Uit de geschiedenis der Nederlandsche spraakkunst
(1939)–F.L. Zwaan– Auteursrecht onbekendGrammatische stukken van De Hubert, Ampzing, Statenvertalers en reviseurs, en Hooft
[pagina 273]
| |
Noten bij S. Ampzing: Nederlandsch Taelbericht.‘Als men daer aen komt, so iszer schier geen afkomen van: ende daer is (voorwaer!) so wat aan vast, als de onbeproefde sich niet lichtelijk en sal inbeelden, nochte geloven’. Voor-reden (bij laatste uitgave): spellinge: Reecis hier duidt Ampzing zijn hoofdonderwerp aan. Het Taelbericht is in hoofdzaak een verhandeling over de spelling, al komen ook buiging, vervoeging en andere kwesties ter sprake. dubbende ende duttende: Tautologische uitdrukking, beide leden beteekenen twijfelen, in onzekerheid verkeeren (vgl. p. 33). bescheyden: Oordeelkundig. Voor-rede: De bekende ‘Noodige Waarschouwinge’. mij de ogen begon te openen: De Hubert wijdt overigens aan de spelling niet zooveel aandacht, maar geeft toch een paar belangrijke richtlijnen (gelijkvormigheid, s-z spelling, aa-ae spelling). na: Bijwoord: later, naderhand. vriendelijke onderhandelinge: Ampzing was bevriend met De Hubert, vgl. p. 48. ‘mijn gunstige ende waerde vrund’ en zie p. 23. van Heule, enz.: Van Heule gaf in 1626 een volledige spraakkunst uit, veel uitgebreider en grondiger dan de Twespraack, maar besteedde zijn aandacht in hoofdzaak aan buigingsleer en geslachten; de spelling gaf hij zeer beknopt (zooals ook Dafforne, Grammatica ofte Leez-leerlings Steunsel, Amsterdam, 1627, fol. 7, te kennen gaf, om dan in dat tekort zelf te voorzien). Over de verhouding tusschen Ampzing en Van Heule zie mijn vorenstaande inleiding. vast ende seker: dit motief keert telkens terug. Ampzing wil des noods allerlei concessies doen aan het gebruik, blijkt uit het vervolg, maar er moet consequentie zijn in de spelling. Daar staat hij op. na door-snuffelinge: vgl. hierover p. 23 vlg. der spraken: meervoud. Hij heeft ook de grammatica van andere moderne talen geraadpleegd. bedenkingen: inzichten. | |
[pagina 274]
| |
die in mijne uytgegeve werken:.... Vgl. hierover p. 22.
Taelbericht. | |
Pagina 1.r. 13 spellinge ende andere tael-bedenkingen: Ampzing spreekt eerst over de taal en de spelling in het algemeen, geeft dan een stuk over buiging, daarna het hoofddeel: de spelling in het bijzonder. Hij besluit met een breede taalkundige beschouwing, waarop hij bepaalde inzichten en wenschen (eischen zou men nu zeggen) grondt, om te besluiten met enkele opmerkingen over de dichterlijke vrijheid. Het wordt niet geheel duidelijk wat Ampzing precies onder ‘spellinge’ verstaat. Hij maakt een duidelijken overgang naar de (beknopte) behandeling van de buiging, die hij als intermezzo beschouwt, om daarna de spelling, het eigenlijke onderwerp, van zijn verhandeling uitvoerig te gaan beschouwen. Aan den anderen kant schijnt hij toch buiging en ‘spellinge’ niet scherp van elkaar te onderscheiden, inzooverre hij p. 11 opmerkt: ‘In 't bysonder moet ik hier noch voords voor-voets, slechts een weynig vande Spellinge aenroeren, nu ik er in ben’ (mijn cursiveering), waarmee hij dus de zoojuist beëindigde behandeling van de buiging onder het begrip ‘spellinge’ begrijpt. Men bedenke echter dat toen bij de buiging ook gedurig spellingvragen aan de orde kwamen. Een scherpe scheiding tusschen buiging en spelling was toen niet wel mogelijk. Veel van de buiging vroeg bijzonder uit dat oogpunt de aandacht. Dit blijkt telkens, bijv. bij de spelling naar ‘het gevolg’. De volgorde in het Taelbericht is niet kwaad. Wel is de compositie los, maar zij is niet zonder plan of draad. Eerst houdt Ampzing een pleidooi voor taalzorg en taaltucht, want schandelijke verwaarloozing heerscht ten onzent, inzonderheid in de schrijfwijze, en toch moet onze taal ons even na aan het hart liggen als den omringenden volken elk de hunne. Wij echter mengen de onze met de andere tot een allegaartje (bastaardwoorden, de Latijnsche namenverbuiging). A. behandelt nu voornamelijk de schrijfwijze der taal; en wel (na het inleidend gedeelte) a) in en naar de buiging; b) naar de juiste waarde der letterteekens voor de uitdrukking van enkele en samengestelde klanken; c) naar de uitspraak in het verband van de samenstelling en den zin; d) naar den eisch der hoogststaande gebruikers: van stand en studie. Die eischen ook in tal van gevallen onderscheidingen, waar in het lagere gebruik dooreenmenging of gelijkmaking voorkomt. Ik vermoed iets van dit plan ook in regel 21/23: de redelijkheid (in- | |
[pagina 275]
| |
leiding), gevolg en aard (buiging) en uitspraak. De dichterlijke vrijheden komen afzonderlijk. r. 14. tegenwoordig te geven: Ik heb de uitdrukking nergens kunnen vinden, de beteekenis is wel: te presenteeren (Plantijn: hem tegenwoordich maken = se présenter). r. 14, 15. gunstig oordeel: welwillend oordeel. r. 16. in 't gros: In 't algemeen en losweg. De passage is van belang, om Ampzings algemeene beginselen inzake spelling te leeren kennen. r. 17. reden: Ratio, verstandelijk begrip, rede, vgl. Ampzings eigen onderscheiding van reden en rede, p. 41. Eerst dus het redelijke. r. 18. het gevolg: De verbinding der woorden met hun buigingsuitgangen. Vgl. bij De Hubert, p. 6. Dit is het beginsel van de gelijkvormigheid in de spelling. r. 18. in den aerd der sprake: den dieperen grond. Vgl. r. 416/7: ‘uyt den aerd ende grond (van onze tale) opgesocht’. r. 19. uytsprake: Dit treedt bij Ampzing sterk op den voorgrond, voortdurend gaat hij na, of een bepaalde spelling aan de uitspraak voldoet; als de spelling van de uitspraak moet afwijken, geschiedt dit om een belangrijke reden (bv. gelijkvormigheid). Maar de uitspraak is voor hem niet bij de massa, maar bij de besten. r. 19. alder-eygenst: Het meest wezenlijk (vgl. r. 35). r. 19. bequaemst: Op de meest passende, juiste, wijze. r. 20. de oude spellinge: terecht een zeer belangrijk motief voor Ampzing, bij het doen van een spellingkeuze. Meermalen legt hij zich zelfs zuchtend neer bij een z.i. minder juiste spelling, omdat deze nu eenmaal gebruikelijk is. r. 24. so slechts: zoo maar, simpel weg. r. 27. Daerom....: Men zal in 't vervolg zien, dat hij toch meermalen zich neerlegt ook bij een oud misbruik, vgl. b.v. p. 26: ‘So laat ik hier dan den kloot lopen...’ Zijn bezadigde, niet doctrinaire beschouwingswijze vond zulks dan blijkbaar met de redelijkheid niet onvereenigbaar. Men moet ‘reden’ ook niet met ‘logisch’ interpreteeren. r. 33. immers so: Ten minste even. r. 34. ingeretene: Binnengedrongen. | |
[pagina 276]
| |
r. 47. lichts: verduidelijking, helderheid, duidelijkheid. r. 47. ende lichter te maken....: Dit motief ook bij De Hubert, p. 5. r. 50. suyver te spreken ende te schrijven: Het blijkt herhaaldelijk, dat A. wel in de eerste plaats, maar niet uitsluitend voor het schrijven onzer taal meer zorg vraagt. Hij doelt ook op beter spreken. r. 53. volgens: bijwoord: dienvolgens, dienovereenkomstig, derhalve. r. 53. verlatene: Aan haar lot overgelatene, verwaarloosde, vgl. Van Heule1, opdracht. r. 53. ongehavende: Niet genoeg verzorgde, vgl. Ned. Wdnb. i.v. r. 54. doch rijke: Voor de zelfbewuste overtuigdheid van den rijkdom van het Nederlandsch, vgl. Spieghel, ed. Kooiman, Kooiman, XII: ‘dewijl onze taal verre d'oudste ende ryckste is’. Vgl. ook in onzen tekst r. 102. r. 57. hier op: Op de spelling. r. 58. ende even so luttel: Nu volgen buiging en geslachten. Daaraan was tweeërlei aspect 1) aanwijzingen gevend voor de spelling. 2) op zichzelf, als karakteristiek deel van de taal. r. 59. waer in nochtans....: Men zou kunnen opmerken, dat Ampzing alleen de sierlijkheid noemt, niet de ‘bescheidenheid’ (De Hubert). Maar dat hij de betere onderscheiding hier eer insluit dan uitsluit, blijkt genoeg uit andere plaatsen, als r. 328: ‘nodich ende zierlijk onderscheyd der gevallen.’ (ik cursiveer). r. 60. het en sluyt niet veel: Het is niet met elkaar in overeenstemming, het is tegenstrijdig, het ‘klopt’ niet. r. 70. eerlijk: Eervol, lofwaardig. | |
Pagina 3.r. 72. Al ist....: Bij De Hubert dezelfde waardeering van de spelling: noch over-, noch onderschatting. r. 79. daer en is ook....: al weer na de spelling, de buiging en geslachten. r. 84. suchts: Liefde. r. 87. op den dollen bof: zonder kennis of overleg, op goed geluk, zooals 't valt (vgl. Ned. Wdnb.: ‘op den wilden bof’). r. 87. met bescheyd: Verstandig, oordeelkundig. r. 88. omsichtelijk: Zich voorzichtig rekenschap gevend. | |
[pagina 277]
| |
r. 91. opgeraepte: Niet eigen, maar van anderen opgevangen en overgenomen, vgl. Ned . Wdnb.: ‘tot zich nemen, zich eigen maken’, en zie 't vervolg: ‘dieze met de Romeynsche heerschappije [variant van H. beter: slavernije] hebben aengenomen....’, en even verder: ‘opgeraepte, onduytsche, ende onbekende woorden’. r. 95. verwaeld: Veranderd, verwisseld (vgl. Mnl. Wdnb. i.v.) Let op de etymologie van Waelen (veel meer voorbeelden van dergelijke etymologieën in de Twe-spraack.). Dat A. er ‘veel-licht’ bijzet, kan echter aanwijzing zijn, dat het slechts schertsend, ter bespotting, gezegd wordt. r. 100. Ja het is maer al te....: De verwaarloozing van eigen taal tegenover de cultiveering van de vreemde talen, niet alleen door de vreemden, maar ook door de Nederlanders, is voor Ampzing aanleiding tot een verontwaardigde, puristische tirade. Voor zijn purisme vgl. men overigens vooral p. 18, waaruit een verstandige gematigdheid blijkt (reeds hier de beperking: ‘so veel mooglijk is’). r. 113. ontijdighe: Niet te rechter tijd, misplaatst. r. 113. die men....: Nl. zulk een geleerdheid, die men.... r. 113. roemen: Hier overgankelijk. De hier vereischte beteekenis wordt niet in het Ned. Wdnb. opgegeven. Het zal het onoverg. roemen: pochen, bluffen, zijn (vgl. het znw. en den sprekenden eigennaam Roemer), hier met een object geconstrueerd i.p.v. met een voorzetselbepaling. Dus: pronkend uitstallen. | |
Pagina 4.r. 130. spraek-konste: Nl. op p. 27 vlg. (1e druk). r. 131/2. ik en hore hier....: Ik luister niet naar, ik stoor mij niet aan. r. 138. ook in onse moedertale: Hier reeds erkenning van het ingeburgerde vreemde woord bij Ampzing, al betreft het hier nog maar alleen eigennamen. Overigens zou men ook kunnen verstaan, dat A. met ‘die namen’ die zgn. ‘Duytsche’ bedoelde, die toch even zoo goed ontleend zijn. Maar het vervolg schijnt daarmede niet in overeenstemming. r. 141. also slecht heen: Zoo maar, zoo simpel weg. r. 143. vrije rede: Proza tegenover rijm. r. 143. maer in den Rijm: De namen worden te lang, en men kan ze niet over twee regels splitsen. r. 144. gemeyne luyden: De gewone menschen, in tegenstelling tot geleerde mannen en apostelen. | |
[pagina 278]
| |
r. 145. dat men....: Nl. daar, bij de ‘gemeyne luyden’. r. 153. bij sekere gelegenheyd van: Naar eenige aanleiding van. | |
Pagina 5.r. 157. op de Latijnsche maniere gebruyken: Ziet op de woordschikking, constructie. Van Heule1 87, protesteert eveneens tegen deze constructie, hij spreekt van ‘quade gewoonte’ en noemt ook als consequentie van Psalmen Davids: Het bouk Pieters, het huys Jans. r. 163. steke: Beleedig, krenk, val in het bijzonder aan. r. 164. Ik weet ook wel: Treffend is de nuchterheid van Ampzing: hij erkent de macht van de gewoonte, wanhoopt er aan in de gewone (gemeyne) spreektaal de fout te herstellen, maar eischt correctheid in de schrijftaal, in de hoop, dat de toekomstige gesproken taal deze zal overnemen. Hij ziet terecht de groote beteekenis van de schrijftaal voor de gesproken taal. Voor een tegenovergesteld standpunt vgl. de Vooys: Verzamelde Taalkundige Opstellen I, p. 300. r. 182. het magnificat enz.: Vgl. Ned. Wdnb., dat de uitdrukking echter niet verklaart. De beteekenis moet zijn: de ergst denkbare betweter te zijn. De lofzang van Maria te willen corrigeeren, hetzij als een allerbekendst en hoogst aangrijpend gedeelte der Goddelijke Openbaring, hetzij als cardinaal deel in de R.K. liturgie - inz. het Canticum bij den Vesperdienst - is wel het summum van critische aanmatiging. r. 187. een weynig enz.: Beknopt, vgl. de noot bij r. 13. Hij heeft erover gesproken en moet nu wel even er op ingaan. r. 192. noemer enz.: De namen van de Twe-spraack. r. 199. bij-worpige: Letterlijke vertaling van adjectiva. | |
