Uit de geschiedenis der Nederlandsche spraakkunst
(1939)–F.L. Zwaan– Auteursrecht onbekendGrammatische stukken van De Hubert, Ampzing, Statenvertalers en reviseurs, en Hooft
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 121]
| |
[pagina 123]
| |
1Noodige waarschouwinge aan alle liefhebbers der Nederduijtze tale.2Alle liefhebbers onser moederlicke tale moeten verdacht sijn, dat 3 ik in dese mijne oversettinge der Psalmen, niet alleenlick seer nauw 4 en hebbe gelett, om de selve van woorde te woorde trouwelick, ende 5 oprechtelick te doen, gelijk men oordeelt dat Xantes Pagninus, ende 6 Arias Montanus in haare grond-woordige vertalinge gedaan hebben: 7 Maar dat ik ook in't besonder acht hebbe genomen op de t'samenvou-8ginge der VVoorden, ende Naamen, onderscheijd der Geslachten, buij-9ginge der Gevallen, ende spellinge van ijder woord ende zilbe: ende 10 dien volgende mij gehouden aan de natuijrelicke wijse van spreken, 11 sonder de VVoorden ofte de Naamen te verdraijen, ofte de Geslachten 12 te misbruijken tegens den aard ende eijgenschap der tale. VVant 13 onder deckzel van rijmen, den VVaal te spelen, is ganz ongerijmd, 14 ende te seggen; Ik hebbe gebeden God, voor; ik hebbe God gebeden. Hij 15 is genegen niet, voor; Hij is niet genegen. De gunste goed, voor; de 16 goede gunst'. mij genade doet, voor; doet mij genade. ik hebbe hem ge-17nomen aan, voor ik hebbe hem aangenomen, ende diergelijke wijse van 18 spreken meer; is het Nederduijtz VValzelick, ende valzelick verdraijd, 19 ende onder decksel van rijm niet te lijden: Het en kan ook geen goed 20 Nederduijts rijm sijn, dat selfs geen goed Nederduijtz en is: Maar 21 doch datmen de woorden draijt ende versett, sonder nochtans den 22 aard ende eijgenschapp der tale te quetzen, dat is niet alleenlick ge-23oorlofd, maar ook den rijme seer eijgen, sulks selfs, dat als het slibbert, 24 ende eenigzins lijdelick is, men den rijme wel so veel mag toegeven, 25 ende mij besonderlinck in dese mijne oversettinge, als die gehouden 26 ben, bij de eijge woorden van den oorspronkelicken text te blijven. 27 'Tis grootelicks te beklagen, dat so veele bedaagde luijden, ja selfs 28 ook die in de vrije kunsten van geleerdheijd opgetrocken sijn, ende 29 anderzins geoeffende herzenen hebben, so onduijtz sijn in haare 30 moederlicke tale, 't sij in rijm schrijven, ofte ook anderzins: ende dat 31 niet alleenlick in 't spellen der zilben, 'tgeen ik wel voor 'tminste 32 achte, hoewel daar niet weijnig aan gelegen en is; Maar ook in de 33 t'samenvouginge der VVoorden ende Naamen, buijginge der Geval-34len, ende onderscheijdinge der Geslachten, daar in nochtans dat niet 35 alleenlick de glanz ende luijster, maar ook de duijdelicke bescheij-36denheijd der talen bestaat. 'Tis zierlicker geseijd; Het is den lande | |
[pagina 124]
| |
37 nutt, den huijse zierlick, den Hove vertoond. Dan wel, het is het land 38 Ga naar margenoot+(2)aant. nutt, het huijs zierlick, het Hof vertoond, Men spreekt ook onder-39scheijdelicker, als men seijt, Bij vrund dien God geleijde, als wel; 40 Bij vrund die God geleijde: want dese laaste maniere van spreken, 41 die nochtans onwetende meest gebruijkt word, beteekent in onse 42 tale, dat de vrund God geleijde, dat is, dat God van den vrund soude 43 geleijd worden, 't welk immers ongerijmd is. Merk't eens op 't onder-44scheijd; Hij is geluckig die het ongeluck overkomt: want dese is het 45 al van den hals quijt. Hij