Alle de brieven. Deel 2: 1676-1679
(1941)–Anthoni van Leeuwenhoek– Auteursrecht onbekendGepubliceerd in:
| ||||
Korte inhoud:Over levende organismen in water en plantenaftreksels en de voortplanting van azijnaaltjes. | ||||
Opmerkingen:De inhoud van dezen brief is een door Leeuwenhoeck gemaakt uittreksel van den brief van 9 October 1676, welke aan de Royal Society was gericht. In de Universiteitsbibliotheek te Leiden bevindt zich het handschrift van de Fransche vertaling van dezen brief door Christiaan Huijgens. | ||||
Letter No. 28.
| ||||
Published in:
| ||||
Summary:Living organisms in water and vegetable infusions; the reproduction of vinegar eels. | ||||
Remarks:The contents of this letter is an extract made by Leeuwenhoeck from his letter of October 9th 1676, addressed to the Royal Society. The manuscript of Christiaan Huygens' French translation of this letter is in the Leiden University Library. | ||||
[R 7. Nov: 1676:]Ga naar voetnoot1
d'H:r Constantijn Huijgens van Zuijlichem.
Delff den 7.en Novemb.r 1676.
Mijn Heer.
U:Edts seer aengenamen vanden 31e passado,Ga naar voetnoot2 beneffens de copie van van (!) mijn missive, heb ick ontfangen, twas mij lieff om te sien, dat mijn arbeijt, int ontdecken vande seer menichvuldige levende schepsels in gekruijde wateren, UEdt behaeghden. De redenen die mij bewogen hebben, om mijn observatien bij Forma van journael te stellen, is alleen uijt die insicht geweest, om datGa naar voetnoot3 het in Engelant, en elders, te beter credijt soude hebben. te meer om dat de Heer Secretaris Oldenbr mij voor dato geschreven heeft, dat het waerachtich is, datter verscheijde geleerde Heeren binnen Parijs en Elders sijn, die niet toe en stemmenGa naar voetnoot4 het geene ick segh te sien.Ga naar voetnoot5 Ga naar margenoot+Ontrent halff Septembr. 1675. ontdeckten ick in regenwater, dat eenige weijnige dagen in een ton, die van binnen geverft was hadt gestaen, kleijne diertgens, die in mijn oogh, meer dan thien duijsent mael cleijnder waren, dan het diertge dat dor Swammerdam heeft afgebeelt, en met den naem van watervloo, off waterluijsGa naar margenoot+ noemt,Ga naar voetnoot6 De eerste soort die ick int geseijde water ontdeckte, bestont haer lichaem uijt 5. 6. 7. à. 8. seer Heldere globule, sonder dat ick een Huijt, off vliesje conde bekennen, daer in de globule | ||||
[R 7. Nov. 1676:]Ga naar voetnoot1
[Delft, November 7th 1676.
Mr. Constantine Huygens van Zuylichem.
Sir,
Your welcome letter dated 31st ultimoGa naar voetnoot2 and the copy of my missive duly came to hand. I was glad to see that you were pleased with the work I have done in discovering numerous living creatures in infusions of spices. I have couched my observations in the form of a journal, merely that they be better credited in England and elsewhere, the more so because the Secretary, Mr. Oldenburg, wrote to tell me some time ago that there actually are learned gentlemen in Paris and elsewhere who do not believe what I sawGa naar voetnoot3. Ga naar margenoot+About the middle of September 1675 I discovered little animals in rain-water, which had stood a few days in a tub that was painted within. To my eye they were more than ten thousand times smaller than the animalcule portrayed by Dr. SwammerdamGa naar margenoot+ and called by him water-flea, or water-louseGa naar voetnoot4. The bodies of the first sort that I discovered in this water consisted of 5, 6, 7 or 8 very clear globules, without my being able to discover a membrane | ||||
beslooten lagen,Ga naar voetnoot7 deselve staecken somtijts twee hoorntgens voor uijt,Ga naar voetnoot8 in gedaente van de ooren van een paert, die continuelijck beweeght wierden, anders was haer lichaem rontachtich, alleen dat het achterlijff, een weijnich spits toe liep, aen welck spits eijnde deselve een staert hadden, ontrent drie mael soo langh,Ga naar voetnoot9 als haer gantsche lichaem, en dickte door mijn microscope te aenschouwen, als het rach van een spinnekop, aen het Eijnde vande staert, was een bolletge ontrent vande groote van een vande globule van haer lichaem.Ga naar voetnoot10 Ga naar margenoot+De tweede soort van diertgens,Ga naar voetnoot11 die ick vernam, bestonden uijt een Eijront, wanneer men die op het boven lijff aenschoude, haer lichamen bestonden uijt 8. 10. à. 12. globule, anders waren de geseijde diertgens seer Helder, dese diertgens veranderde haer lichaem in een volcomen ronte, doch meest, wanneer die op het droogh quamen, en wanneer ick deselve op sij in een ronteGa naar voetnoot12 aenschoude sach ick dat haer lichaem piramidaels met een uijtstekent punctge op hieff, en dus verbeelde oock ijder globule van haer lichaem, sich verheven met een punctge uijt te steecken, in gedaente als de schilden op de stuer off rogh.Ga naar voetnoot13 alsmede dat haer onderlijff plat was,Ga naar voetnoot14 versien met verscheijde ongelooffl. dunne pootgens off beentgens, die vaerdich bewogen wierden, dese diertgens dus een weijnich opt droogh, hebbende leggen bewegen, barsten deselve ontstucken,Ga naar voetnoot15 ende de globule en waterachtige vochticht daer dese diertgens uijt bestonden, vlooden aen alle kanten wegh, sonder dat ick de minste teecken van een Huijt conde bekennen, daer dese globule in beslooten hadde geweest. Dese soort was een weijnich grooter als de eerst geseijde diertgens, en | ||||