Pagina 7.r. 245. ledekens: Vgl. De Hubert, zie de noot bij Waarschouwinge, r. 61. r. 249. nadien....: Vgl. de noot bij Waarschouwinge r. 63. Hoe kwam men aan die namen? In het Grieksch was de onderscheiding der drie geslachten volkomen. Dat kon de functie doen zien in die onderscheiding. Vgl. nog Jellinek II, 78, 193. vlgg. over het ontstaan van de onderscheiding bep., onbep. lidw. in het Duitsch. r. 250. eygentlijk: Juist, nauwkeurig, precies. Ook even verder in: | |
[pagina 279]
| |
r. 254/5. So is het ook wel so eygentlijk geseyd: Hier vindt A. nog een tweede verklaring voor den term eygentlijk; en deze komt wel nader bij het begrip van het bepalende lidwoord, Lat. definitus of definitivus. Maar het vervolg wijst terstond uit, dat A. dat niet zoo bedoelt. r. 256. Behalven dat....: Terwijl er nog ten nadeele van het gebruik van een in deze zinnen bijkomt, dat.... r. 257. tellend Bij-woord: Deze naam is wat vreemd. Het zal de verkorting zijn van tellend bijworpig woord. Van Heule2 gebruikt den korten term Bijwoord vaak voor den langeren: bijvoeglijke naam. Men vindt den term ook al wel bij Van Heule1, 68, maar dan bij de adverbia. (in margine: Numerandi, nl. Adverbia-). Hij geeft dan ook als voorbeeld: Hoeveel mael? Eenmael? Tweemael, driemael met ‘mael’ bij het ‘Optellende Getal’. r. 257. Voords laten sij al te samen....: Ampzing schijnt hier op te komen tegen een oude, bekende onderscheiding. Zie de Duitsche grammatici als Albertus met hun logische definitie, die hierop neerkwam: ‘der’ duidt een bepaald individu aan, ‘ein’ een onzeker en vaag individu. Vgl. Jellinek II, 195-6. Ook Van Heule1 zegt iets dergelijks, p. 85: ‘Als men zegt, De mensch, De boom, Het beest, zo wort onder dat zeggen begrepen, dat wy Den mensch, Boom, ofte Beest kennen ofte zien, ofte daer af reden hebben, andersins zoudemen zeggen Een Mensch, Een boom, Een beest, onder deze manier van uytspreken, en schuylt geen voorgaend oogmerk, nochte kennisse.’ Van Heule2, 104, vrijwel woordelijk hetzelfde. (Van Heule zal hier wellicht onder invloed staan van Albertus of andere Duitsche grammatici). r. 258. eygentlijk: In onze beteekenis: als men 't goed bekijkt. r. 268. 't gebeurd dan noch: Het gebeurt echter toch (wel eens), tegenover ‘altijd’ van den volgenden zin. r. 270. eeene quaede aenneminge: Een slecht aanwensel. | |
Pagina 8.r. 274. een self-standig woord by-voegens gewijse: Een zelfst. nw. als bijv. bepaling (bijstelling). r. 278. het ledeken de....: Deze opmerking is gericht tegen degenen, die het behoud van den in nom.masc., hetzij vóór alle subst. wier ‘anlaut’ dat in de volkstaal meebracht, hetzij beperkt | |
[pagina 280]
| |
tot die met klinker of h begonnen, dus alleen tot vermijding van hiaat, voorstonden. A. behoeft hier niet op theoretische aanbevelingen te doelen, maar kan heel goed alleen denken aan den invloed van de practijk van die geleerden. Bij Huygens kan men het ook nog opmerken. Wie zijn die ‘sommige geleerden’? Men kan Van Heule1, 10 vergelijken: ‘eenige geleerden begeeren enz.’ Typisch is, dat Van Heule niet zegt of hij het goed -, of afkeurt. In margine ‘Siet Heynsius’. Heinsius had den in nom. masc., maar 't is mij niet bekend, dat hij dit voorgestaan zou hebben. In 1633 citeert Van Heule (p. 30-31) met instemming Ampzings absolute veroordeeling van den voor alle ‘letteren’ (ook klinkers en h). Toch blijkt zijn standpunt ook nu vager: hij zegt daar van het gebruik van ‘Bywoorden van het Mannelic geslacht’ (waarbij ook 't art. inbegrepen is) op -n voor woorden aanvangend met klinker of h, r, d: ‘deze maniere is den Grieken in vele woorden, een zekere wet, verzoet ook zeer bevallic, veler woorden uytsprake, maar overmits deze order het onderscheyt der gegeslachten, in onze sprake zeer vermengt, zo achten wy voor nodichst datmen eerst het onderscheyt der geslachten, met eene zekere order lere gebruyken’. Wie dus de geslachtsonderscheiding goed onder de knie heeft, kan er pas aan denken tot deze manier over te gaan. [Want hij maakt anders fouten zonder tal. Van Heule vreest dat als men op Grieksche wijze hiaatvulling gaat nastreven, die Nederlanders die het niet meer van huis uit betrachten, het ook bij vr. woorden gaan toepassen]. In margine noemt hij hier als voorstanders van deze -n: Aldegonde en Heynsius. r. 280. also onse tale....: een zeer juiste opmerking, althans voor een deel van Nederland, waar Holland toe hoort. Men vergelijke het argument, dat wel gebruikt is in den strijd over de tusschenletter in eendenei, enz.: eendeei zou zoo moeilijk uit te spreken zijn. De verdere redeneering, hoe verschoonbaar bij Ampzing, zouden wij thans als logicistisch en naturalistisch moeten brandmerken. r. 287. ja ook....: Dus bij vrl. woorden. r. 289. den vrouwelijken uytgang van e: E gold als volstrekt kenmerkend voor het vrouwelijk, zooals in de Middeleeuwen, ook nog in dezen tijd (vgl. Waarschouwinge, p. 4, Resolutiën p. 211, r. 196, Waerneming 15, 116). r. 291. maer het ledeken een: Vgl. de Twe-spraack, LV. De Hubert sprak er ook over. Vgl. Waarschouwinge, p. 4. r. 294. ad V: Ampzing drukt zich wat ongelukkig uit, hij bebedoelt: het + adj. + (onz.) subst. laat het subst. zien als onz., ook al heeft het dan verder het ‘vrl. adj.’ kleyne of het ‘mann.’ | |
[pagina 281]
| |
kleyn voor zich. Een + adj. + onz. subst., maakt dat subst. mnl., d.w.z., dan kan men aan het ‘mnl. adj.’ kleyn niet anders zien, of het is mannelijk. Voor de in dezen tijd algemeen voorkomende benamingen mnl. en vrl. adj. vgl. de noot bij Waarschouwinge, r. 218. Ampzing spreekt p. 10 van ‘mannelijke by-worpige woorden’ en acht, dat in ‘de sake is klaer’ klaer ‘mannelijk’ wordt uitgesproken (ibidem). Op p. 45 spreekt hij van ‘de byworpige woorden van 't vrouwelijke geslachte’. Let op de wijziging, die Van Heule hier (in V) aanbracht. r. 299. sijnde aldaer....: Ampzing neemt dus woorden aan, die in bepaalde naamvallen zoowel mannelijk als vrouwelijk kunnen zijn. Een klaar voorbeeld, dat de grammatici van dezen tijd toch maar niet geslachten maakten, uitvonden of toewezen. r. 304. In den gever....: Ampzing stelt ook in zijn paradigma als dat. vr. de, en niet daarnaast der, zooals De Hubert. Toch ziet hij dien vorm niet geheel voorbij, blijkens deze plaats, waar hij constateert, dat bij die gedeeltelijk tweeslachtige woorden als tijd en dood die der-vorm in den [niet van voorz. afhankelijken] datief niet ‘zoo gevoegelijk vallen wil’. Overigens spreekt hij hier slechts over den gever van de woorden, waarover het hier gaat. r. 306. ad VI. Het is mij niet duidelijk geworden, na welke voorzetsels Ampzing een acc., na welke een abl. aanneemt. Vgl. echter p. 9, waar na aen, door en bij een acc. staat. In elk geval schijnt de Latijnsche verdeeling, begrijpelijk trouwens, daar wel eenigen invloed op te hebben (ab, in, ex, cum). Ook Van Heule geeft hier geen licht. In den eersten druk, p. 66 somt hij een reeks voorzetsels op met den acc. en een drietal (van, uyt, in) met abl., in den tweeden druk, p. 100-101 geeft hij een lange reeks voorz. op, alle met dat. bij mannelijke woorden (vbb. van mann. èn vrl. p. 133-135.) Den abl. heeft hij in den 2en druk laten vervallen (daar slechts 4 nvv.). r. 322. ad VII. Let op het verschil tusschen VI en VII: in VI gaat het over enkele woorden, die in bepaalde naamv. (acc., abl.) mnl. en vrl. beide kunnen zijn, dus de, den (der) kunnen hebben. In VII spreekt hij over ‘de mannelijke woorden’. Maar bedoelt hij deze in het algemeen? Men dient ook op te merken, dat hij zegt: ‘het schijnt ook wel’.... ‘zomwijlen’.... en ‘uytgesproken’; en dat hij ‘noch met-namen’ op het onbepaalde lidwoord ‘een’ wijst. Hij heeft het hier over het spreken, (vergelijk, wat volgt), en heeft den indruk dat daarbij soms als ‘soeter’ (d.i. zachter, hier = makkelijker - vgl. ‘hard’ op vele plaatsen = stroef, lastig, moeilijk) de buigings-n wordt weggelaten. Hij houdt alleen rekening met het | |
[pagina 282]
| |
spreken der beschaafde lieden (dat zet hij op het einde van zijn verhandeling genoeg uiteen), maar merkt het ook daar soms op, met name bij de Hollanders onder hen. Hoe wijd dat soms strekt, is niet precies te bepalen; maar het zou wel zeer willekeurige interpretatie zijn, als men zeide: hij bedoelt eigenlijk altijd, of zoo goed als altijd. Het ‘soms’ zou ook nog betrekking kunnen hebben op den stijl (familiaar) en op bepaalde woorden. Dat hij zeer bijzonder een noemt verwondert niet: het onverbogen onbep. lidw. wortelt al diep in het Middelnl. (Van Helten, Mnl. Sprkk., blz. 308), vgl. ook XI. Het geval een vroom man (vroom zonder e) is een heel afzonderlijk staand iets, een lastpost voor de 17e eeuwsche grammatici. Ampzing kan ook nog bij bepaalden anlaut de neiging tot weglating van de buigings-n hebben opgemerkt. Al is ‘man’ zijn paradigma, toch kan die m ook in het spel zijn. Wij kennen nog het verschil: goejendag, goejenavond (afgekort ‘navond’), goejemorgen. | |
Pagina 9.r. 316. onse Holl. verkortinghe: Vgl. r. 362-364, 1313-14. Reeds De Heuyter wijst hierop als kenmerkend voor het Hollandsch. Vgl. vooral Van Heule1, 116: ‘In Holland worden de woorden in het uytspreeken zeer verkort, zo dat bynae alle woorden in het eenvoudigh zonder E op het eynde uytgesprooken worden, zeggende Vraeg, Antwoort, Ik zeg, Ik heb, in de plaetse van Vraege, Antwoorde, Zegge, Hebbe, ook neemtmen, veeltijts de laetste N in het Veelvoudig af zeggende Scheepe, Huyze, Stede, Lande, in de plaetse van Scheepen, Huyzen, etc., ende Loope, Blijve, Valle, voor Loopen, Blijven, Vallen, deze verkortingen strijden tegens des spraeks natuyre’. r. 318. ende meyne oversulx: Die feitelijk dialectische hebbelijkheid blijkt Ampzing even zeer tegen de borst. Ampzing wilde inderdaad de buigings-n ook in de gesproken taal der Hollanders zooveel mogelijk herstellen. Evenals bij de constructie het saed Abrahams (zie boven) wil hij de Hollandsche familiare n-weglating in het spreken nog wel eenige plaats gunnen (maar matiging is eisch, en stevige gewenning toch aan het alleen juiste gebruik), maar voor de schrijftaal houdt hij het blijkbaar weer bij den vasten regel. r. 322. ad VIII: Van Heule geeft hier een toevoeging. Zie de variant. r. 323. gemeynsaemer: Gemeenzamer; behoort meer tot de gemeenzame taal. | |
[pagina 283]
| |
r. 324. eygentlijker: Weer in de beteekenis: juister, precieser. r. 327. met den: Niet alleen met het. Blijkbaar acht A. bij aen en door een acc. vereischt. Onbewuste inwerking van Lat. ad en per? r. 329. uytgerekt: Synoniem met uytgetrocken, vgl. r. 1287 en zie noot bij Waarschouwinge, r. 133: niet geapocopeerd of gesyncopeerd. r. 330. so seyd men ook....: Ampzing geeft hier nog een voorbeeld van den in, naar hij meent, den acc. ntr. sg., met het subst. zonder -e en een ander vb. met den uitgang -e aan het substantief. Invloed van apud of ad? Want zoo schijnt het vaak toe te gaan: men voelt het Lat. voorz., dat het eerst ter vertaling van het Nederl. woord in aanmerking komt, daarachter. r. 332. dapper: In hooge mate, geducht, niet weinig. r. 341. bygaende woorden: De woorden, die zij bepalen, waarbij zij (als bepaling) hooren; in de vbb: begrijp, rijkdom, zegen enz. r. 346. altijd niet: In elk geval niet. r. 348. te met wesen: Af en toe voorkomen, gebeuren. r. 351. maer het rond der wereld: Vgl. Van Heule1, 88: ‘Ook zo valt de Baerer in het Vroulic geslacht bequaemst achter het ongeboogen zelfstandig woort, als De voorzichticheyt der Vrouwe, Het dwaeze der waerelt.’ r. 353. eygentlijker: Meer naar zijn aard. r. 354/5. als wel eene phrasis: Als wel voor een redekunstige, geijkte woordverbinding, wijze van spreken. (Van Heule2 geeft zoo vele ‘Tael-spreucken’, o.a. 133 vlgg. ‘Adverbiorum Phrases’). r. 358. bepalinge: Beperking. | |