is ongeluckig dien het ongeluck overkomt, 46 want de dese heeft het noch op den hals, ofte hij is het verwachtende; 47 sulken merkelick onderscheijd bespuert men in de verscheijdenheijd 48 der Gevallen, dat is; tussen het woordeken die, het Genoemde Ge-49vall ende het woordeken dien, het Begaafde Gevall, ende over sulks 50 tuszen eene letter min ofte meer, so dat het misbruijk der Gevallen 51 ontallick veele dubbelsinnigheden kan veroorzaken. Ende gemerkt 52 veele in dese sake so blind sijn als mollen, gelijk ik gaern bekenne, 53 ook weleer geweest te zijn, hebbe ik ter begaerte van eenige lief-54hebbers bij dese gelegendheijd hier; vanGa naar voetnoot1) met een woordeken eenige 55 openinge gedaan, te meer also de schrijvers onser Nederduijtze Letter-56kunst' uijtgegeven bij de kamer In liefde bloeiende t'Amsterdam, 57 [onder verbeteringe gesproken] sich hier in misgrepen hebben: Hoe-58wel sij anderzins eenige dingen seer wel hebben getroffen, ende 't is 59 te beklagen, dat geene andere geesten hun hier in de hand geboden 60 hebben. Staat dan te letten; dat de voorneemste buijginge, die in 61 onse tale het onderscheijd der gevallen maakt, geschied in de ledekens 62 der selfstandige ofte rechte Naamen, ende niet so seer in de rechte 63 Naamen selfs. De eijgentlicke ledekens sijn twee, namelick: De ende 64 Het, ende het oneijgentlick ledeken, Een. De Geslachten sijn drie, 65 Manstammig, VVijf-stammig, ende Geenerleij. VVeijnige Naamen 66 sijnder van tweederleij geslachte, doch die van tweederleij geslachte 67 sijn, sijn meest ter eener sijde Geenerleij, Gelijk als, het oorloog, de 68 oorloog, het wijk, de wijk, het oog, de ooge, het loon, de loon etc. Het ledeken 69 de word gevougd so wel bij de Man-stammige, als bij de VVijf-stam-70mige Naamen. Het ledeken, Het, alleenlick bij die Geenerleij sijn. Het 71 oneijgentlick ledeken Een, word gevougd bij de Man-stammige ende 72 die Generleij sijn, ende so wanneer het bij de VVijf-stammige word 73 gesteld, so vougtmen de letter e daar bij, Eene, De Gevallen sijn ses-74derleij; Het Genaamde, het Geeijgende, het Begaafde, het Beklaagde, 75 het Geroupen, het Benomen, ofse so de voorsz Letter-kunst' die noemt; 76 De Noemer, Barer, Gever, Anklager, Rouper, Ofnemer: ende worden 77 de selve in haare geslachten aldus gebogen; | |
[pagina 125]
| |
[pagina 126]
| |
97Ga naar margenoot+(4)aant. Alle de selfstandige ofte rechte Naamen worden op deser wijse 98 gebogen, ofte verschillen anderzins seer weijnig, gelijk de Naamen, 99 uijtgaande in r,Ga naar voetnoot1) hebben in 't Begaafde ende Benomen Gevall, den ofte 100 eenen Vader niet, Vadere. gelijk ook eenige andere meer, ende worden 101 in 't meervoud aldus gebogen; Gen: De Vaders, broeders, Burge-102meesters, Geeij: der Vaderen, broederen, Burgemeesteren, Beg: den 103 Vaderen, broederen, Burgemeesteren, Bek: De Vaders, broeders, Burge-104meesters, Ger. Vaders, broeders, Burgemeesters, Ben: Van de Vaders, 105 broeders, Burgemeesters, ofte van den Vaderen, broederen, Burge-106meesteren. Op de Gevallen vallen noch eenige besondere opmerkingen, 107 dan, dit sij in 't korte aangewesen. Aangaande het onderscheijd der 108 Geslachten, hoewel de zierlickheijd der tale daar in gelegen is, so worter 109 evenwel huijdendaags grovelick in gefeijld: De voorschreve schrijvers 110 der Nederduijtze Letter-kunst, hoe wel sij seggen datter groot onder-111scheijd is tuszen het Man-stammig, ende