or skin in which they were enclosedGa naar voetnoot5. They sometimes stuck out two little hornsGa naar voetnoot6 like a horse's ears, which were continually moved. Their body was roundish for the rest, save that it was slightly pointed behind. At the pointed end it had a tail, about three times as long as the whole bodyGa naar voetnoot7. Viewed through my microscope it was as thick as a cobweb. At the end of this tail was a pellet about the size of one of the globules of the bodyGa naar voetnoot8. Ga naar margenoot+The second sort of animalculesGa naar voetnoot9 that I observed, were oval when seen from above. Their bodies consisted of 8, 10 or 12 globules; otherwise these animalcules were very clear. These little animals would change their body into a perfect round but mostly when they came to lie dry. And when I saw them changed sidewise into a round I observed that their body rose up like a pyramid with a projecting point; I also saw that each of the globules of their body rose up with a little point jutting out like those on the scales of a sturgeon or skateGa naar voetnoot10. I also saw that their underside was flat, and furnished with an incredible number of thin legs, which moved rapidly. After these little animals had lain moving for a little while on a dry place, they burst asunderGa naar voetnoot11, and the globules and a watery humour of which these creatures consisted flowed away on all sides, without my being able to discern the least sign of a skin in which these globules had been enclosed. This sort was a | ||||
deselve jmagineer ick mij wel acht mael cleijnder te sien, dan het oogh van een luijs.Ga naar voetnoot16 Ga naar margenoot+De derde soort van diertgens,Ga naar voetnoot17 waren ontrent twee mael soo langh als breet, en na mijn oogh wel acht mael cleijnder als de eerst geseijde diertgens. Jck jmagineer mij hoe kleijn dese diertgens waren, dat ick daer vinnetgens off pootgens aen conde bekennen, desselffs bewegingen waren seer snel soo inde ronte als in een rechte linie. Ga naar margenoot+De vierde soort van diertgensGa naar voetnoot18 die ick sach bewegen, waren soo kleijn, dat die voor mij geen Figuer te geven sijn, dese diertgens waren in mijn oogh meer dan duijsent mael cleijnder dan het oogh van een luijs, want ick oordeel de axe van het oogh van een luijs, meer als thien mael soo langh, als de axe van het geseijde schepsel, deselve gingen in snelheijt de voorverhaelde diertgens te boven. Als oock mede ontdeckten ick noch verscheijde soorten van diertgens, doch dese waren seer groot, eenige als de cleijne mijter, andere grooter, en seer monsterues, doch mijn voornemen is niet die te spetificeren, alleen sal ick seggen, dat deselve meest doorgaens uijt sodanige sachte deelen waren te samen geseth, dat wanneer haer het water quam te ontloopen, ontstucken barsten. Den 9e junij 1676, heb ick in een porceleijne schotel het water soo suijver gevangen als het mij doenlijck was, en tselvige in een schoon wijn glas gedaen, en gestelt inde opene lucht, de wint op dees tijt buijten gemeen kout waeijende, datGa naar voetnoot19 het water continuel. beweeght wiert, heb ick na verloop van 24. uren mij geimagineert dat ick levende schepselen sach, maer om dat die soo weijnich waren, heb ick het mij ontgeven,Ga naar voetnoot20 na verloop van noch 24. uren heb ick met verwonderingh meer dan duijsent levende schepsels, in een droppel water gesien, dese waren vande kleijnste soort die ick tot noch toe gesien hadt, Na verloop van noch 24 uren waren de diertgens in sulcken menichte dat het op geen een à. twee duijsent aenquam die in een droppel water waren. Na verloop | ||||
little larger than the first-mentioned animalcules. I imagine that they are at least eight times smaller than a louse's eyeGa naar voetnoot12. Ga naar margenoot+The third sort of little animalsGa naar voetnoot13 were about twice as long as broad and to my eye about eight times smaller than the first-mentioned animalcules. I imagined that, although they were so small, I could make out little fins or legs on them. Their motions were very quick, both roundabout and in a straight line. Ga naar margenoot+The fourth sort of animalculesGa naar voetnoot14 which I saw moving, were so small that I for one cannot assign any figure to them. To my eye these little animals were more than a thousand times smaller than a louse's eye, for I judge that the axis of a louse's eye is more than ten times as long as the axis of the said creature. They surpassed in rapidity the animalcules already described. Furthermore I also discovered several other sorts of little animals, but they were very big, some as large as a little mite, others larger and very monstrous. But