Pagina 10.r. 359. ad XI: Vgl. aant. ad VII. r. 366. deelnemende woorden: Participia, vgl. De Hubert, noot bij Waarschouwinge, r. 193. r. 367. in rechter t'samenvoeginge: Moet beteekenen: rechtstreeks ermee verbonden, praedicatief gebruikt. Is het soms de ‘ordo naturalis’? Zie daarover Jellinek II, S. 466 en §563-578. r. 370. vergrotens ofte beswarens: Synoniem, niet tegenstellend: als bepaling van graad. Men vergelijke hierover vooral | |
[pagina 284]
| |
de uitvoerige behandeling van het adjectief in den nominatief op -n na zoo, zulk, enz. door Verdenius in N. Tlg. XXXIII, 97 vlgg., vooral p. 105 vlgg., waaraan ik slechts het volgende citaat ontleen: (p. 108) ‘Deze n heeft affectieve, emphatische waarde gekregen, natuurlijk in de eerste plaats in en door de verbinding met zoo, wat, te en dergelijke graadaanduidende woorden.’ r. 377/8. Ja het schijnt ook selfs....: De redeneering schijnt wat wonderlijk, maar is toch wel te verstaan. Hij gaat uit van de meest voor de hand liggende, en ongetwijfeld ook heerschende, opvatting, dat hier sprake is van buiging. Daarbij is het volstrekt niet onwaarschijnlijk, dat mann. en onz. subst. in beschaafde taal veel meer dan vrl., zoo werden bepaald. De taal der Amsterdamsche kluchten was niet het waarnemingsveld van Ampzing. Dan komt A. met zijn verrassende ontdekking. En ziedaar, zoo is het enkele vrl. geval, dat hij toch wel eens gehoord had, niet zoo verkeerd. r. 381. alleen gesteld: Bepaling bij ledekens. r. 381/2. bygevoegde woorden: Niet alleen adja. (byworpige woorden), ook pron. possa. r. 382. in verscheyde gevallen: In verschillende naamvallen. Hij zegt niet welke, maar bedoelt wel abl. en acc.; waarschijnlijk tot met acc. (ad). Vgl. boven de noot ad. VI. r. 393. Van de verstandigen: Onvolledig voor: van de of van den; zie zijn paradigma. r. 399. ad XVI: Hij wil dus in nom., dat., acc., abl. mv. -en voor het zelfst. gebruikte adj. Over den gen. laat Ampzing zich niet uit. Vermoedelijk heeft hij daarover dezelfde opvatting gehad, ter onderscheiding van vrl. enk. Mogelijk ook vond hij hier een keuze niet zoo noodig. Bij den dat. mv. kon de toegefelijkheid van XV niet ondersteld worden; daar was de n in elk geval. Hier in XVI ligt de beslissing in het enkelvoud zonder -n. | |
Pagina 11.r. 405. bedrogen....: Bedrogen dus voor het mnl. en onz. enk., bedroge en bedrogene beide voor vrl. enk. en heel het meerv. r. 408. geene versierzelen....: Woordspeling: geen willekeurige bedenksels, maar echte sieraden. Let op Ampzing's spelling. ‘Versierzelen’ = verzinsels. r. 409. uyt den aerd....: Ampzing verzekert nog eens nadrukkelijk, dat hij niets verzonnen heeft, dat hij niet zelf vormen | |
[pagina 285]
| |
gemaakt heeft, maar zich gehouden aan het overgeleverde. Alleen heeft hij daarin een en ander geregeld. r. 411. door de ongewoonte ende den ouden slof: Zie de variant. Door de ongewoonte en den ouden sleurgang. r. 413/4. gesproken ende geschreven: Ook op verbetering van het spreken richt A. zich. r. 418. voor-voets: Aanstonds, dadelijk, terstond, volgens Mnl. Wdnb. en Kil. Maar Plantijn geeft op: voervoets henen: ex ordine, uno contextu. Misschien is de beteekenis hier: voor den voet op. r. 420. De a enz....: Vgl. o.a. Twe-spraack XXII: ‘De a, in alle talen d'eerste letter zijnde....’ r. 421. in haren tweeklank: Naar de terminologie van dien tijd: iedere klank door twee teekens aangeduid. (Vgl. voor het Duitsch, Jellinek II, 25, waar men eveneens ae, oe als diphthongen beschouwde, ofschoon men ze als monophthong uitsprak). Ampzing bedoelt dus de ae, niet den klank, maar het teeken. Hij schrijft in open lettergrepen de enkele a (e, o, u), in gesloten ae. De klank van a en ae was dezelfde. Tweeklank beteekent hier dus niet klank, maar teeken. [ongekeerd treedt bij oude grammatici ‘letter’ vaak op in de beteekenis: klank]. r. 422. opmerkinge: Waarneming, constateering. r. 422. dewijl het seker is....: Nu constateert hij, dat achter het teeken ae (in gesloten lettergrepen gebruikt) tweeëerlei klank schuilt. Er is verschil van woorden met ae in verschillende Nederlandsche dialekten. Op het verschil tusschen de dialecten onderling gaat hij overigens weinig in. Hij behandelt slechts de verschillende klanken van ae en constateert nog dat hij als Haarlemmer de blètende ae eigenlijk in het geheel niet kent. Toch acht hij blijkbaar het verschil zoo groot en wijd verbreid, dat het niet mag voorbijgezien worden. r. 424/5. oft met.... oft met....: Nu wordt de tweeërlei klank beschreven: de eerste klank zal blijken te zijn een lichtgepalataliseerde ā, de tweede is de ‘blètende’ è-klank. r. 426. Men heeft....: Tot nu toe werden deze klanken in de spelling niet onderscheiden, men spelde altijd ae. r. 428/9. dat men de spellinge naer....: Vgl. de noot bij r. 19. r. 430/1. in welke de sucht...: Het feit is ons bekend, maar 't valt toch even op, dat men zich daarvan ook in dien tijd zelve bewust was. r. 434. Enige....: De Twe-spraack begon er mee, De Hubert deed het ook, Dafforne propageerde eveneens aa i.p.v. de vroegere | |
[pagina 286]
| |
ae. Vgl. het uitvoerig overzicht bij Hellinga. Hellinga's misvatting van Ampzing's woorden begint hier reeds, als hij (p. 318) Ampzing weergevend, schrijft: ‘Zeker is het ook, dat een spellingonderscheid tussen aa en ae “al enige jaeren begonnen is”, daaraan toevoegt: “door de aanhangers van het “spreken met een vollen mond” natuurlijk”. Alsof Ampzing met dit laatste de “harde” (heldere) ā op het oog had, waarover hij pas ruim een bladzijde verder gaat spreken! De “ronde” volle uytsprake’ is de lichtgepalataliseerde ā. Over deze gaat het voorloopig.! r. 435. met aa de ronde volle uytsprake....: Ampzing zegt dus duidelijk, dat men aa was begonnen in te voeren voor de eerste uitspraak, de volle, ronde, niet voor de derde uitspraak (p. 13), de volle en harde, waarvoor hij zelf die aa-spelling alleen geschikt acht. r. 438. andere ook geleerde....: Denkelijk zijn de Haarlemsche ‘lief-hebbers’ (Nederduydsche Spellinge, 1612) bedoeld. Het daar gezegde blz. 40 (bij de ‘Tweeklanken’) lijkt althans zeer veel op hetgeen A. hier weergeeft. r. 439. achten dat sulke spellinge....: De aa-spelling is dus verwerpelijk, 10. omdat er geen noodzaak is van de traditie zoover af te wijken; 20. omdat aa niet de klank weergeeft. Het ae-teeken duidt dezen beter aan (mond wordt toegetrokken door e, ‘merkelijk versacht’). Geen oogenblik is het dus zoo, dat Ampzing achter de aa-spelling een anderen klank zou zoeken, dan die tot nu toe aan ae werd gegeven; er is alleen sprake van een spellingverandering, waarmee hij het niet eens is. | |
Pagina 12.r. 444. sijnde ook ondertusschen....: Het ae-teeken is dus evenzeer mans genoeg, geschikt, om den vollen (niet den vollen en harden) klank aan te duiden, als ie, enz. om hun volle klanken weer te geven. Deze overweging alleen vindt men niet in de Nedd. Spell van 1612 terug. Overigens refereerde A. slechts, hijzelf, legt hij uit, helde reeds lang en nog tot de eerste meening over. Maar deze eigen overweging vooral is de brug, waarover hij zich terugtrekt, om zich bij Van Heule aan te sluiten. r. 448. sijn bescheyd: zijn redelijkheid, in elk geval in zooverre het de twee ā-klanken wil onderscheiden, maar voor A's gevoel ook nog wel iets meer. r. 456. ongesien: ergerlijk. | |
[pagina 287]
| |
r. 459. C. van Heule: Zie Van HeuleGa naar voetnoot1), 3, 4: ‘De Ae, willen de Amsterdamsche letterkonstenaers, als het blaeten van een schaep uytgesproken hebben ende stellen aa in de plaetse daer de oude Schrijvers A E gestelt hebben, ende spreeken oock A A uyt gelijk men A E is gewoon uyt te spreeken, (mijn cursiveering) ende de A E houden zy als de H der Grieken, ende spellen daer mede Paert, Staert, Baer, ende diergelijke, het welk men met de oude spellinge niet en heeft konnen doen. Maer om dat alle nieuwichheyt in het gemeyn, een groot opsicht heeft, ende om dat wy in dit tegenwoordig werk, nootwendig verscheyde nieuwicheden, als tegens onzen dank hebben moeten voortbrengen, daerom zo hebben wy, eene veranderinge gestelt die in zeer weynig woorden valt, de tweeklank A E aldus schrijvende AE ende schrijven Paert, staert, Baer, de A aen de E vougende, dit wort oock by Kilianus, ende in de oude speelen van Gent gebruykt.’ Dit versterkt mij in de meening, dat hiet geen sprake is van de aa-uitspraak, maar slechts van aa-spelling, i.p.v. ae-spelling. Immers Van Heule schrijft: ‘ende spreeken ook A A uyt gelijk men A E is gewoon uyt te spreeken’ (parallel aan de spellingwijziging aa i.p.v. vroegere ae). Hij spreekt dus niet van een andere uitspraak, die achter aa zou zitten. Hellinga's interpretatie van deze passage is geheel onjuist (p. 316, noot 1: ‘Van Heule vindt dus de aa-uitspraak in de meeste gevallen de normale’ Van Heule bedoelt hier krachtens het heele verband met AA niet den klank, maar het teeken1). Ampzing verwijst naar Van Heule, die de Amsterdamsche letterkonstenaers noemt (d.z. Spieghel c.s., misschien ook tegelijk den kring te Amsterdam om De Hubert, die ook aa-ae spelde). Daarmee verwijst dus Ampzing ook in die richting. Spieghel stelde dus niet aa voor om een anderen klank aan te duiden, dan door de traditioneele ae werd aangeduid, zooals Kooiman, 136, Hellinga, 313 vlg. en De Jong, 31, meenen. Ook Twe-spraack XXII (de beschrijving van den a-klank) interpreteeren zij verkeerd (Kooiman, 112, Hellinga, 314). Ongetwijfeld wijst Spieghel de uitspraak-afwijkingen ao en ae af, maar ae is dan voor hem de blètende klank, niet de volle van Ampzing. Spieghel beschrijft hier m.i. niet de heldere ā, die thans algemeen beschaafd is, maar denzelfden klank, dien Ampzing aanduidt als de | |
[pagina 288]
| |
‘volle, ronde’ uitspraak. Kortom: de tegenstelling Spieghel - Ampzing is louter een spellingstegenstelling van aa - ae tegenover ae - ae, die respectievelijk dezelfde klanken aanduiden. Ik zie geen andere conclusie. Het eenige wat mij zou kunnen doen twijfelen, is het feit, dat Van Heule2 de onderstreepte zinsnede weglaat. Maar ik geloof dat voor de toenmalige lezers dat zinnetje ook best gemist kon worden. r. 463. wat lijmende....: Variant voor ‘met een dobbele tonge enz.’, p. 11, vgl. p. 13: ‘Dese lijmende uytsprake’, zie ook p. 36, r. 1494. r. 464. omdat ze niet veel en sijn: Vgl. Van Heule t.a.p. ‘zeer weynig woorden’. r. 469. maekzel: Teeken, vgl. even verder: Het maekzel der uytbeeldinge. Men onderscheidde in dezen tijd figuur of gedaante (= het teeken), kracht (uitspraak) en naam (benoeming in het alphabet). Vgl. b.v. Dafforne, 9, die hier de Heuiter aldus citeert: ‘alle letteren van wat Tale die moghen zyn, voor 't eerste aenzien toe komen drie zaken: Ghedaente, Name end' Kracht. De Haerlemsche liefhebbers spreken van: maeksel, name en kracht.’ (Dafforne citeert ook dit). Zie Hellinga, 163. r. 471. Kilianus: Kiliaen schreef in gesloten lettergreep ae, (ue) in open ae, (ue) volgens gelijkvormigheid (maar niet consequent). Zie Van der Meer, Historische Grammatik der Niederländischen Sprache, LXVI vlg. r. 473. De oude Gentsche spelen: De spelen vertoond op het Gentsche landjuweel in 1539 en onmiddellijk gedrukt (vgl. Te Winkel, Ontwikkelingsgang2, II, 457-59). | |
