal van plaatsen met elkaar verbonden zijn, waardoor een soort kamertjes ontstaat. Deze kamertjes zijn bekleed met trilhaarepitheel, evenals de binnenzijde van den mantel en de mondlappen. Tegenwoordig noemt men algemeen de byssusdraden, waarmee een mossel zich vasthecht, den baard, maar L. verstond onder den ‘baard’ de kieuwen. Dit is in overeenstemming met Antoni deGa naar margenoot+ Heide's Ontledinge des Mossels (1684). Hier wordt (blz. 10) een onderscheid gemaakt tusschen ‘de vis selfs’ (waaronder wordt verstaan de mantel, de ingewandzak en de voet) en de ‘baarden’ (blz. 19). Deze laatste worden onderscheiden in ‘vedersgewijse baarden’, overeenkomende met de tentakels om den mond of de mondlappen (blz. 41) en de ‘kam-agtige of sijdelijke baarden’, overeenkomende met de kieuwen (blz. 31). De byssusdraden noemt de Heide een ‘peesagtig lighaam’, dat ‘seer wel na een
hair’ lijkt (blz. 54). L. beschrijft de kieuwen als ‘aen ijder sijde twee dunne vliesen, bestaende uijt lange striemen’ (vezels). De ‘knobbelachtige deelen’, die hij met ‘leden’ (gewrichten) vergelijkt, komen waarschijnlijk overeen met de wanden, waardoor de kamertjes van elkaar gescheiden zijn. L. ontdekte het trilhaarepitheel, dat de kieuwen bekleedt en hij beschrijft dit als ‘dunne hairen, waer mede de Mossel een over groote bewegingh maeckte’. (Zie verder hierover den brief van 3 Maart 1682.) Naast deze uitmuntende waarneming staat L.'s bewering, dat hij in het ‘sap’ tusschen de ‘visdeelen’ vele soorten van levende ‘dierkens’ heeft gezien. In de kamertjes der kieuwen kunnen uiteraard allerlei planktonorganismen voorkomen en in de mantelholte kunnen deze eveneens gevonden worden. Vermoedelijk zijn zulke organismen bij het prepareeren tusschen de ‘visdeelen’ geraakt. Het pleit voor L.'s zelfkritiek, dat hij in 1695 bij een hernieuwd onderzoek, bovenstaande bewering intrekt. [S.]
-
voetnoot32)
- Soo alsmen de selvige opspout - meteen wanneer men de schelp opensplijt.
-
voetnoot33)
- De kieuwen van de mossel zijn langer en smaller dan die van de oester. [S.]
-
voetnoot14)
-
Ga naar margenoot+Mussels (Mytilus edulis L.) and oysters (Ostrea edulis L.) have approximately the same structure. Against the valves lies the pallium or mantle. Between the mantle and the body proper (the intestinal sac and the muscular foot: L.'s ‘fishy parts’) there are two gills on each side. Each of these gills has an exterior and interior plate, connected in various places and thus forming a sort of little chambers. These are covered with ciliary epithelium, as well as the inside of the mantle and the buccal ribbons. Nowadays the byssus filaments, by means of which the mussel attaches itself to objects, are commonly called the beard, but L. meant by this the gills.Ga naar margenoot+ This agrees with what Antoni de Heide says in his Anatome mytuli (1684). A difference is there made between ‘Piscis’ (the fish itself), p. 6 - meaning the mantle, the intestinal sack and the foot - and the ‘Cirri’ (beards), p. 19. These latter are divided, p. 19, into ‘Cirri penniformes’ (featherlike beards) agreeing with the tentacles round the mouth and lips, and the ‘Cirri pectinati seu laterales’ (comblike or lateral beards), agreeing with the gills. De Heide calls the byssus filaments ‘Tendinosum corpus’ (a tendineous body), ‘simillimum videtur crinibus’ (much resembling a hair), p. 32. L. describes the gills as ‘two thin films on either side, consisting of long filaments’. The ‘knobby parts’, which he compares with joints, probably denote the walls separating the chambers. L. discovered the
ciliary epithelium lining the gills, describing it as ‘thin hairs’ with which ‘the mussel made an extraordinary motion’. (For further particulars see letter dated 3 March 1682.) Accompanying this excellent observation is L's assertion that he saw ‘several sorts of live animalcules’ in the ‘juice’ among the ‘fishy parts’. Naturally all sorts of plancton organisms will occur in the chambers of the gills, and in the pallial sinus. In all probability such organisms got into the ‘fishy parts’ while these were dissected. It speaks well for L's self-criticism that he recants this assertion in 1695 after a second examination. [S.]