I do not intend to specify them and will only say that they were for the most part made up of such soft parts, that they burst asunder when the water happened to run off them. On June 9th 1676 I collected water in a china dish, as pure as possible, poured it in a clean wine-glass and put it in the open air. There was an uncommonly cold wind at the time, which kept the water continually stirring. After 24 hours I imagined that I saw living creatures, but because they were so few, I paid no further attention to this. After another 24 hours I saw with wonder more than a thousand living creatures in one drop of water. These were of the smallest sort I had yet seen. After another 24 hours the animalcules were so numerous that in a drop of water one or two thousand made no difference. After the lapse of 24 hours | ||||
van noch 24 uren ontdeckten ick boven de geseijde diertgens, een soort van schepsels die wel acht mael soo groot waren. Ick heb noch verscheijde observatien ontrent regenwater sooGa naar voetnoot21 als het eerst gevallen was gedaen, maer daer in geen levende schepsels connen vernemen, Maer wanneer het selvige eenige dagen had gevallen geweest, vernam ick verscheijde soorten, waer van veele niet langh int leven bleven. Ga naar margenoot+Op mijn plaets inde opene lucht staet een Bornput die ontrent 15. voet diep is, eermen aen het water comt, deselve staet in het Zuijden, omringht met sodanige Hooge muijeren dat schoon de son in het teecken cancer is, soo wort de kruijn vande put niet beschenen, dit water comt uijt de gront die welsant is, met sulcken gewelt op, dat wanneer ick getracht heb deselve ledich te maken, altijt noch ontrent een voet water daer in heb behouden. Dit water is des somerdaeghs soo kout, dat het niet doenlijck is, de hant daer langh in te houden, tselve water is oock seer smakelijck, en een weijnich in klaerheijt minder, dan het Hemelwater. in dit water heb ick nu twee somers na den anderen, een groote menichte van seer kleijne diertgens ontdeckt, en na dat ick een aes water gewogen hadt oordeelde ick datter meer dan 500 diertgens in waren. deselve waren seer na vande groote als de vierde soort in het eerst geseijde Hemel water.Ga naar voetnoot18 doch als dit water eenige dagen op mijn comtoir had gestaen, ontdeckten ick int selve veel verscheijdeGa naar voetnoot22 diertgens van Figuer en grootheden. Ga naar margenoot+Jck heb opden 27e julij 1676. geobserveert zeewater, en daer in onder andere ontdeckt levende schepsels, die door mijn microscope haer niet grooter en vertoonden als een cleijn vlootge in ons bloote oogh, dese diertgens, en waren op verre na soo groot niet als het Oogh van het diertge dat Swammerdam de Watervloo noemt. Dese diertgens waren seer weijnich, soo dat ickr maer 3. à. 4. in een droppel water ontdeckte. Na verloop van 5. dagen, ontdeckte ick wel 100. diertgens, daer ick hier te vooren maer een hadt gesien, dese waren van een ander figuer, en niet alleen cleijnder, maer oock seer Helder, en een langhwerpich ovael gelijck, en alhoewel deselve meer dan 1000. mael cleijnder waren dan een cleijn santge, soo heb ick nochtans gesien, dat wanneer die buijten het water op het droogh quamen, dat jder vande selve ontstucken barsten, en van een vlooden off verspreijden, in 3. à. 4. seer kleijne globule, en eenige water achtige materie. | ||||
I discovered, besides, the above-mentioned animalcules, a sort of creatures that were at least eight times larger. I made several other observations on freshly-collected rain-water, but could not discover any living creatures in it. But after a few days I discovered several sorts, many of which did not live long. Ga naar margenoot+In my court-yard, in the open air, I have a well, which is about 15 feet deep, before you come to the water. It stands at the South, but is so encompassed with high walls that, although the sun is in the sign of the Cancer, the top of the well is not shone upon. This water springs from the ground, which is well-sand, with such force that, whenever I have tried to empty the well, there was always about a foot of water left in it. In summer this water is so cold that you cannot keep your hand in it for long. It is very sweet water and only slightly less clear than rainwater. These last two summers I have discovered a great multitude of very small creatures in this water. After weighing an ‘ace’ of water I judged that there were more than 500 animalcules in it. They were almost the same size as the fourth sort in rain-waterGa naar voetnoot14. When, however, the water had been standing in my closet for a couple of days, I discovered many little animals of various shape and size. Ga naar margenoot+On the 27th of July 1676 I observed sea-water and among other things discovered living creatures in it, which through my microscope did not show larger than a little flea seen by the naked eye. These little animals were not so big by a long way as the eye of the little animal that Swammerdam calls water-flea. These creatures were very few in number so that I only discovered 3 or 4 in a drop of water. After 5 days I saw as many as 100 animalcules where before I had seen only one. These were different in form and not only smaller but also very clear and like an oblong oval. Though these were more than a thousand times smaller than a little grain of sand, I yet saw that, when they were left on a dry place, they each of them burst asunder and flowed and scattered into three or four small globules and some watery matter. | ||||