Pagina 13.r. 491. sonderling geene: In bijzondere mate niet, d.i. maar heel geringe. r. 496. Ende dan dat noch meer is....: Wat Hellinga 319 hiervan zegt vloeit voort uit zijn besproken foutieve opvatting. Daardoor vervalt zijn heele betoog hier, er is geenerlei reden tot termen als ‘een merkwaardige draai’. Ampzing heeft zijn betoog niet ‘moedwillig’ en ‘grondig’, ‘vernietigd’. Hellinga komt tot deze onjuiste beschouwing, doordat hij de kern van de zaak verkeerd ziet. Ampzings betoog loopt zoo glad als men het maar wenschen kan. r. 497. volle en harde....: Hier pas gaat het over de heldere ā. Welke die ‘verscheyde plaetzen van Holland’ zijn, weet ik niet. Wat Hellinga over De Hubert's aa - ae-spelling schrijft, die geheel aansluit bij die van Spieghel, hangt onmiddellijk samen met | |
[pagina 289]
| |
zijn beschouwing over Spieghel's uitspraak van aa, ae. Hij schrijft p. 316; ‘Als aa-schrijvers, die eveneens gesignaleerd zijn als “harde aa” sprekers, mogen wij dus in de eerste plaats de Amsterdamsche cultuurdragers beschouwen. Hun succes buiten Amsterdam blijkt bij de Hubert (geen wonder!): (volgt het citaat uit de Waarschouwinge p. 7)’. Ook dit kan ik dus niet onderschrijven. Ik zie het zoo, dat hier bij De Hubert slechts sprake is van een spellingsverschuiving aa i.p.v. ae, in enkele gevallen handhaving van ae om de blètende klank aan te duiden (De Hubert zelf laat zich over de klanken heelemaal niet uit, doet slechts mededeelingen over de spelling aa, ae. Volgens Hellinga p. 316 geeft Dafforne de eerste ‘rechtstreeksche aanwijzing’ voor deze harde uitspraak. ‘Hij keert zich recht tegen de argumentatie der Haarlemmers en wel zoo opvallend, dat wij bijna mogen veronderstellen, dat hij inderdaad hen op het oog heeft.’ N.B. Dafforne noemt hen en hun argumenten eerst uitdrukkelijk, en gaat ze dan stuk voor stuk bestrijden! Dafforne zou dus een pleidooi houden voor heldere ā tegen de lichtgepalatatiseerde ae (van de Haarlemmers). Ik geloof echter, dat ook Dafforne (p. 59) het alleen over de spelling aa - ae heeft. En dan wil hij de ae als onmogelijk voorstellen door de zeld- zaamheid van de ae door heel het land aan te voeren. Met die Jof- frouwen bedoelt hij dan ook de Ndl. Joffrouwen, niet de Amsterdamsche, (daar spreekt hij niet van. Hij geeft ook geen grammaticavan het Amsterdamsch. Hellinga is denkelijk te veel op Dafforne afgegaan). r. 497. dobbele aa: Voor dezen klank acht Ampzing aa gepast. r. 497/8. in sommige woorden: Ampzing let op de beschaafden. Het is zeer wel denkbaar, dat, terwijl er verschil van ā-uitspraak in Holland heerschte, er toch al aanpassing was of kwam, schoon in vrij wat woorden nog niet. Dit is een gewoon verschijnsel. r. 506. ende ook sonder verkortinge: (d.i. verongelijking). Dit slaat op de volle, harde aa-sprekers. r. 522. ofte in den aerd....: Vgl. de opsomming van de algemeene spellingprincipes op p. 1. | |
[pagina 290]
| |
Ik spel ae, ae niet zoo zeer omdat ik die uitspraakonderscheiding noodig heb, (ik voor mij heb ae alleen noodig in blaeten, en eigenlijk kan ik het daar ook wel met ae af), maar om mijn uitspraak aan te duiden. Ik spel nl. ae omdat aa niet aan mijn ā voldoet. r. 532. sonderling niet: heel gering, weinig of niet. r. 534. om de uytsprake van anderen....: Ampzing doelt hier mi. op tweeërlei: 1o), dat anderen vaker de ae noodig hebben dan hij, 2o dat er ook zijn in ‘verscheyde plaetzen van Holland’ die voor de volle, harde ā-uitspraak die hij zelf niet heeft, het aa-teeken in bepaalde gevallen noodig kunnen hebben. r. 538/9. van Koornhert eerst geboren....: Volgens Kooiman, 113, ging Coornhert pas in 1585 aa i.p.v. ae schrijven, dus na de Twe-spraack. Spieghel schreef voor 1584 gewoonlijk ae, bij hooge uitzondering aa. Ampzing vergist zich hier dus wellicht; al is het ook mogelijk, dat hij gronden had, ons onbekend, voor de zeer wel denkbare voorstelling, dat toch de aa der Twe-spraack door Coornhert gesuggereerd was. In elk geval blijkt deze het er hartelijk mee eens te zijn geweest. r. 559. soet-scherpe: de phonetische aanduidingen zijn te vaag, om de preciese beteekenis van soet en scherp afzonderlijk te kunnen onderscheiden. Soet-scherp moet ongeveer stemloos zijn vgl. p. 35: de t heeft een ‘soeten ende lichten klank’; en Spieghel, die Twe-spraack XXXVIII spreekt van ‘scherp en licht geheklanck’ van de s (die voor hem de scherpe spirant aanduidt). In de Nederduydsche Spellinge echter ‘soet’ in de beteekenis stemhebbend: b is ‘vél zoeter’ dan p (p. 13), de d klinkt ‘zoet’, de t ‘hard’ (p. 10), de ‘zoetigheid van z’ (= Ampzing's s) (p. 35). r. 559. doof-swaere: stemhebbend, vgl. p. 34: de d klinkt ‘swaerder ende doffer’ dan t. Voor ‘swaer’ vgl. Van Heule1, 2: ‘ende de ze is bij de Latijnen so veel als eene dobbele s, ende wy houden die als eene swaere uytspraeke van eene s.’ (Van Heule spelt s en z als wij). r. 560. ofschoon het tegengevoelen....: s voor scherpe, z voor zachte spirant, vindt men bij Spieghel, van Heule, Nederduydsche Spellinge, Dafforne (fol. 119: ‘De s heeft een snijdende scherp geluyd....’ Voor de Z haalt hij met instemming uit de Nederduydsche Spellinge aan [zie daar p. 34-35], fol. 120: (in mv. glazen bij glas) ‘leert ons d'uyt-spraak ghenoeghzaam, dat wy daar de Snijdigheyt van de s niet en behoeven, maer wel de zoeticheyt van Z nootelijk gebruyken moeten’. Ampzing staat nogal geïsoleerd met zijn z, s-spelling en het uitgaan van de ts-uitspraak. Alleen De Hubert spelt en denkt als hij. | |
[pagina 291]
| |
Pagina 15.r. 571/2. geene seta, maer tseta: Ampzing en De Hubert leggen, met zeer goeden grond, vollen nadruk op het karakter van dubbel-letter van de z: uit te spreken ts. r. 582. van kragt ende uytsprake: tautologisch, vgl. noot bij r. 476. r. 594. is de moedertale: De misvatting was voor toen verschoonbaar: men kende wel oudhoogduitsche taalmonumenten, maar van zoo oud Nederlandsch had men nog weinig idee, al had A. van der Mijle in 1612 in zijn Lingua Belgica al iets uit de Wachtendonksche Psalmen medegedeeld. Maar A. drukte het terstond beter uit. Vgl. de waardeering van het Duitsch met die van Fransch, Spaansch, Italiaansch op p. 3 (‘opgeraepte ende verdorve sprake’). Het is bekend, dat men in dezen tijd lang niet zoo afwijzend stond tegenover ontleeningen uit het Duitsch als uit het Fransch. Vgl. Twe-spraack, LXXXII: ‘Int verryken onzes taals, zoud ick verstaan datmen uyt elcke verscheyden Duytsche spraack ia uyt het Deens, Vries, ende Enghels, de eyghentlyckste wóórden behóórde te zoecken....’ r. 595. behalven dat sy se....: Aldus vat Ampzing de termen Hoog- en Laag-(Neder) duytsch op, vgl. Twe-spraack LXXXII: ‘Ick spreeck (met Becanus) int ghemeen vande duytse taal, die zelve voor een taal houdende, dóch dat de zommighe wat te hóógh, andere wat te laegh spreken....’ r. 599. van onse moeder-tale: Niet het Hoogduitsch, maar de gemeenschappelijke stamtaal, voor de kennis waarvan hier het Hoogduitsch bijdragen kan; dit openbaart ons de oorspronkelijke uitspraak van de z. r. 607. also immers de enkele letters: Dit is een spellingbeginsel, dat Ampzing nog niet had genoemd. Hij meent dus, dat de letterteekens een vaste klankwaarde moeten hebben in alle talen. Overigens is zijn ‘ofte tenminste’ hier niet scherp: als het laatste zoo is, is het eerste eveneens het geval. Hij zal den eersten zin hebben willen eindigen met (plegen te) klinken, maar bedenkend, dat het toch ook nog wel eens anders is, voegde hij een tweeden zin toe, waarin hij ‘behooren te klinken’ brengen moest. Een geval van onjuiste zinssamentrekking. | |
[pagina 292]
| |
r. 622. gebroke s: vertaling van s infractum. De beteekenis moet zijn: stemhebbende s, dus z. Vgl. beneden: ‘De Franzoysen spreken de z uyt als eene gebroke s’. r. 624. vel inviti: niet vertaald. De vertalingen zijn wel eens meer niet nauwkeurig. r. 627. lichtelijk: Vgl. even verder ‘lichte klank’: stemloos. r. 637. et eas sequitur: Niet vertaald, vgl. boven. | |
Pagina 17.r. 670. et transeunt enz.: Niet vertaald. r. 685. Ramus: Zie Brunot, Histoire de la langue francaise2, II, 150 vlgg. over zijn grammatische werkzaamheid, o.a. ook over zijn ‘Scholae grammaticae’ Er is een uitgave van 1559. r. 691. voor alle de meklinkeren: Onverschillig dus, of de zachte of scherpe spirant moet aangeduid worden: sweren even goed als slapen. r. 692. dat wy so byster veel: Vgl. Twe-spraack, XXXIX. | |
Pagina 18.r. 701. grond van de letter: 't Wezenlijk karakter. r. 704. namen: Naamwoorden. r. 708/9. opdat ik ze daermede uytsteke: Afzonderlijk stelle, dus: doe uitkomen als vreemde woorden. Een verstandig motief, vgl. Wille, Taalbederf door de school van Kollewijn, noot 58. Een zelfde standpunt bij Dafforne, 91: ‘alle uytheemsche Namen, end' woorden, behooren de Eyghene Letteren der zelver Talen te behouden’. | |
Pagina 19.r. 740. van den H. Bibel: = Het Oude Testament. Vgl. p. 43 r. 743/4. de Hebreeusche grondletters enz.: Met de uiterste zorg en nauwkeurigheid de Hebreeuwsche letters hebben weergegeven door de Grieksche. r. 747. ende dat wij daerom....: Onze s in Samuel etc. gaat terug op Lat. s, deze op Grieksche σ, deze op een Hebreeuwsch | |
[pagina 293]
| |
aequivalent. Deze eerbiedwaardige spellingtraditie mag niet verbroken worden (ook al is de klank bij ons scherp en moest deze dus aangeduid worden door z). De Zeventig hebben, naar uitwijzen der historie, nu eenmaal met de overbrenging der Hebreeuwsche namen in Griekschen vorm, voor goed den vorm dier namen voor de Christenheid in alle eeuwen vastgesteld (doordat het Latijn ze overnam) r. 759. Het sal dan veel licht....: A. wikt en weegt, pro en contra, zeer nauwgezet. En neemt dan tenslotte het meest practische besluit, dat zijn wetenschappelijk besef hem toelaat. Dat is zijn laatst verworven inzicht, getuige de Latijnsche spreuk. r. 767. opmerkingen: Opvattingen, inzichten. r. 768. plaetze hebben: Van toepassing zijn, te pas komen. r. 768. myne veranderinge: Ampzing schreef zijn naam eerst Samuel Ampsinck (zie bv. de titelpagina's van zijn werken in 1624-'25 verschenen). r. 775. waerin sy toch....: Vgl. de noot bij de Resolutiën, C. 5. r. 778. wel: Goed. | |
Pagina 20.r. 781. Derhalven hebbe ik: Men zou zich even er over kunnen verbazen, dat Ampzing hier niet handelt als t.o.v. de s in vreemde woorden. Hij beschouwde echter cedel en cieraed als Nederlandsche woorden. Eerst op bl. 22 begint hij dan ook de vreemde woorden te bespreken, waar hij de c wil handhaven. r. 784. Ik vrage ook enz.: Hier blijkt duidelijk, dat Ampzing al deze woorden op één lijn stelt, als Nederlandsche woorden dus. r. 789. Voor de klinkers a, o...: De redeneering is aldus: het feit bestaat, dat in de meest gebruikelijke spelling c = z, dan moet men ook verwerpen c = k (‘hard’ = explosief. Vgl. p. 23 over de Fransche g). Hij had ook omgekeerd kunnen handelen. Het kwam beide op hetzelfde neer: in geen van beide klankwaarden hebben we die c eigenlijk noodig. Inconsequent mag lijken, dat hij hier niet zooals bij de z de oorspronkelijke uitspraak aanvaardt. Hij gaat deze wel na, immers even verder constateert hij, dat de Latijnsche c altijd als k klonk. Maar het groote verschil is, dat wij van ouds de s voor scherp en zacht beide in gebruik hadden, en dus een tweede teeken behoefden; zulk een behoefte vond hij hier niet. r. 792. quaed genoeg, of....: Dit is wel een slechte | |
[pagina 294]
| |
spelling, die doet alsof wij zelf geen teeken k hadden, om de explosief aan te duiden. r. 797. also ik niet en kan sien....: Vgl. p. 15: een letter heeft een vaste klankwaarde. r. 798. bescheyde: Afgezonderd, op zichzelf staande. r. 811. met eene blasinge: Als spirant. r. 815. verschiets genoeg: Genoeg voorraad. r. 820. so gebruyk ik enz.: Voor e, i schrijft hij immers z voor a, o, u k, voor medeklinker k. | |