-
voetnoot15)
- A mussel's gills are longer and narrower than an oyster's. [S.]
-
voetnoot40)
- Ook thans nog worden tusschen Mei en September vrijwel geen oesters verzonden (van half Juni tot half Augustus is het oesterseizoen in Nederland officieel gesloten). Gedurende deze periode valt namelijk de voortplantingstijd der oesters, tengevolge waarvan de kwaliteit der ‘visch’ slecht is (het reservevoedsel wordt dan opgebruikt voor de vorming van geslachtscellen). [K-a.]
-
voetnoot43)
- L.'s huis aan de Hippolytusbuurt W.Z. had vermoedelijk slechts een plaats met put (zie den brief van 9 October 1676, Alle de Brieven II. blz. 86, waar L. over zijn ‘put’ spreekt). Van 25 Juni 1664 tot 29 December 1693 bezat L. een buitentuin aan het Geldelooze Pad of Carthuijserlaan, thans Westerstraat genaamd. Hij kocht 7 September 1690 het tweede gedeelte van dien tuin, hetwelk tot ca. 1640 erbij behoorde, doch sinds een 50-tal jaren een afzonderlijk bezit vormde.
Eveneens behoorde L. een tuin binnen de stad. (Zie ook den brief van 13 Mei 1680, waarin de drie gelegenheden tot aanplant nog eens vermeld worden, en de brieven van 17 Oct. 1687, 1 Mei, 18 Mei en 10 Juli 1695 betreffende dezen tuin in de stad). Waar deze tuin gelegen was, is niet bekend. Een huis aan het Oosteinde O.Z., geërfd van een schoonzuster Maria de Meij, zou een zóó grooten tuin kunnen hebben, dat deze niet in zijn geheel met het huis verhuurd werd en bij L. in gebruik bleef, doch dat moet een veronderstelling blijven. [B-s.]
-
voetnoot16)
- Even at present practically no oysters are shipped between May and September. From the middle of June to the middle of August the oyster-season is officially closed in Holland. This is the spawning period of the oysters, owing to which the quality of the ‘fish’ is bad, the reserve food being used for the formation of sex-cells. [K-a.]
-
voetnoot17)
- It would seem probable that L.'s house in the ‘Hippolytusbuurt, Westside’ had only a court-yard with a well (see letter of 9 October 1676 (Collected Letters, II, p. 87) where L. mentions his ‘well’). L. had a garden outside the town from June 25th 1664 to December 29th 1693. On September 7th 1690 he bought a second part of this garden which from c. 1640 till then had had another owner. He also had a garden in the town but we do not know any particulars about it. (See also the letter of 13 May 1680, in which he mentions once more how he had three opportunities for growing plants, and those of 17 October 1687, 1 May, 18 May and 10 July 1695.) From a sister-in-law, Maria de Mey, L. had inherited a house on the Oosteinde (East-side); it is possible that the garden belonging to this house was so big that the whole of it was not let together with the house, and that L. kept part of it for his own use, but this is only a surmise. [B-s.]
-
margenoot+
-
Onderzoek van levende organismen in het sap uit wijnstokranken.
-
voetnoot44)
- In het voorjaar komt uit wonden van den wijnstok steeds rijkelijk sap. Dit is het z.g. ‘bloeden’ van de plant, waarover St. Hales in 1727 in zijn beroemde boek Vegetable Staticks een onderzoek publiceerde. [S.]
-
voetnoot47)
- L. weet reeds uit ervaring, dat diertjes te voorschijn kunnen komen in vloeistoffen, waar zij eerst niet gezien waren. De vraag, waar zij dan vandaan komen, houdt hem voortdurend bezig. Vandaar, dat hij zijn observaties na een dag herhaalt en het sap verder voor nader onderzoek mee naar zijn ‘comptoir’ neemt. [H.]
-
voetnoot52)
- Philosophen - beoefenaren der natuurwetenschappen.
-
margenoot+
-
Observations on living organisms in the sap from vines.
-
voetnoot18)
- In spring copious sap flows from the wounds of the vine. This is the so-called bleeding of the plant, about which St. Hales published an account in his famous book Vegetable Staticks (1727). [S.]
-
voetnoot19)
- His experience has already told L. that little animals will appear in fluids where they had not been seen previously. The question whence they come keeps his mind busy. This accounts for his repeating his observations the next day, and his carrying the sap to his ‘closet’ for further examination. [H.]
|