Den 8e Augustij vernam ick seer weijnige vande voorverhaelde diertgens, maer sach nu eenige sodanige kleijne levende schepsels, dat die bij na het gesicht door mijn mixcroscope ontweecken. Ga naar margenoot+Jck heb oock verscheijde malen geobserveert het water dat door dese stadt loopt, dat seer goet is, en waer uijt een gansch jaerGa naar margenoot+ door goet bier gebrouwen wort, als oock mede het water waer door dese landen van malcanderen gesepareert worden, en heb in het selvige mede verscheijde soorten van seer kleijne levende schepsels ontdeckt. Ga naar margenoot+Den 26e April 1676, heb ick genomen 2½ once snee water dat wel drie jaer out was, en dat doorgaens in een vles wel toe gestopt, op mijn comptoir off in mijn kelder hadt gestaen, en waer in ick geen levende schepsels heb connen ontdecken, en in dat selvige water gedaen, ontrent ½ once heele peper, ende dat op mijn comptoir gestelt. Den derden Meij was het water soo wegh gewasemt, off inde peper getrocken, dat de peper greijnen begonden droogh te leggen, ick heb weder water daer op gegoten, tot dat de peper greijnen ontrent ½ duijm onder lagen, Den 6e Meij ontdeckten ick in dit water uijtnemende cleijne diertgens, haer lichaem scheen in mijn oogh twee mael soo langh als breet, wanneer dit water weder seer na was wegh gewasemt, heb ick daer weder water bij gegoten, en daer na gesien menichvuldige diertgens vande tweede soort, als hier vooren van het Hemel water gesecht,Ga naar voetnoot11 ja meer dan 6. à acht duijsent in een droppel water, behalven de menichvuldige seer kleijne diertgens, welckers getal veel grooter was, Dese observatien dede ick den 26e Meij des morgens. Des Avonts den selven ditto vernam ick eenige diertgens vande eerste soortGa naar voetnoot10 en bij na geen cleijne diertgens, die ick smorgens in soo een groot getal hadde gesien. Den 30e ditto waren de diertgens soo vermindert, dat daer ickr nu maer een sach, daer had ick overGa naar voetnoot23 eenige dagen wel hondert gesien, en als nu was het peper water weder soo wegh gewasemt, dat de peper greijnen begonden droogh te leggen, Jck heb weder snee water bij de peper gedaen, en op den 1e Junij weder soo veel diertgens vernomen als oeijt voordesen. Jck heb 5 distincte Observatien (met heele als gestooteGa naar voetnoot24 peper in ontrent 2½ once water te leggen) gedaen, die ick hier niet sal specificeren, alleen sal ick seggen, dat ick onder andere wel gesien heb, dat wanneer de peper maer ontrent 2. mael vierentwintich uren int water hadt gelegen, dat ick dan ongelooffl. veel | ||||
On the 8th of Augustus I saw very few of the afore-said animalcules but now saw a few living creatures so small that they almost escaped the sight through my microscope. Ga naar margenoot+Several times also I observed the water that runs through our town. It is very good water from which a fine beer is brewedGa naar margenoot+ the whole year. I also examined the water that separates the meadows. Here, too, I discovered several sorts of very small living creatures. Ga naar margenoot+On the 26th of April 1676 I took 2½ ounces of snow-water (which was at least three years old, and which had stood all the time in my cellar or closet in a well-stoppered glass bottle) in which I could not discover any living creatures. In this water I put about ½ ounce of whole pepper and set it in my closet. On the 3rd of May the water was so far evaporated or absorbed by the pepper that the pepper-corns began to lie dry. I once more poured water on it till the pepper-corns lay under about half an inch. On the 6th of May I discovered exceedingly small animalcules in this water. Their body seemed to my eye twice as long as broad. When the water was again nearly evaporated I again added water, after which I saw the numerous little animals of the second sort, as described above in the case of rain-waterGa naar voetnoot9. I even saw more than six or eight thousand in a drop of water besides the numerous very small animals, whose number was much greater. These observations I made in the morning of the 26th of May. In the evening of the same day I perceived some animalcules of the first sortGa naar voetnoot8 and hardly any of the small creatures that I had seen in such great numbers in the morning. On the 30th of May the animalcules had so diminished in number that I saw now but one where a few days before I had seen at least a hundred. The pepper-water having evaporated again to such a degree that the pepper-corns almost lay dry, I again added snow-water to the pepper and saw as many animalcules on the 1st of June as I had ever before seen. I have made five distinct observations (with whole as well as pounded pepper in about 2½ ounces of water) which I shall not specify here. I only wish to say that I noticed among other things that, after the pepper had been in the water only about twice twenty-four hours, I perceived an incredible number of very small | ||||