Pagina 21.r. 822/3. naer de konste: Overeenkomstig de goede methode, juiste manier van handelen, werken. r. 833. so wel als dijk en de boek: Waar in t meerv. de k niet hoeft verdubbeld te worden. r. 836. Jakob van der Schuere: Wellicht doelt A. op de Nederduydsche Spellinge, 28, 29. Dit boekje wordt op goede gronden in hoofdzaak toegeschreven aan Van der Schuere, al is het ‘By een gebracht duer lief-hebbers der zelver’. Vgl. de Vooys: Verzamelde Taalkundige Opstellen, I, 279. Maar A. kan ook het oog op de practijk in V.d. Schuere's gedichten gehad hebben. Voor de houding tegenover ck vgl. Van Heule1, 5. Hij vindt het ook dwaas, maar heeft de oude gewoonte niet veranderd. r. 836. Mostart: Het licht der Nederduytsche Schrijfkonst van David Mostart, Amsterdam, 1612. Een schoolboek, vgl. de Vooys, a.w. 278. r. 839. ten ware ik gevreesd hadde....: Ook Van Heule heeft de oude gewoonte niet veranderd (zie Van Heule1, 5, vgl. echter Van Heule2, 11 vlg). r. 841. ook goed ende lijdelic: We kijken hier wel even verwonderd na het voorafgaand pleidooi voor k en kk, tegen ck. Er zat, begrijpt A. (die immers [zie p. 28] ook in oude drukwerken de spelling had onderzocht) toch wel grond en systeem in, waarom men ze, ondanks de omslachtigheid, nog wel wat aanhouden kon. Op den duur verwachtte hij toch wel vereenvoudiging. r. 841. in het gevolg gegrond: Berustend op de gelijkvormigheid, vgl. echter p. 34. r. 850. niet en verdobbelen: Hij geeft niet aan, wanneer verdubbeling plaats heeft, wanneer niet, maar heeft wel denzelfden regel als wij: na korte, geaccentueerden klinker verdubbeling. Zie de vbb.: dicke, boeken, stricken, tegenover dijk, boek. | |
[pagina 295]
| |
r. 851. Pontus de Heuyter: Nederduitsche Orthographie, Antwerpen 1581, vgl. de Vooys a.w. 260. Voor deze spellingkwestie zie a.w., 268. | |
Pagina 22.r. 865. ontleende woorden: Vgl. de noot bij r. 781. Berust de indeeling op Ampzing's gevoel voor vreemd en eigen? (vgl. echter p. 28) Of op dat van het Nederlandsche volk naar zijn beste weten? Hier is altijd de moeilijkheid van de grens. Cedel was voor hem Nederlandsch, en dat schrijft bij dus met z. r. 873. buyginge: Declinatie-klasse. r. 901. van de tweederleije e enz. Een moeilijke passage, vooral doordat Ampzing geen voorbeelden geeft. Gezien Ampzing's beschrijving kan hier, dunkt mij, geen sprake zijn van het verschil tusschen zacht-lange ē en scherplange ê. Immers, de eerste e (verder door mij met e1 aangeduid) lijkt op de Grieksche epsilon, moet dus wel kort zijn; de tweede (e2) is ‘hard’ en ‘van dobbelder uytsprake’, dus wat langer en lijkt op de Grieksche èta, wat ook weer wijst op een langeren klinker (Kooiman, 115 ziet hier dus ten onrechte ê - ē samenvallen). Ampzing gaat nu door op de e2. Deze is een anderhalve letter ‘in kragt ende waerde (d.i. in uitspraak), dit ziet dus op de lengte. Hij kent in eigen taalgebruik deze e2 niet, maar wie ze gebruiken, mogen ze zijnentwege aanduiden hetzij met een teeken (accent) of met de Grieksche ‘Eta’. De aanduiding met het dubbele teeken ee verwerpt hij echter beslist. Deze ee dient immers voor de lange e (vermoedelijk zoowel ē als ê. Over dit verschil zwijgt Ampzing en hieruit zouden wij mogen concludeeren, gezien zijn wel behandelen van het verschil ō, ô, op p. 36, dat hij het verschil ē - ê niet kent). Ee ‘gaet te breed’ en e2 moet in liggen tusschen de enkele e (d.i. e1) en de ‘dobbele’ (d.i. de lange, vermoedelijk zoowel ē als ê, die hij in gesloten lettergreep aanduidt met het dubbele teeken ee). Welke klank bedoelt Ampzing nu met e2? M.i. een open korte è. Ampzing zegt; ‘Wat my aenlangd, ik schrijf over al eene enkele e naer mijne uytsprake.’ Dus moet wel een korte klank bedoeld zijn, echter opener dan de e1. De heele beschrijving lijkt mij dus te betreffen: het verschil tusschen gesloten korte e en open korte e. Wie zijn degenen, die het onderscheid e1 en e2 hadden? Ampzing zal wel doelen op Joos Lambrecht, zie de facsimile-heruitgave van 1882, van zijn Nederlandsche Spellijnge (Gent, 1550), en het artikel van J.W. Muller, Onze Volkstaal III, 184 vlgg. Daar vinden we de ę voor den ‘blaten- | |
[pagina 296]
| |
den’ klank (maar de é is bij hem aanduiding van ē in open lettergreep). De Nederd. Spellinge (Haerlem, 1612) spreekt - onder Tweeklanken - p. 43 ook over tweeërlei e (afgezien van het verschil ē, ê): vbb. o.a. weg - wég - weeg. En die é moet daar ook ‘zooveel als anderhalve e gelden’. Op blz. 18 bij de E verwijst ze voor dat verschil e-é-ee naar deze plaats. Dat deze Haarlemmers het onderscheid wel kenden, is niet wonderlijk. Van der Schueren e.a. waren uit Z. Nederland gekomen. Sexagius, De Orthographia Linguae Belgicae, Lovanii 1576, (herdruk L. Goemans in Leuv. Bijdragen III2 en IV1, 1900) heeft (III, 197 vlgg) ook een hoofdstuk ‘De vocali ę’, dat als eerste voorbeeld ook heeft wech (apage) en wech (via). Bij de vele verdere vbb. komt ook vaak een volgende r + cons. voor, maar de klank strekt zich toch veel verder uit: Knęcht, stęck, vęgen (tergere), gęlt (pecunia), nęc (cervix), lęven (vita, vivere) enz. Ik vermoed, dat Ampzing met de reeds in gebruik zijnde ‘Eta’ de e met cedille bedoelt, die ook ‘gestaarte e’, genoemd wordt, zooals men ook wel van de staart van de η spreekt. De Nederduydsche Spellinge (1612) gebruikte dus é en Sexagius (en Lambrecht) hadden ę gebruikt: de beide teekens, door Ampzing vermeld! Het verschil ē - ê vindt men ook besproken, bij de Haerlemsche liefhebbers (zie Neder-duydsche Spellinge 41, 42). (Van Heule2, 4 heeft 't ook over twee e's, maar dit betreft het onderscheid zĕ - zee). | |
Pagina 23.r. 916. eu: Vgl. over de ue-spelling Hellinga, 224 vlgg. r. 917. maer ik meyne: Merkwaardig is, hier te vergelijken wat de Nederduydsche Spellinge, p. 47 zegt ter verdediging van de ue-spelling: ‘Dat eenige in de plaets van ue liever (gelijk de Francoyzen) eu schrijven, mag kommen datze niet en merken, datmen den klank hier in u (ende niet in e) hoord beginnen: ende alzoo slechts eens anders doen nadoen, zonder te letten oft op reden gegrond is’. r. 920. breede uu: Zooals Spieghel, Twe-spraack XXIV wil. Over ‘uy’ zwijgt Ampzing. Vgl. hierover Hellinga, 165. r. 921. hard: Onaangenaam. r. 921. van de oude spellinge onnodig afwijke: Dat was ue, althans voor r. r. 924. op de Fransche wijse niet onderscheyden: Duidelijker: niet op de Fransche wijze onderscheiden, of: niet verschillend, zooals de Franschen. r. 925/6/7. sacht... hard... hard: 't Eerste hard zou- | |
[pagina 297]
| |
den we (vgl. bij de c. p. 20) kunnen opvatten als explosief, maar dan klopt daarmee niet het tweede hard (de Ned. g is altijd hard volgens Ampzing). Hard moet voor Ampzing een min of meer vage aanduiding geweest zijn, die paste zoowel bij de Fransche explosieve g, als voor Nederlandsche spirant g. Mogelijk is ook, dat hij met hard den gutturalen klank bedoelt. Dan zou hard passen bij c= k, bij k, bij de Fransche explosieve g en de Ned. spirant g. Sacht zou dan beteekenen: dentaal-palataal: de Fransche palatale g, de Nederlandsche j (zie den tekst: ‘waerom sy ook by ons geen je maer ge heet’). Ik hel er toe over om aan hard (tegenover sacht) beide beteekenissen toe te kennen: explosief en gutturaal, maar vooral 't eerste. Vgl.beneden de noot bij r. 949. Een derde beteekenis van hard is: onaangenaam. (vgl. noot r. 921). r. 928/9. onlijdelijke: Ontoelaatbare. r. 930. waerom deg....: Vgl. dezelfde redeneering bij de c = k en ‘z’. r. 931. huysluyden van Jisp: Een bekend voorbeeld, vgl. Dafforne, 47: ‘Iisp (een dorp by de Beemster).’ r. 935. doen wy het hier voor deselve: Dit argument is geen verdediging van de Fransche g-spelling met tweeërlei uitspraak, waardoor A. in tegenspraak zou komen met zijn afkeuring in het Nederlandsch van c = k en ‘z’ voor verschillende klinkers, maar het zegt niet anders, dan dat wij het hier nòg erger maken dan de Franschen (hun manier is dus ook verkeerd) en dan wij zelf bij de c doen. In die verkeerde dubbelheid van klankwaarde houden zij althans streng vast aan de vereischte volgende vocalen, waarom zij ook inlassching van een u, waar noodig, toepassen. r. 944. merkelijk: Belangrijk, van gewicht. 947. daerse met de c te samen....: Ampzing acht ch = g, vgl. p. 35: ‘Maer de g heeft in 't eynde der zilben het selfde geluyd met ch’. Anders dan Nederduydsche Spellinge, 15: ‘daer héftze [nl. c. in ch] byna 't geluyd van g, dan datze vél styver uytdouwende komt’. r. 948/9. om heure hardicheyd....: Hier past weer de beteekenis van hard = explosief. Ampzing zegt hier m.i. dat de h de ‘harde’ explosief k (hier met c gespeld) maakt tot spirant, zonder dat hij evenwel nog klaar besef verkrijgt - zoomin als de auteurs van de Ndd. Spell. p. 26: ‘Voorder, als zij [d.i. h] komt achter c of sc zoo word den klank van d'een ende d'ander Letter duer een, ende in elkander versmeltende gehoord’ - van het grondige onderscheid tusschen explosief en spirant in het algemeen. | |
[pagina 298]
| |
Pagina 24.r. 951/2. met dese letter: Vgl. de Statenvertalers, die eveneens de h zooveel mogelijk uitmonsteren. r. 952. eene g aen enige klinker hechten: Bedoeld zijn verbindingen als ghe, ghy, gha. r. 955. spatien: De drukkers gebruiken de h in plaats van de spatien, bereiken dus de vereischte regellengte niet zelden door van de h gebruik te maken, i.p.v. door de spatien alleen. r. 960. wy hebben tweederley enkele i....: Ampzing begint dus met het onderscheid tusschen den klinker i en den medeklinker j vast te stellen, vgl. Resolutien bij I. r. 961. de klinker i kan....: Het gaat hier niet over de klank ī of ĭ, maar uitsluitend over het teeken i, dat overal kan staan in de sylbe (voor, midden en einde) en voorkomt vóór en na medeklinkers en klinkers van dezelfde sylbe, of op zichzelf (‘voor sich selven’ Dan vormt het dus op zichzelf een lettergreep.) r. 966. wy hebben ook eene dobbele i....: Dit is de naam van het teeken y, niet de ‘kracht’ (uitspraak). r. 970. niettemin: Ampzing drukt zich hier niet juist uit door iets te groote kortheid. Er ontbreekt deze schakel: Die kleine letter in den vorm van gamma bedoelt geheel denzelfden klank voor te stellen als de groote letter Ypsilon. Niettemin, naar het Grieksch spellend, spreek ik anders uit. Hij substitueert dus, zonder het uitdrukkelijk te motiveeren, de hoofdletter Y voor de kleine letter y in zijn voorbeelden tyran, enz. Dan spelt hij inderdaad op de Grieksche wijze en spreekt uit op de Hollandsche wijze. r. 972. naer onse uytsprake: Zoo staat wel vast mede in verband met wat nog volgt, dat de y voor Ampzing ī aanduidt, niet de diphtong. Hij kàn hier niet gediphtongeerd hebben. r. 973/4. Ik noemse eene dobbele i: De misleidende mogelijkheid is hier de gedachte, dat Ampzing hier iets zou zeggen omtrent een verschillende uitspraak van y tegenover i, een ‘dobbele’ uitspraak. Dan wordt het heele vervolg duister. Begrijpt men echter, dat hij het hier alleen heeft over spelling: de y is een dubbele i, d.w.z. waar dubbele i gespeld moet worden, moet y staan, dan wordt alles duidelijker. r. 974. geene enkele zieraad i....: niet een ‘enkele zieraed i’, niet een i ‘met een krul’. niet een loutere vervangster, tot meerderen pronk, van het simpele i-teeken. r. 974. ende die....: Wat ongewone constructie, die echter | |
[pagina 299]
| |
