Uit de geschiedenis der Nederlandsche spraakkunst
(1939)–F.L. Zwaan– Auteursrecht onbekendGrammatische stukken van De Hubert, Ampzing, Statenvertalers en reviseurs, en Hooft
[pagina 133]
| |
[pagina 135]
| |
Voor-redenGa naar voetnoot1)Aen den goedwilligen ende verstandigen Leser, ende Lief-hebber van onse Neder-duytsche Moederlijke Tale. Beminde Leser, Ik hebbe niet sonder quellinge bevonden, als ik wat nader op onse Nederduytsche spellinge begon acht te nemen, dat wy in deselve doorgaens geheel los ende onseker gaen: so dat ik dickwils al dubbende ende duttende my selven niet en wiste te redden, nochte mijnen voet vast te setten. Insonderheyd werde ik gaende gemaekt, wanneer de erentfeste, seer geleerde ende bescheyden Here Antonis de Hubert, Rechts-geleerde, in sijne Voor-rede voor sijn berijmde Davids-Psalmen my de ogen begon te openen; ende als ik na door vriendelijke onderhandelinge so met sijne E, als ook met den eersamen ende onser sprake ervaren Christiaen van Heule, Mathematicus, ende Grammaticus, so voor als na het uytgeven van sijne neder-Duytsche Grammatica, ofte Spraek konste, den weg van verre begon te sien, ende een wacker scherp spoor te krijgen, om alles nader te ondersoeken, omder eens door te krabben, ende eenmael vast ende seker te worden. Ik hebbe zedert nochte tijd nochte moeyte gespaerd, tot dat ik sulkx eyndelik bekomen hebbe, na door-snuffelinge van alle oude ende nieuwe Auteuren, die vanden aerd der spraken, ende dat ten opsichte vande onse in hare gemeynschap met de selve, ende insonderheyd van de onse selfs geschreven hebben: Ende overmits andere hunne bedenkingen voor desen in 't licht gegeven hebben, so doe ik dan sulkx met de mijne ook, om den Leser van mijne Spellinge, ende andere Taelbedenkingen, die in mijne uytgegeve werken, insonderheyd van den doorsienden, leersamen, ende weet-gierigen konnen gespeurd worden, naer de wijse ende voetstappen van mijne voorgangers ende verlichters, te berichten ende te onderwijsen. Dit hebbe ik inden jare 1628. voor mijne beschrijvinge ende Lof der | |
[pagina 136]
| |
stad Haerlem in maniere ende onder den tijtel van Neder-landsch Tael bericht wel gedaen: maer also dat selve een groot en kostelijk boek is, dat yder niet gelegen en is te kopen, ende te bekostigen: so hebbe ik door raed ende aenhouden van sommigen gemeld Tael bericht aldus alleen tot nut vanden gemeynen man doen drucken; of ik veel licht de onvaste ende onsekere leer-suchtige met my vast en seker mogte maken, ofte insonderheyd de geleerden tot navolginge mijner spellinge, ofte ten minsten tot nader opscherpinge mogte verwecken, ende bewegen; op dat wy eens gemeynder hand hier in wat mogten doen, om malkanderen te verstaen, en so veel mooglijk is eens te worden; Neemt dan mijnen geringen arbeyd also voor lief, en in dank, ende gebruyktze ten besten, en vaert wel.
Samuel Ampzingh. |
|