seer kleijne diertgens in een kleijn droppeltge water heb vernomen, die in menichte toenamen, en mach voor de waerheijt wel seggen, dat ick meer als hondert duijsent, levende schepsels, in een droppel water, dat ick vande superfitie van het water nam, heb sien leven, en bewegen, andere souden dit getal wel op thien mael soo veel begrooten, en omme die alle haer beweginge en Figuer te beschrijven, dat sal ick overstappen, alleen sal ick dit seggen, dat als ick de proportie van haer grootheden sal stellen, tegen de cleijne mijterGa naar voetnoot25 die wij naeuwlijcx met het bloote oogh connen sien bewegen soo stel ick die dus. Gelijck een kleijn diertge int water Tot de grootheijt van een miterGa naar voetnoot25. Alsoo een Honich bije. Tot de groote van een paert. Want dese kleijne diertgens haer circumferentie, en was soo groot niet, als de circumferentie van een haertge van een Luijs,Ga naar voetnoot26 off, een haertge van een miter en daer beneffens te seggen, dat ick onder andere diertgens heb gesien menichvuldige seer kleijne wormtgens off aeltgens, doch der selver beweginge was contrarie onse gemeene alen, off de Aeltgens die inden asijn sijn, want gelijck de geseijde alen altijts met het Hooft voorwaerts uijtGa naar voetnoot27 swemmen, soo swommen dese aeltgens soo wel achterwaerts, als voorwaerts, sonder dat ick hooft, ofte staert conde bekennen, en als ick de proportie van haer grootheden sal stellen tegen de alen die inden asijn sijn, soo jmagineer ick mij die dus Gelijck de grootheijt van een worm, soo groot als een spelt. Tot de grootheijt van een ael, soo dick als ons arm ontrent onse Hant. Alsoo de grootheijt vande kleijne aeltgens int peperige water. Tot de grootheijt vande alen inden asijn. Jck heb genomen peperich water daer menichvuldige levende schepsels in waren, en dat vermenght met water daer maer twee uren gestoote peper in hadt gelegen, en gesien, dat wanneer ick wat veel water, daer maer twee uren peper in hadde gelegen, bij het peperige water daer veel levende diertgens in waren, hadde gedaen, dat dan de diertgens aenstonts quamen te sterven, en wat minder van het selvige water daer bij doende, dat de diertgens int leven bleven. Jck heb oock een weijnich van het peperige waterGa naar margenoot+ genomen daer veel levende schepsels in waren, en dat vermenght, | ||||
animalcules in one little drop of water. They increased in number and I may truthfully say that I observed more than a hundred thousand living creatures moving about in a drop of water taken from the surface. Others would estimate this number as at least ten times greater. I must omit describing all their motions and shapes and will only say that, comparing their dimensions with those of the little mite that we can hardly see moving with our naked eye, I arrive at these proportions: An animalcule in the water Is to a mite As a honey-bee Is to a horse. For the circumference of these little animals was less than the circumference of a louse's hairGa naar voetnoot15 or a cheese-mite's. I must add that besides other animalcules I observed numerous little worms or eels, but that their motion was different from that of our ordinary eels or the little eels in vinegar, for, whereas these always swim with their heads forward, these little eels swam backwards as well as forwards, without my being able to distinguish head or tail. Comparing their size with that of vinegar-eels I imagine the proportion to be: As a worm as big as a pin, is To an eel as thick as our arm near our hand, So the little eels in the pepper-water are to the eels in vinegar. I took pepper-water with numerous living creatures in it and mixed it with water in which there had been pounded pepper for only two hours. I perceived that, on adding rather much water in which there had been pounded pepper for only two hours to the pepper-water containing many living animalcules, these animalculesGa naar margenoot+ at once died, but that they remained alive when I added less. I also took some of the pepper-water in which there were many living creatures and mixed it with a small quantity of water in which | ||||