in de spreektaal nog wel voorkomt. Formeel staan de bijv. bijzin en het adjectief enkele [opgesmukte] gelijk, en worden met ende verbonden, ofschoon de tweede bepaling uit de eerste wordt afgeleid. r. 976. dobbele letters: x, z. r. 977. oy ofte oye: Vgl. hierover Hellinga, 163 vlg. en de Vooys, Verzamelde Taalkundige Opstellen I, 348 noot. r. 978. nochte ook een langduerige....: Ampzing bedoelt: het is onjuist ‘de langduerige ende swaere i, om eene lange zilbe uyt te drucken’, dat is de ‘anderhalve’ i (zie p. 27), de langdurige en zware enkele i, de i in open lettergreep, weer te geven door de dobbele i (y). Dat doen we bij de andere vocalen ook niet (verdubbelen om de a, e, o, u in open lettergreep uit te drukken, evenmin als het Latijn dat doet. Bijv. in ‘nomen’, Ndl. namen). Inderdaad verdubbelt Ampzing niet dan waar onze taal het noodzakelijk eischt (dat is in gesloten lettergreep, hetgeen hier stilzwijgend ondersteld wordt), en derhalve niet in open lettergreep, tenzij om de gelijkvormigheid. Het gaat dus over i in open lettergrepen. Deze hoeft niet met y aangeduid te worden. De verklaring van de passage ligt in het ‘een voet houden met alle de andere klinkers, die hierom niet verdobbeld en worden’. Op p. 31 handelt Ampzing over al of niet verdubbeling en de regel daarbij is: in open lettergreep alleen verdubbelen indien de gelijkvormigheid het eischt. Verdubbeling slechts in gesloten lettergrepen, (althans oo, ee, daarnaast ue, ae.) r. 985. de vreemdelingen....: Deze loopen dus kans a, e, i, o, u, in open lettergreep verkeerd uit te spreken, niet lang, maar kort. Ze moeten het echter maar door het gebruik leeren. Hierin is iets onduidelijks. De uitspraak van de vocalen in open lettergreep is toch wel door een eenvoudigen regel te leeren. Zou A. hier niet lengte en klemtoon in zijn gedachte te nauw verbinden? r. 988. met eene klank-mate: Door accenten. | |
Pagina 25.r. 997. beter koop geven: Letterlijk: goedkooper leveren. Ampzing bedoelt: waarmede wij zoo gul, royaal omspringen. r. 998. voor eene enkele i gesteld word: D.w.z. waar men 't uitstekend zou afkunnen met enkele i, dus in open lettergreep en in tweeklanken (zie het voorbeeld arbeid en het vervolg). Ingesloten zou Ampzing y willen. r. 1004. dan daerse haeren klank voldoet....: Ampzing hoort lengteverschil tusschen i in open en y in gesloten | |
[pagina 300]
| |
lettergreep. De eerste, de ‘langdurige en zware’ enkele i, die ook wel ‘anderhalve’ i wordt genoemd (p. 27) is wat korter dan de dobbele i (y) in gesloten lettergreep. Vgl. hierover Nederduydsche Spellinge, 27. De Haarlemsche liefhebbers onderscheiden i = de korte klank en y = de lange. Meer niet (vb. wil: wyl, enz.) ‘Dat nu eenige willen hebben, dat de y t'eynden in de Sillabe kommende, ontrent ander-halve langde vanden klank van i héft, als: by, hy, vry, ende midden inde Sillabe, tusschen twee me-klynk-Letteren staende, de dobbel langde des klanks van i, als: schryft, myn, tyd, ende daerom daer een ander maekzel behoord te hebben, dunkt ons ongegrond: Overmits zy dan in blyven, Zy, stryden, ende dergelijke niet zoo lang klynken en zoude, als in blyft, zyn, stryd, daermen nochtans niet anders merken en kan (hoe scherp men daer op let) ofde y klynkt in d'eene plaetze, alzoo lang als in d'ander.’ Dus: de y (bij Ampzing i) in open lettergreep 1½ i (ĭ), in gesloten lettergreep (bij Ampzing eveneens y) 2 × ĭ. Van der Schuere acht dit ongegrond, hij hoort geen verschil. Sommigen zullen geneigd zijn hier bij Ampzing suggestie van de letterteekens aan te nemen, waardoor y (dobbele i) hem langer zou hebben geschenen dan i. Vgl. p. 32, waar hij meent, dat bv. eer langere e heeft, dan ere. Maar hoe voorzichtig men daarmede behoort te zijn, moge een citaat bewijzen uit Zwaardemaker en Eykman, Leerboek der Phonetiek (1928) uit het hoofdstuk XV: Duur of kwantiteit (blz. 296): ‘Gewoonlijk is, ook bij gelijk spreektempo, de [a] van de één syllabische accentgroep [ja: r] langer dan die van de twee syllabische [ja: rə], en deze weder langer dan die van de drie syllabische [ja: rəgə]’. Vgl. ook Franck, Mnl. Gramm.2 § 13, Anm. 3. r. 1005. ofte daer het gevolg....: Zie de vbb. p. 27: pijlen om pijl, enz. Lees: pylen om pyl, enz. (y wordt bij Ampzing later vervangen door ij). De y van pylen is korter dan die van pyl, volgens Ampzing. (1½ i tegenover 2 i). r. 1013. arbeid: Ampzing wil in tweeklanken liefst i spellen, maar bezwijkt later voor het gebruik. r. 1016. ten ware ik: Vgl. Van Heule2, 11. Ook Van Heule vindt zi, hi, wi, liden, zide, tiden; lezen, leren, goed, i.p.v. zy, enz; leezen, leeren. Enkele i is voldoende, drukt volkomen den klank uit. In wyt, tyt, lees, moet echter y, ee gespeld worden. Maar - hij heeft zich ook bij de ‘gemeyne order’ neergelegd. Hij verwijst hier naar ‘Ampzingius Taelbericht. | |
[pagina 301]
| |
vragen, of het zoo wel goed is, zonder omzichtig te zijn, zonder aarzelen. r. 1039. voor 't slibberen grijpen: (Een geregelde, vaste gedragslijn) aannemen, liever dan nooit vasten grond onder de voeten te voelen. r. 1046. ja hebber dat by bevonden: Ampzing moet hier dus bedoelen, dat de y in uit het Grieksch ontleende woorden òf in een gesloten lettergreep van Nederlandsche woorden (immers ‘te recht gebruykt’) te kort wordt uitgesproken (als ‘enkele i’, dus òf als ĭ òf als i in open lettergreep). Hij hoort zoo lezen. Wat de aan het Grieksch ontleende woorden betreft, zal hij dus doelen op de uitspraak van y als ĭ of ‘anderhalve i’ in Bijbelsche en klassieke namen en woorden als mystiek, mysterie, apocryph, rhythmus, abyssus, Ypsilon, Syrtis, Lystre, Tyrtaeus. r. 1048. berispens gewijse: Bedoelt A. dat hij zoo opzettelijk heeft hooren lezen om het misbruik van de y aan de kaak te stellen? r. 1048/9. Waer over ik ook sie: (waer over = om welke redenen). Dit zou kunnen beteekenen, dat er al zijn, die de y ook in die oorspronkelijk Grieksche woorden en namen weglaten (misterie, tiran, Ciprus), maar ik acht het waarschijnlijker, dat A. bedoelt, dat dezulken niets meer met die uitspraakbedervende y te maken willen hebben, maar, waar de i niet volstaan kon, iets anders zijn gaan beginnen: nl. algemeen daar de ii of de ij in te voeren; waarover A. zoo aanstonds gaat spreken. Want het is niet aan te nemen, dat zij i voor langen klinker in gesloten lettergreep zouden zijn gaan gebruiken. r. 1050. in de schrijfkonste: Bij de gebruikelijke schrijfvoorbeelden der scholen bleef y nog altijd voor ‘dubbele i’ gelden. r. 1052. Daer is ook noch....: Men lette op den gang van het betoog: Ampzing begint met bespreking van i en y; hij zou het daarmee af kunnen. Nu pas komt het derde teeken ter sprake, de ij, die hij eigenlijk slechts in één speciaal geval zou willen gebruiken (zie den verderen tekst). r. 1053. daer voor: Nl. voor ‘dobbele i’ [vgl. het vorige ‘daer voor’]. r. 1055. ende staende gehouden: Vul aan: worden. r. 1056. getwyfeld: Vul aan: worden. r. 1057. die in geene eene zilbe: J kan immers alleen aan het begin van een sylbe staan, voor klinker. | |
[pagina 302]
| |
r. 1064. vrij: Ander soort voorbeeld. Blijkbaar analogisch naar vrije, evenals alderleij naar alderleije. | |
Pagina 27.r. 1073. in het besit gekomen: Nl. van de genoemde ‘plaetze’. r. 1076. goed gekend: Goedgekeurd (door de deskundigen) r. 1077. bekend: als zoodanig erkend, nl. in het algemeen. r. 1080. het nodig gevolg....: Het nauwe verband tusschen de buigings- en vervoegingsvormen, hetgeen dus in de spelling uitloopt op streng-gelijkvormige spelling. r. 1081/2. bysondere natuerlijke eygenschap..: Ampzing zal bedoelen, dat die nauwe samenhang zeer bijzonder voorkomt in de ‘Duitsche’ taal of talen, meer dan bijv. in het Fransch. (Men denke aan de vele onregelmatige werkwoorden en de sterke veranderingen bij vele nomina van enkel- naar meervoud). r. 1084. dit eerste maekzel: Dat is het teeken y, dat slechts door den dwang der practijk, de waarde van de enkele i zal mogen hebben. r. 1086. als andere spreken....: Bv. Nederduydsche Spellinge. r. 1086. daer ik ook van....: Dat wil zeggen over de durige ende swaere klank-i, (p.24) niet over ‘anderhalve i’. r. 1086/7. ende dat twede fatsoenij: Let op de verschuiving: zooals eerst y de dobbele i (d.w.z. de lange i in gesloten syllaben = tweemaal enkele, korte i) aanduidde, een klank die alleen in gesloten syllaben optreedt, zoo duidt thans ij dienzelfden klank aan. r. 1088/9. daer maer eene i word uytgesproken: In open lettergreep is i korter dan in gesloten, vgl. boven. r. 1092. lijden: Inconsequent, t.o.v. de werkwoorden met a, e, u, vgl. p. 33. r. 1096. als mede in de woorden....: Nl. prijeel, enz. op p. 26 besproken. r. 1105. met eene enkele i meer spellen als de andere: Die woorden meer dan de andere met enkele i spellen. Hij bedoelt dus: er is geen reden om ook deze woorden niet met y te spellen. r. 1112. inhullen: = Inhulden, vgl. Ned. Wdnb., dat alleen inhulden opgeeft = inhuldigen. r. 1114. de spellinge van hunne grond-tale: Dus met i, niet y, (vilain enz). | |
[pagina 303]
| |
Pagina 28.r. 1115. tot eene bepalinge: Om de grenzen te stellen, om tot een begrenzing te komen. r. 1122. Dat en syn....: Deze opmerking reeds bij Van Heule1, 115: ‘het kan wezen, ende men bevint het ook alzo te zyn, dat verscheyde spraeken die heel vreemt van malkander syn, gelyke grontwoorden hebben....’. r. 1131. Evenwel hebbe ik: Vgl. Van Heule2, 11, die met verwijzing naar Heuyterus, Ampzingius, en Van der Myle ook liever i i.p.v. y stelt in zaey, reyn etc., maar zich eveneens door de ‘gemeyne order’ heeft laten overwinnen. r. 1133. bescheyden aerd: Aparte, eigenaard. r. 1138/9. is het niet een nieuw....: De i werd door sommigen uitsluitend als ĭ voorgesteld. De Nedd. Spell. (1612) doet dat bv. op blz. 26. Ook bij het opzeggen van het alphabet, bv. op de scholen, kan die klank voorgeschreven zijn, tegenover ī voor de y. Ampzing protesteert hiertegen. De i is een ‘volslagen letter’, d.w.z. zij kan beide kwaliteiten hebben, net zoo goed als a, e, o, u. Ofschoon hij reeds heeft toegegeven en y i.p.v. i op de ruimste schaal aanvaard, kan hij toch niet zwijgen. Ten aanzien van den naam kan hij met recht op de andere klinkers wijzen. Zooals twee ĕ's toch geen ē maken, kan hij uit de ‘dobbele i’ (ii of y) tot een ī-achtigen klank van de enkele i concludeeren. Ampzing ontkent niet de waarde ĭ, maar het uitsluitende daarvan, en waarschijnlijk ook nog een streven tot toespitsing daarvan. Het is ook de vraag nog, of er in zijn tijd nog niet een wat meer gesloten klank in wil, enz. bestond. Dan zou Ampzing hier ook kunnen protesteeren tegen een tendenz tot ‘verdunning’. r. 1141. mierschen: Scherp, onaangenaam. r. 1141. vijsen: Vreemd, raar. r. 1141. bekrompen: Benepen, benauwd. r. 1150/1. die op den....rusten: Die daarop eindigen. r. 1154. magerheyd: Dat het maar een enkel streekje is. r. 1157. kaszeerd: ‘Afdankt’ (vgl. Ned. Wdnb.: afdanken, ontslaan van troepen). | |
[pagina 304]
| |
van ie kunnen afkeuren en y substitueeren (dus bv. knie maken tot knye, en niet, tot nyet). De silbe rust niet ‘op haer’, dat is op de i van ie. Deze i staat niet op het einde van de silbe. r. 1176. klankmaet: Accent, vgl. Van Heule1, 1, die Prosodie, (deel van de spraakkunst, de leer van de sylben, vooral van quantiteit en accent) vertaalt met klankmaet. Spieghel, Twe-spraack XLV, vertaalt: Maatklank. Zie ook boven, bij blz. 24, r. 987. r. 1181/2. i, ende ij: Niet met y, deze komt p. 30 ter sprake, waar kwestie is van y, in open lettergreep, voor medeklinker, niet voor klinker. Om het onderscheid tusschen lange Grieksche i en korte Grieksche i in open syllabe voor klinker weer te geven, moet Ampzing zich bedienen van ij (vgl. het geval prijeel) of i. Hier zou dus ‘enkele i’ de klankwaarde ‘ie’ behouden. r. 1188. blasphemie: Dit woord werd dus toen in het Nederlandsch anders geaccentueerd dan thans. r. 1190/1. daermen dan ook....: Ampzing spreekt dus vier-lettergrepig: vic-to-ri-e. r. 1193. ende volgens: En dienvolgens. | |
Pagina 30.r. 1201. beide sijds: Op beide manieren (naar beide kanten). r. 1205/6. in de klankmaet niet en komt: Geen accent heeft. r. 1222/3. naer onse vijse wijse: Volgens onze vreemde, rare manier (weer een protest tegen ij - y, i.p.v. y - i). r. 1226 van ons selven hebben: Ampzing bedoelt, dat die woorden niet zoo met uitgang en al zijn overgenomen, maar dat - ije een Nederlandsche uitgang is geworden, die ook achter deze woorden is geplaatst, hetgeen scherp opgemerkt is. r. 1229. aldaer in die zilbe: Ampzing sprak dezen uitgang dus twee-lettergrepig uit. Vgl. van Heule1, 74: ‘Alle werkstammige woorden die in IE eyndigen, die hebben op het eynde twee korte silben als blămātĭĕ, ĕxĕc̄ūtĭĕ dit zijn al vreemde woorden’. Vgl. in 't algemeen over de spelling der vreemde woorden van Heule2, 144 vlg.: vreemde woorden spellen naar de vreemde taal. Wat betreft philosophije, geometrije, waar men de klank uitbeelden wil, dat acht hij moeilijker. Tegenover korte i: academie, enz. Dus net als Ampzing. Evenzoo Elijas, enz. tgo. Athalia, Lydia. Ook olie, bezie, tegenover brouwerije, galeye, schalmeye. Hij verwijst niet naar Ampzing, maar het lijkt er op als twee druppels water. | |
[pagina 305]
| |
Pagina 31.r. 1256. de staert-i: Het teeken j, dat in ij zit. r. 1256/7. ende niet de klinker i: Nl. van -ig. r. 1259. De verdobbelinge van dese letter i enz.: Wij hadden ons kunnen houden aan, wij hadden kunnen volstaan met [de markt, setten = eigenlijk: den marktprijs bepalen, vandaar: de wet stellen, den algemeenen regel geven vvgl. Ned. Wdnb.] de verdubbeling van de i, de [verdubbeling van] e en o (vgl. eenige regels verder: ‘dese lastige verdobbelinge der klinkeren e ende o’), om de dubbele klinkers aan te geven, dus in gesloten lettergreep, waar deze alleen optreden. Maar wij hebben moeten toegeven, nl. t.o.v. de verdubbeling der i. Wij hebben y (dat is eigenlijk dubbele i) aanvaard in open lettergreep, daarmee toegevend aan het ingeworteld misbruik. Maar nu zullen we tenminste, net als bij ij (in gesloten lettergreep), y (in open lettergreep), consequent zijn [‘eenen gelijken voet houden’], ten aanzien van ee, oo, ae, ue, en deze dus alleen gebruiken in gesloten lettergreep. r. 1270. waer toe ook....: Ampzing wil dus hier ook weer in het algemeen in open lettergreep het enkele teeken, zooals hij het bij de i ook zoo gaarne gewild, maar om het ingewortelde misbruik niet gekund had. r. 1281. om 't gevolg van 't eenvoud: Gelijkvormig met het enkelvoud. Vgl. op dit punt de Resoluties, op de letter O. | |
Pagina 32.r. 1287. ingetrocken: Geapocopeerd. r. 1287. uytgereckt: Niet geapocopeerd. r. 1300. mannelijk geslachte: Vgl. noot bij r. 294. r. 1309. eygentlijker: Nauwkeuriger, meer overeenkomstig hun wezen, blijkende uit hun meer oorspronkelijken vorm. r. 1313. ja wy Hollanders: Vgl. noot bij r. 316. r. 1317/8. merkelijken de uyt sprakelijk: Vgl. noot bij r. 1004. r. 1318. uytgetrocken: Variatie voor uytgereckt. r. 1323. afkomstige woorden: Afgeleide woorden Vgl. noot bij Waarschouwinge, r. 172. Men lette hier op Van Heule's wijziging (zie variant). r. 1327. maer recht anders: Maar juist andersom. In declinatie (en conjugatie) wil Ampzing dus de gelijkvormigheid streng | |
[pagina 306]
| |
handhaven; ten aanzien van de afleidingen ziet hij er geen bezwaar in, vereenvoudigingen aan te brengen. Vgl. iets dergelijks over de samenstellingen bij De Hubert. pag. 6. | |
[Pagina 33.]r. 1331. also wy:.... Vgl. De Hubert: idem. r. 1334. in verscheyde manieren ende tijden: Vgl. de reeks voorbeelden op p. 42. r. 1336/7. t.... u: Ook in den druk van 1649. Dit moet drukfout zijn voor f.... v. r. 1338. omdat het gevolg: Omdat de nauwe samenhang tusschen de vormen toch al verbroken is. r. 1342. werkstammige woorden: Deze term (evenals ‘naem-stammige’ p. 35), ook bij Van Heule1 17 als onderafdeelingen der ‘afkomstige woorden’. r. 1345. So moet men ook....: Nl. met enkel teeken de open sylben spellen, overal waar heelemaal geen sprake is van ‘gevolg’, d.i. van die nauwe samenhang. ‘Vader’ staat op zichzelf, is niet afhankelijk van een vorm met aa; het enkele a-teeken is hier dus volkomen op zijn plaats. r. 1350/1. dewijl het tot alle....: Het zou anders zijn als vrl. deze bv. was afgeleid van mann. dees. Dan zou er van ‘gevolg’ sprake zijn. r. 1356. Die hier nu voorde e, ende o....: Bedoeld is de bijzondere e2 (die Ampzing zelf in zijn eigen taal niet kende) van pag. 22, door sommigen met é of ę aangeduid geven; en een dergelijke dubbelheid van korte o, die nog ter sprake zal komen (p. 34). r. 1367. overtollig sijn: Zooals hij zoojuist heeft betoogd met uitzondering van de gevallen, waar om de gelijkvormigheid ee, oo moet gespeld worden, (en natuurlijk in de gesloten lange lettergrepen). | |
[Pagina 34.]r. 1369/70. waer.... eene enkele, ende waer eene dobbele....: Begrijpelijk, als men maar eens de lijst doorkijkt bij Sexagius, Leuv. Bijdr. III, 242-245. r. 1380. die letter: Nl. de tweede letter van den dubbelen medeklinker. Ampzing ziet dus wel degelijk, dat bv. mm in ‘auslaut’ niet uit te spreken is. Hij ziet best het verschil tusschen klank en spelling. Vgl. De Hubert op dit punt. Hij spelt wel den dubbelen medeklinker aan het einde, om het ‘gevolg’ nl. Maar die eisch van ‘het gevolg’ gaat Ampzing hier te ver; het nadeel van weglating van al die rompslomp en rarigheid is met een paar regels best te ondervangen. r. 1385. Maer de enkele: Van den strijd over de gelijk- | |
[pagina 307]
| |
vormigheidsspelling in dezen tijd vindt men een overzicht bij Van Heule2, 5 vlg., beknopter van Heule1, 33. Hij noemt als voorstanders van gelijkvormigheid: Kiliaen, Grotius, De Hubert, Ampsingius en Van der Schuere; als tegenstanders: Koornhert, Aldegonde, Heynsius, Cats en de Bijbelsche Overzetters! Van Heule blijft volharden bij zijn spelling naar de uitspraak, niet naar het ‘gevolg’, en geeft allerlei argumenten voor zijn uitspraak-spelling. Men vindt een parallel in de Duitsche spellinggeschiedenis, zie Jellinek II, p. 52: Claius (1573) maakt er een opmerking over (kalb om kälber, Danck om dancken), die door Sattler (1607) wordt uitgewerkt. r. 1393. omdat het gevolg....: Er is hier toch weinig kwestie van verbuiging. Ampzing noemt echter het meervoud (dus: Arenden, enz.) r. 1400. hij leerd, ik leerde: Ampzing schrijft dus: hij werkt, om werkte. Ook bij sterke werkwoorden -t (hij schijnt, enz.) Dat zijn de werkwoorden, die niet ‘dat gevolg hebben’ van -de in den verleden tijd. r. 1406. gij arbeydet: Ampzing maakt dus verschil tusschen gij stoot - gij stootet, waar de t van stoot berust op de gelijkvormigheid met stootet; gij leert - leeret, waar de e slechts onderscheid maakt tusschen enk. en meerv.; gij arbeyd - arbeydet, waar d wordt vereischt om de gelijkvormigheid met het meerv. De zin is verwikkeld: men lette op de indeeling: ofte met een t, ....ofte met een d, naer den aerd der woorden. | |
Pagina 35.r. 1414. verbijsteren - verdwelmen: Wij zouden zeggen: in de war brengen - verbijsteren. Verdwelmen bij Kiliaen: perturbari mente. r. 1418. also die gansch weynig sijn: Het is te betreuren, dat Ampzing hier geen voorbeelden geeft. Voorloopig houden wij het er voor, dat hij zich hier vergist: want dat er heel geen voorbeelden waren (afgezien van de sandhi natuurlijk). r. 1427. waerom hier dan noch....: Ampzing slaat den tegenstanders der gelijkvormigheidspelling hier hun wapen uit de hand. Hier bij de g is immers geen bezwaar om in auslaut g te spellen, want deze klinkt gelijk als ch. Het argument, dat gelijkvormigheidsspelling in auslaut niet voldoet aan de uitspraak, gaat hier niet op. r. 1431. ja dese gevolgletter: Dit is een belangrijk argument voor de gelijkvormigheidsspelling bij Ampzing (terecht). Zelfs Van Heule, bestrijder van de gelijkvormigheidsspelling, wil in | |
[pagina 308]
| |
deze homoniemen spelling-onderscheid, bij uitzondering dus: wand - want, enz. (Van Heule2, 8). r. 1447/8. uytgereckte....heyd: Woorden op heid, die slechts schijnbaar afgeleid zijn van adjectiva met den uitgang -ig, maar in werkelijkheid analogisch op -igheid gevormd zijn. Het is zeker merkwaardig, dat Ampzing dit onderscheid al gezien heeft. | |
Pagina 36.r. 1454. maer om 't onderscheyd des gevolgs wille: Maar, omdat er onderscheid is t.o.v. ‘het gevolg’. De laatste woorden staan ‘buiten het gevolg’ (slechtige, dollige, sloffige bestaan niet, naar A. goed begrijpt), de eerste (naerstigheyd enz.) niet. (naerstige!). Deze zijn afgeleid van adjectiva, die verbogen worden. r. 1458. o: Na o behandelt hij oo. (de lange). Ook dit is een aanwijzing, dat e in margine op p. 22 als korte op te vatten is. De parallel is duidelijk; alleen kende Ampzing in zijn eigen beschaafde Nederlandsch de tweeërlei korte e niet, de tweeërlei korte o daarentegen zeer goed. r. 1458/9. stock - bock ....: Het eerste woord van elk woordpaar heeft de scherp-korte ò, het tweede de zachtkorte ó, vgl. p. 38: ‘de rechte ende harde o’ in volk, kolk, tolk, en zie de voorbeelden: dòbbelen - dubbelen; dòl - dól (of dul); jòck - jóck (of juck). r. 1466. eenen Nederlandschen Kadmus: Vgl. Vondel in voorrede Palamedes voor een dergelijke exclamatie. r. 1474/5. Hoewel de penne: Hier blijkt wel zeer duidelijk, dat Ampzing zich ten volle bewust is van het verschil tusschen spelling en uitspraak en van de functie der spelling: klanken afbeelden. r. 1481. wederomme: Stellig slaat dit op de ĕ, die hij ook niet verschillend uitsprak, mogelijk ook nog op de verzwegen ē - ê gelijkheid. Opvallend is, dat Van Heule in 1649 het woord weglaat. r. 1484. waer toe sommige....: Nl. voor de ō. Deze is niet zoo ‘breed’, als de ô (‘eene anderhalve o’). Vgl. de Nederduydsche Spellinge, 42 over ê: ē, deel - béld. ee is een breede klank, é is niet zoo breed, is ‘anderhalve e’ (d.w.z. anderhalf maal zoo lang als de korte e; p. 45 over o, in denzelfden trant. Vgl. over ō - ô, ē - ê in het algemeen Hellinga 220 vlgg. r. 1487. lijmende: Vgl. de beschrijving van ae, p. 13. r. 1491/2. het doud-hij doud, hij schoud-schoud....: Dit is het verschil tusschen ou < aww en ou < ūw (vgl. Schönfeld3 § 56 en 78). (Het eerste schouwen zou etymologisch schauwen moeten gespeld worden, evenals dauwen). Ampzing acht echter uit- | |
[pagina 309]
| |
spraak in de eerste woorden met au op zijn Vlaamsch onjuist. Vgl. Hellinga, 75: ‘Ampzing bedoelt hier ongetwijfeld de Oostvlaamsche diphtong ou, die ook door de Bo als au wordt beschreven’. Ampzing hoort duidelijk eerst een o, niet een a. Daarom blijkbaar wil hij niet au spellen in deze woorden. Toch is er verschil, volgens hem met de ou van hij doud, schoud (mijd). Het lijkt mij onmogelijk het verschil te bepalen. Men vgl. de Nederduydsche Spellinge, 46, die eveneens au en ou (hier ook aldus gespeld) onderscheiden wil, een verschil ‘'t welk genoeg kan onderkend worden’ in: baud - bout, daud - doud, graud - groud, haud - houd, schaud - schout (rechter). Ondanks het zoo groote verschil in klank tusschen au en ou, worden vrauwen, trauwen, berauwen, flauwen, brauwen, benauwen en dergelijke woorden ‘wel van een yegelijk met au uytgesproken, maer van meest elk een met ou geschreven: 't welk wij niet verstaan en konnen op reden gegrond te zijn’. | |
Pagina 37.r. 1498. eene derde uytsprake: Vgl. De Hubert. Bedoeld is hier de representant van oudgermaansche ô (onze oe) voor gutturalen en labialen, waar De Hubert eveneens over spreekt. Zie de aanteekening daarbij. r. 1499. welke spellinge: Ampzing trekt de waarschijnlijke conclusie uit de spelling van vele geleerden met ou tot den klank ou. r. 1508. gelijkerwijs dan de Franzoysen: Vgl. hierover De Hubert, Waarschouwinge p. 8. r. 1519. verscheyde woorden sijn: Vgl. de vbb. die De Hubert geeft, Waarschouwinge p. 8. r. 1527. gelijk ook Pontus De Heuyter: Deze spelde beide met ou (ook gout = goet). M.i. heeft Ampzing hier gelijk tegenover De Heuyter. Vgl. voor tegenovergesteld gevoelen De Vooys I, 268. r. 1530. bereyken: Mede omvatten. r. 1532. om de .... uyt-sprake der Latijnen: omdat daar oe heel anders uitgesproken wordt. r. 1533. op .... uytvlugt maken: Tegen .... een voorwendsel zoeken. 1535. lijmen: Het is moeilijk de beteekenis van dit woord te peilen. Bedoelt Ampzing er mee: het vermengen van twee klanken? (Vgl. zijn beschrijving van ae en zijn stellen van den ‘rechten klank | |