met een weijnich water daer nu ontrent 3. weecken 36. kruijt nagelen in hadde gelegen, en gesien, dat soo aenstonts als dit water onder een was vermenght, dat de diertgens doot waren. Ga naar margenoot+Jck heb sedert 2. à. 3. jaren geen aeltgens in mijn asijn (die voor mijn menagie in een vat in Huijs heb,) connen ontdecken, Doch deselve asijn op mijn comptoir elff dagen in een schoon glas gestaen hebbende, heb ick levende aeltgens daer in vernomen, die van dach tot dach vermenichvuldigde, en heb verscheijde malen een weijnich asijn, bij het peperige water gebracht en doorgaensGa naar voetnoot28 gesien, dat soo aenstonts als dit water en asijn onder een was vermenght, dat de diertgens int peperige water doot waren, sonder dat ick sien conde dat de aeltgens, eenich letsel van het peperige water hadden. Jck heb dan noch een mael thien deelen peperich water genomen, op die tijt wanneer de meeste diertgens daer in waren, en daer bij gedaen, een deel asijn,Ga naar voetnoot29 daer in ontrent thien levende aeltgens waren, dit water en asijn te samen, maeckten ontrent in quantiteit een droppel water uijt, welcke asijn ick bracht op de bodem, en niet op de superfitie, van het peperige water, en heb gesien dat soo aenstonts, als de asijn bij het peperige water was gedaen, dat de menichvuldige diertgens die naestGa naar voetnoot30 de asijn waren, sonder eenige beweginge lagen, ende de verder vande bodem leggende diertgens, wierden trager in haer beweginge, en na verloop van weijnich tijts, waren alle de seer kleijne diertgens doot. De aeltgens haer bewegingh, en was niet minder in dit vermenghde water. En t selvige vermenghde peperige water en asijn, van dach tot dach observerende, heb ick na verloop van twee à. drie weecken gesien, dat de aeltgens in plaetsGa naar margenoot+ van thien die ick inden asijn hadt gesien, eer ick die bij het peperige water hadde gedaen, nu wel op twee hondert waren toe genomen, onder andere waren daer veel cleijne aeltgens van een ende deselve groote, die in mijn Oogh ontrent ¼ off ⅕ deel vande lenghte uijt maeckte, als de alder grootste aeltgens, sonder dat wat observatien ick daer ontrent gedaen heb, geen cleijnder aeltgens heb connen ontdecken, Noch geen deeltgens die na de voorverhaelde diertgens geleecken, Dit siende heb ick mijn selven geimagineert, dat schoon daer eenige deeltgens inden asijn mochten sijn geweest, om aeltgens te connen voort brengen, dat deselvige door de vermenginge met het peperige water, als onbequaem souden sijn geworden, om levende schepselen te | ||||
thirty-six cloves had been lying for about three weeks, and saw that the animalcules were dead immediately after mixing the water. Ga naar margenoot+For the last two or three years I have not been able to find any eels in my vinegar (which I keep in a cask in my cellar, for my household). But after this vinegar had stood in a clean glass in my closet for eleven days, I perceived living eels in it, which multiplied from day to day. I have several times put a little vinegar into the pepper-water and have constantly seen that as soon as the pepper-water was mixed with the vinegar, the animalcules in the pepper-water died, although I was unable to see that the little eels suffered any hurt from the pepper-water. On another occasion I took ten parts of pepper-water at a time when the living creatures were most plentiful in it, and added one part of vinegarGa naar voetnoot16 in which there were about ten living eels. This water and vinegar together equalled in quantity about one drop of water. I put the vinegar at the bottom and not on the surface of the pepper-water, and noted that as soon as the vinegar was added to the pepper-water, the numerous animalcules that were nearest the vinegar, lay motionless, and that the animalcules lying farther from the bottom became slower in their motion; and after a little while all the very little animalcules were dead. The motion of the little eels was not less in this mixed water. Observing this mixture of pepper-water and vinegar from day to day, I noticed after two or three weeksGa naar margenoot+ that instead of ten eels which I had seen in the vinegar before adding the pepper-water, they had increased to at least two hundred. Among these there were many small eels, all of the same size, to my eye about ¼ or ⅕ of the length of the largest; in spite of my observations I have not been able to discover smaller ones, not yet particles resembling the above-mentioned animalcules. Seeing this, I imagined that, although there may have been some particles in the vinegar fit to produce eels, these had been made unfit by the admixture of pepper-water to produce living | ||||
connen voort brengen,Ga naar voetnoot31 Jck heb dan mijn selven vast ingebeelt datt de geseijde aeltgens, bij voorttelinge sodanich waren vermenichvuldicht, en middelen gebruijckt om de grootste soort te ontledigenGa naar voetnoot32, En gesien na dat ick eenige ontstucken hadde gesneden, en van een getrocken, dat deselvige van binnen waren versien, met een langh deeltge, ontrent ⅓ vande dickte als het aeltge, dat ick mij jmagineerde een darm van het diertge te sijn.Ga naar voetnoot33 Eijntelijck heb ick mij, boven de geimagineerde darm, noch dunder deeltgens vertoont, dat waerlijck aeltgens waren,Ga naar voetnoot34 En heb op een tijt vier distincte aeltgens, de eene vervolgens grooter als de andere, uijt een aeltge sien comen, die seer net in een gevlochten lagen, waer het grootste aeltge soo langh in een