[pagina 310]
| |
der ô tegenover de smeltende ende lijmende ō’). Of is de beteekenis aanstellerig-mooi en lieverig praten? (nog in Holl. dialect in gebruik. Maar ook al in 17e eeuw). Maar het lijkt mij moeilijk, aan te nemen, dat hij dit van het Latijn zou zeggen. | |
Pagina 38.r. 1541. rechte ende harde o: De scherpkorte ò. Hier pas een aanduiding van de klank, die p. 36 ontbreekt. r. 1547. eene rede: Oratio, verhaal. Vgl. p. 41, waar hij zelf die beteekenis opgeeft. 1550. uyt te teykenen: Te doen uitkomen, te ‘accentueeren’. r. 1556. twe-woorden ofte dobbel-woorden: Ampzing maakt geen verschil tusschen samenstellingen en samenkoppelingen. Zie de voorbeelden (samenkoppelingen). Op andere plaatsen worden samenstellingen genoemd. r. 1556/7. grond-letters: Letters, waaruit ze ‘eigenlijk’, oorspronkelijk, bestaan. r. 1558. also niet en behoeven....: Ook niet naar dien oorsprong behoeven..... r. 1559. de 'tsamenvoeginge: De samenvoeging der oorspronkelijke lettergrepen. r. 1576. deelen van eene rede: Rededeelen. r. 1577. die veeltijds: Vgl. de opmerking van De Hubert omtrent de twe-woorden: sprinkhaan, enz. Waarschouwinge, p. 6. r. 1583. ende derhalven: Ampzing rekent de lidwoorden niet tot de rededeelen, Spieghel, Van Heule wel. r. 1585. ende niet: Zie de variant. De eerste druk geeft den goeden tekst. Hij maakt onderscheid tusschen de twe-woorden met hun koppelteeken en de enkelvoudige woorden met het teeken der ‘uytbijtinge’. | |
Pagina 39.r. 1590. schijnt al vrij enz.: Het schijnt hier een zuivere spellingredeneering: datter < dat daer is voor hem een aanwijzing er voor, dat oorspronkelijk daer werd gespeld. Anders zou dattar dat daar zijn ontstaan. Maar dit is toch niet wel mogelijk. Hij zou anders moeilijk de deskundigen deze kwestie in nadere overweging kunnen geven. De passage is mij onduidelijk gebleven. r. 1595. dat de ingetrocke enz.: ingetrocke hier = | |
[pagina 311]
| |
gesyncopeerd. versma'en < versmaden wijst evenzoo er op, dat ae de volle tweeklank van ouds aanduidde, want van ouds moet men hier versmaen, niet versmaan hebben geschreven, aldus redeneert Ampzing. r. 1599. ende of my hier schoon: Voor een groot deel is deze passage over de verhouding tot het gebruik door Hellinga, 357, aangehaald, met andere getuigenissen voor de groote rol, die de ‘geleerden’ voor het welwezen hunner moedertaal hebben te vervullen. r. 1605. so houde ik het nochtans: Er moet dus regeling zijn. Waar het gebruik nuttige onderscheidingen uitwischt of ze anderszins blijkt te behoeven, moet ingegrepen worden. Zie de voorbeelden, die volgen pag. 40: ghy - onderscheiding na samenvallen van enkelvoud en meervoud, herstel van dij, dijn, enz. r. 1613. dat wy so: Hij erkent dus wel invloed van het algemeene of veelvuldige gebruik, zelfs dat van ‘den gemeynen man’ (vgl. 40), maar dit mag niet de eenige en absolute maatstaf zijn. Vgl. p. 40: ‘so en is dan....’ | |
Pagina 40.r. 1627. ende dat de overeen-stemminge....: De geleerden, die scherp op de taal letten, deze cultiveeren, verrijken, het slechte van het gebruik bestrijden, den regel en de regels aangeven, enz. We vinden hier het algemeene (m.i. juiste) standpunt van dien tijd. De Heuyter zocht zijn norm in het spreken van den adel, vgl. ook Vondel's bekende uitspraak omtrent de taal van het hof en van de voorname kooplieden. Vgl. ook Brunot over de Fransche grammatici van de 16e en 17e eeuw, die hun norm zochten bij het hof, ‘les gens bien appris’. (Brunot, Histoire de la langue française, 2, p. 141). Ook Ampzing staat op het gezonde standpunt van taaltucht. r. 1636. .... hersteld worden: Vgl. hierover p. 25. Voor een ander standpunt tegenover dij - dijn, vgl. De Hubert, noot bij Waarschouwinge, r. 264. r. 1641. du: Vgl. hierover p. 55 vlgg. r. 1642. de hardicheyd: precies als De Hubert in zijn voorrede. r. 1649. ofte werkwoorden: Nl. naar zijn en anderer opzettelijke onderscheiding geeft - gevet, enz. zie pag. 42. r. 1653/4. hen ende hun; ende haer ende heur: Dezelfde onderscheiding ook al bij Van Heule1 38, 39. | |
[pagina 312]
| |
Pagina 41.r. 1668. maer men kan uyt den sin: Dit is de eenige maal, dat Ampzing zich beroept op het verband. r. 1672. van 't mannelijke: Dit is wel een vreemde afwijking. Vgl. echter eenige regels verder: ‘doch dit en valt....’ Het is jammer, dat hij alleen het vb. van brief geeft, en verder niets mededeelt: wanneer wel, wanneer niet? r. 1685. behoord ook tot onse tale: Let op de uitdrukkelijke constateering, waaruit blijkt, dat zich nog volstrekt niet algemeen en uitsluitend gangbaar was. r. 1685/6. merkelijk ende nodig onderscheyden gebruyk: Vgl. Resoluties, p. 213 r. 1690/9. onderscheyden uytspreken: Hoe de uitspraak in elk geval was, wordt helaas niet door Ampzing aangeduid. Duidelijk is hier weer het streven naar onderscheiding, differentieering. r. 1697. rede, reden enz. Vgl. de vrijwel gelijke onderscheiding van een deel dezer woordparen bij Van Heule1, 108 vlg. Hierin moet een poging gezien worden om aan verschillende woorden, die door zeer verschillende oorzaken in vorm en beteekenis door elkaar waren gaan loopen, elk zijn vaste plaats en gestalte te verschaffen, goed te onderscheiden. Op een enkele uitzondering na (nochte, dat wij niet meer kennen) maakt Ampzing de onderscheiding, zooals wij het thans nog doen. | |
Pagina 42.r. 1712. de daed van eene sake: de feitelijkheid, 't gebeuren, het geschieden. Vgl. Ned. Wdnb.: feit, werkelijkheid (vooral bij Cats). r. 1732. van den gemeynen man vermengd: Men ziet, dat reeds drie eeuwen lang door onontwikkelden wordt gesukkeld met deze woorden. r. 1736. sommige seggen ook geve, neme: Een rest van de geb. wijs van zwakke werkwoorden, die analogisch ook bij sterke werkwoorden voorkwam. Zie Lubach, Werkwoord 16e Eeuw, par. 80. Vgl. hierover Van Heule1, 58 en Van Heule2, 89. In 1633 geeft hij alleen heb voor het enkelvoud in het paradigma en zegt van de geb.wijs op -e: minne hebbe, enz.: ‘maer dewyle deze gebiedende wyze noch niet zeer in gewortelt en is, en daerom ooc te harder in het gehoor valt, zo wort de hardicheyt gansch wech genomen, als men zegt: Heb, loop, draeg, spreec, werc, wandel etc.’ | |
[pagina 313]
| |
Pagina 43.r. 1756. der voornamen: voornaamwoorden. Bedoeld zijn de bezittelijke vnw. e.a., waar kwestie is van twee-lettergrepige naamvallen op -e, -en. Zie het vervolg: sijn, sijne, sijnen. r. 1762. wat bots: wat vrijheid. Vgl. Ned. Wdnb.: bot geven = vrijen teugel laten, enz. r. 1764. Ik en houde: Waarschijnlijk tegen De Hubert gericht. r. 1766. die kloekheyd: Zulk een flinkheid, kundigheid. r. 1769. in alle de manieren: In alle modi, vgl. p. 33: ‘in verscheyde manieren ende tijden (in margine: modi et tempora)’. Van Heule1, 43 vertaalt eveneens modus met manier. r. 1771. behalven dat ik in de gebiedende maniere enz.: A. had de reden, waarom hij in deze wijze toch in elk geval een onderscheid behouden wilde, ook in poëzie, wel kunnen opgeven: een andere aanduiding van het getal ontbreekt juist hier zoo vaak. r. 1777. gansch hard: Welke bedoelt A. hier? Niet wat Van Heule2, 89 zegt: dat gaat over minne, enz., niet over geef. Maar p. 94 geeft Van Heule2 op: weest du’ als eenigen vorm voor het enkelvoud. En in 1en druk 61: ‘Zijt ofte weest gy’. r. 1777. Ende dit enz.: Die andere manier van aanduiding van 2e pers. enk. en mv., in alle tempora en modi, in zijn dichtwerk, blijft ten slotte dichterlijke vrijheid, geen noodzaak. r. 1780/1. die inder waerheyd enz.: Wat zou Ampzing hier bedoelen? vraagt men zich af. Dat de vorm gevet voorkomt en dus mag aangewend worden als pl. om onderscheid te maken met den toen voor sg. en pl. gebruikelijken vorm geeft, die dan nu voor den sg. moet dienen? Deze algemeene gebruikelijkheid wordt door Ampzing zelf uitgesproken op p. 44: ‘dat wy om der kortheyd wille gemeynelijk ja gestadelijk in 't meervoud ingetrocken spreken, gy geeft, gy neemt,’ Vgl. de noot bij Waarschouwinge, r. 210 Of bedoelt hij slechts, dat in onze taal in de tijden vóór het bederf en de verwaarloozing, toen de waarachtige wezenstrekken onzer taal niet verduisterd waren, een sterk en sprekend onderscheid heerschte van 2e ps. enk. en meerv. (toen met du en gy). De mv. vorm op -et moge nieuw lijken, zegt hij op p. 44, maar hij is noodwendig. r. 1790. reckinge, krimpinge: Vertaling van de grammatische figuren: diaeresis, synaeresis. Vgl. Van Heule1, 82, die, eveneens onder den titel ‘Van Rijm Verlof’ een reeks van ‘figurae dictionum’ geeft. | |
[pagina 314]
| |
Pagina 44.r. 1826. met een teykenken, so 't nodig waer: Maar voor ter zake kundige poëzie-lezers was dat niet noodig, had hij al betoogd (p. 43). r. 1829. en is ook nergens mede te helpen:.... te verhelpen, d.w.z. van nadeelige werking vrij te houden. (zooals bij de ‘krimpinge’ door apostrophe nog altijd mogelijk zou zijn). | |
Pagina 45.r. 1836. omdat men.... uytspreken: scherp opgemerkt. r. 1836/7. nadien men sonder klinkeren: Ampzing drukt zich hier wat ongelukkig uit. Hij bedoelt: and'r is onzin, omdat men toch zegt ander. Het is niet mogelijk dat d'r uit te spreken, zonder een tweede silbe te zeggen. En een silbe eischt een vocaalelement. Dit wordt al te kort, tot:zonder klinker (i.c. toonlooze e) kan men geen silbe maken. r. 1839. also de klinkers....: Het is niet mogelijk d'son uit te spreken, zonder dat men de toonlooze e uitspreekt. r. 1840. maar kind'ren, enz.: Hier acht hij de ‘krimpinge’ geoorloofd, omdat -d'ren ‘uitspreekbaar’ is, in zijn terminologie: omdat hier een klinker er bij komt en men dus een sylbe kan maken. Ook in de andere gevallen levert de ‘krimpinge’ geen bezwaren op. r. 1870. natuerlijke ordre: Vgl. De Hubert's verontwaardigd protest. | |
Pagina 46.r. 1880. walen: Koeterwalen. Vgl. ‘den Waal te spelen’ bij De Hubert, 1. r. 1888. slibberd....: Vgl. De Hubert, noot bij Waarschouwinge, r.53. r. 1890. casus vestitus: Vgl. Van Heule1, 96: Och dat ik hadde het geldt, te weten, [dit voegt Van Heule verklarender wijze in] dat hij mij belooft heeft.’ (‘propter casum vestitum’ in margine); normaal: och dat ik het geld hadde (‘wenschende manier’). De verandering van plaats gebeurt ‘om de voorgaende reden [zin] aen de volgende te koppelen’, zoo verklaart Van Heule. Wij zouden zeggen: om een zindeel onmiddellijk met den bijv. bijzin, die het bepaalt, te verbinden, waardoor er meer nadruk op valt. Men moet ‘te weten’ dus uit den zin uitschakelen. | |
[pagina 315]
| |
r. 1913. swijgen ende liegen: Wat hier het klankverschil was voor Ampzing, is, dunkt mij, niet uit te maken. Ampzing spelt volgens gelijkvormigheid swijgen, waar ij niet zoo lang is voor hem als in swijg (gesloten lettergr.). Over ie spreekt hij slechts heel even pag. 12, waar hij ie, oe, ue wat hun ‘volle uytsprake’ betreft, gelijk stelt (in quantiteit) met de ‘volle uytsprake’ van ae (= lange a) r. 1918. heylig ende gewillig: Het is niet al te duidelijk, wat deze vbb. hier doen. Waarschijnlijk moet men uit de twee volgende voorbeelden hier-heyd bij denken: - lig - rijmt niet op - lig-, zoomin als - tig - op - tig -, maar - wig - wel op - tig -. | |
Pagina 47.r. 1921. bescheyden: duidelijk waarneembaar. r. 1924. Gelijk oordeel sij....: Ook hierin toont A. weer zelfstandig oordeel tegenover de heerschende meening van zijn tijdgenooten. r. 1930. de verscheyde o....: Waarom mocht dit wel, volgens Ampzing, niet:swijgen-liegen? Het verschil moet hier dan toch klein geweest zijn voor hem, bij swijgen-liegen grooter. Vgl. Spieghel, die over het algemeen ò, ó rijmen vermijdt, evenals Coornhert en Hooft (zie Kooiman, 132, 134). r. 1939. Hoeder nu met den standaerd meer sins is: Hoe meer de caesuur 't vers indeelt in twee syntactische geheelen. r. 1949. hoofd-sweer: hoofdpijn, en dan ook: hoofdbreken. | |
|