gevlochten lach en leeffden, dat het mij verveelde het Oogh daer op te houden, jck heb oock gesien, dat de cleijne aeltgens uijt de groote aeltgens, (als deselve ontstucken waren gesneden) haer selven uijt haer in een gevlochtenheijt ontdedenGa naar voetnoot35 en wegh swommen, als oock mede dat wanneer ick de groote aeltgens, uijt den asijn hadde gebracht, en datGa naar voetnoot36 die op haer sterven lagen, dat dan de kleijne ongebore aeltgens, in de groote aeltgens lagen en leeffden, dese aeltgens sijn seer sacht van lichaem, en vloeijden veeltijts wanneer die door mij door midden waren gesneden, in menichvuldige groote en kleijne globule (na proportie van haer lichaem) wegh, welcke globule inder daet olij was. Ga naar margenoot+Den 6 Meij. heb ick in een porcleijn The copje daer wat meer dan 2½ ons water in machGa naar voetnoot37, gedaen, tweeGa naar voetnoot38 van gemeene groote klaeuwe gember, na dat ick deselve alvooren hadde gekneust, en het kopje voort gevolt met snee water, uijt consideratie, off dit water mede levende schepsels soude voortbrengen, dit water was na verloop van 8. dagen soo wegh gewasemt, en inde gember getrocken, dat de clauwen gember begonden droogh te leggen, ick heb het copje weder vol snee | ||||
creaturesGa naar voetnoot17. So I firmly imagined that the above-mentioned eels had increased to such a degree by reproduction, and employed means to dissect the largest sort. After cutting up a few of them and pulling them to pieces, I found that they contained a long particle, about ⅓ of the thickness of the eel, and this I imagined to be the gut of the animalculeGa naar voetnoot18. Finally I observed, besides what I imagined to be a gut, yet thinner particles, which actually were little eelsGa naar voetnoot19; and at one time I saw four distinct eels, one larger than the other, coming forth from an eel, where they had lain neatly intertwined. The largest of these lay curled up, alive, so long that I tired of watching it. I also saw that the little eels, coming forth from the large ones after these had been cut up, uncurled themselves and swam away. I also observed that, on taking the larger eels from the vinegar, when they began to die, the little unborn eels lay and lived in the large ones. These little eels are very tender and when I cut them in two they flowed away in numerous large and small globules (in proportion to their size), which globules actually were oil. Ga naar margenoot+The 6th of May I put into a porcelain tea-cup, which holds a little more than 2½ ounces of water, twoGa naar voetnoot20 of the ordinary fingers of ginger after first bruising them, after which I filled the cup with snow-water, to see if this water would produce living creatures. After eight days the water had evaporated and had been absorbed by the ginger to such a degree that the ginger | ||||
water gegoten, en op den 29e Meij gesien veel seer kleijne levende schepsels, die in 24 uren in soo een groote menichte waren toe genomen, datter eenige duijsenden in een droppel water waren, eenige weijnige dagen daer na vernam ick veel grooter diertgens, enGa naar voetnoot39 waren vande tweede soort, die ick int Hemel-water de figuer van een Eijront heb gegeven.Ga naar voetnoot11 Ga naar margenoot+Jck heb opten 17. Meij 36. kruijt nagelen in ontrent 2½ once regenwater geleijt, in welck regenwater ick ontdeckte eenige weijnige diertgens, die door mijn microscope haer niet grooter en vertoonde, als een groff sant in ons bloote Oogh doet, Dit water heb ick verscheijde malen geobserveert, en tot twee à. drie malen, wanneer het water was wegh gewasemt, weder water daer bij gedaen, den 12e. julij heb ick in dit water ontdeckt seer veel levende schepsels, die door mijn microscope haer niet grooter en vertoonden, als een gemeen sant in ons bloote Oogh doet, Deselve waren seer helder, en eenige scheenen twee mael soo langh als breet te sijn. en daer beneffens een tweede soort die haer soo groot vertoonde,Ga naar margenoot+ als miere Eijeren,Ga naar voetnoot40 in ons bloote oogh doen. haer boven lijff was ront verheven, het onderlijff plat, in gedaente de schilpadden gelijck. haer gantsche lichaem en scheen uijt geen andere deelen te bestaen, dan uijt groote en cleijne globule, die seer glinsterende waren, in haer bewegingh staecken deselve 5. à. 6. pootgens, off beentgens voor uijt, en wanneer deselve op het droogh quamen, barsten die mede ontstucken. De derde soort waren diertgens met staerten. De vierde soort waren lange diertgens onder plat en boven ront, en waren ontrent vande lenghte als de Eijronde diertgens. De 5e soort die ick ontdeckte na dat ick daer put water hadde bij gegoten, waren ontrent vande lenghte als het Oogh van een luijs, en hadden de Figuer van een achste-deel van een geconfite Sitroen schil. dese haer getal was soo groot dat het op geen een à. twee duijsent in een droppel water aenquam. Ga naar margenoot+Jck heb oock mede opten 13. Julij, twee groote noote muschaten, met een Hamer ontstucken geslagen, en deselve geleijt in een voor verhaeltGa naar voetnoot41 Thee copje, en met putwater gevolt, in welck water ick heden van dese Somer eerst levende schepsels heb ontdeckt, en gesien dat soo datelijck als dese diertgens bij het note muschaetwater quamen, dat die doot waren, en heb opten | ||||
began to be dried up. I again filled the cup and on the 29th of May discovered many very little animalcules, which in 24 hours increased to such a degree that there were several thousand in one drop of water. A few days after I observed much larger animalcules. These were of the second sort, which, in the case of rain-water, I described as ovalGa naar voetnoot9. Ga naar margenoot+On the 17th of May I placed 36 cloves in about 2½ ounces of rain-water, in which I discovered a small number of animalcules which looked, through my microscope, no bigger than a coarse sand-grain does to our naked eye. I repeatedly observed this water, and added fresh water two or three times after evaporation. On the 12th of July I discovered very many living creatures in this water which showed, through my microscope, no bigger than ordinary sand does to the naked eye. These were very clear, and some of them seemed to be twice as long as broad. Besides theseGa naar margenoot+ there was a second sort which looked as big as ant-eggs do to the naked eyeGa naar voetnoot21. The upper side of their body was round and raised, the under side flat, like a tortoise's. Their whole body seemed to be made up of no other parts than big and little globules, which were very glittering. When moving they put out 5 or 6 little legs. When they were left in a dry place they burst asunder. The third sort were animalcules with tails. The fourth sort were long animalcules flat below and round above and their length was about that of the little oval animals. The fifth sort, which I discovered after adding well-water, were about the length of the eye of a louse; their figure was much like the eighth part of candied lemon-peel. Their number was so great that I cannot be particular about one or two thousand in a drop of water. Ga naar margenoot+The 13th of July I beat two large nutmegs to pieces with a hammer and put them in the above-mentioned tea-cup, which I filled with well-water, in which I had observed living creatures before in the course of this summer. These little animals died as | ||||
3e Augustij ontdeckt seer kleijne levende schepsels, maer deselve waren seer weijnich in getal, na dat ick snee water daer bij had gegooten waren dese diertgens seer vermenichvuldicht, deselve waren soo kleijn, dat ick die geen Figuer kan geven, maer sach deselve eer voor ront, dan langh aen, En ick oordeel haer gantsche circumferentie, wel 3. à. 4 mael cleijnder te sijn, dan de circumferentie van een haertge, daer de lichamen vande Miter ofte Luijs mede sijn beseth. De tweede soort die ick ontdeckte waren weijnich in getal en wat na den langh ront hellende. De derde soort die waren twee mael soo langh als breet; en liepen voor en achter wat spits toe. Mijn Heer dit is het geene dat ick na mijn geringh oordeel uijt mijn missive, aengaende de levende schepselen, int cort heb connen bij een stellen.Ga naar voetnoot42 U.E. Hoogh Edt seght in sijn missive dat UEdts soonGa naar voetnoot43 mijne observatien niet alleen wil adresserenGa naar margenoot+ tot parijs, maer selffs mij de Hant leenen, om die in goet Frans over te setten, Over welcke presentatie, ick ten Hooghsten danckbaer ben, En ben alleen becommert dat mijn veel voudige redenen,Ga naar voetnoot44 die ick hier noch verhael UEdts soon sullen verveelen.Ga naar voetnoot45 Gelieft UEdts soon van mijnent wegen seer onderdanich te groeten En ick sal na presentatie van mijn geringen dienst blijven
Mijn Heer.
U.E: Hoogh Edts ten Hooghst verplichten Dienaer.
Antonj Leeuwenhoeck | ||||
soon as they came in contact with the nutmeg-water. On the 3rd of August I discovered very small living creatures, but they were few in number. After adding snow-water these animalcules considerably increased in number. They were so small that I cannot describe their shape, but they appeared to me to be rather round than long. I consider their circumference to be 3 or 4 times smaller than the circumference of the hairs with which the body of a mite or louse is set. The second sort that I discovered were few in number and round tending to elliptical. The third sort were twice as long as broad, running to a point before and behind. This, Sir, is what I have been able, in my humble opinion, to summarize from my letter concerning living creatures. Your Excellency tells me in his letter that your sonGa naar voetnoot22 not only intendsGa naar margenoot+ to send my observations to Paris, but even to assist me by translating them into good French. I am very grateful to you for this, and am only afraid lest my frequent descriptions should tire your sonGa naar voetnoot23. Please offer my humble greetings to your son. Offering you my slight services, I am,
Your obliged servant
Antonj Leeuwenhoeck.] |
|