VVijf-stammig: so schrijven 112 sij nochtans onverscheijdelick, selfs in 't hoofd ende opschrift van de 113 selve haare Letter-kunst, wanneer sij seggen Eijgenschap des Neder-114duijtzen taals, daar sij behoorden te seggen; Eijgenschapp der Neder-115duijtze tale, als sijnde het woordeken Tale, VVijf-stammig, selfs ge-116toetzt op den toetz-steen van haare eijge prouve, daar bij sij de Man-117stammige van de VVijfstammige onderscheijden, want men seijt 118 immers een' goede tale, ende niet een goed tale ofte taal', ende staat ook 119 te letten, dat dese haare prouve in veelen deele mank gaat, gelijk men 120 des noods sijnde wel soude konnen gestand doen. Doch hoe dat de selve 121 geslachten onderscheijdelick onderkend worden, endeGa naar voetnoot2) staat ons hier 122 niet aan te wijsen. VVenz alleenlick dat de liefhebbers verdacht sijn, 123 dat ik sorgvuldig ben geweest om hun sulks uijt mijnen Psalm-bouk 124 te doen verstaan, want alle de selfstandige ofte rechte Naamen daar 125 in 't eiinde dit teekentje' voorstaat, sijnde 't selve een teeken van 126 uijtwiszinge der letter e, die sijn alle te samen VVijf-stammig, gelijk; 127 sond', siel', want men seijt eijgentlicker sonde, siele, ende alle dese 128 Naamen uijtgaande in e, (heel weijnige uijtgesonderd) sijn VVijf-129stammig, ofte geenerleij, die lichtelick t'onderkennen sijn door haar 130 ledeken Het. als, het gebergte etc. So mede, als de afkomstige voornamen 131 mijn, dijn, sijn, haar, etc. staande voor eenen selfstandige naam, met 132 dit selve teekentje geteekend siin in 'tenkel getal, ofte datse uijtge-133trocken siin met de letter e als mijne, dijne, etc. So beduiid het, dat 134, de volgende selfstandige naam VViif-stammig is, gelijk als, Haar' 135 duegd, voor haare duegd, sijn' genade voor sijne genade, dijn' hand, 136 Ga naar margenoot+voor dijne hand, want de Man-stammige en hebben (5)aant. geene afkomstige 137 Voor-naamen voor sich staande, uiitgaande in e, in 't enkel getal: | |
[pagina 127]
| |
138 maar hebben, haar, siin, in 'tGenaamde Gevall, haars, siins, ofte 139 haares, siines, in 'tGeeiigende Gevall, ende voords haaren, sijnen, uiit-140gesonderd alleen, dat de woordekens Onse ende dese somwiilen in 141 'tManstammig schijnen gebruiikt te worden. Ende om dit onderscheiid 142 der Man-stammigen uiit te drucken, hebbe ik altijd haaren, siinen, 143 dijnen, in 't Gevall daar sulks behoord, strickelick onderhouden, be-144halven op vijf ofte ses plaatzen, als namentlick onder anderen in 145 den tweeden Psalm, op't tweede vaers.
Sy syn den Heer', en' syn'’ gesalfden tegen,
147Voor sijnen gesalfden, 't welk aldaar, als siinde 't Begiftigde Gevall 148 geen goed duiitz en is: ende om sulks te doen verstaan, hebbe ik 't 149 selfde met dit dubbel teeken van uiitwiszinge’ willen aanwijsen. Ende 150 hoe wel de uijtwiszinge van met-klinkers, niet heel wel liidelick en is, 151 so moet men het mii ten besten afnemen, door dien beiide dese woor-152den sijnen gesalfden in geen psalmdicht gesaamtelick bii den anderen 153 en konnen gebragt worden, gemerkt alle de Psalmen gemaakt sijn op 154 twee-zilbige voeten, ende geene van dien op drie-zilbige, sulks datmen 155 siinen behoudende, genootsaakt soude sijn, in 't riim een' korte zilbe 156 lang, ofte een' lange zilbe kort te maken, 'twelk immers niet wesen 157 en mag. De uiitwiszinge gesteld op het woordeken Heer', beteekent 158 datmen in 't Begaafde Geval der Man-stammigen in sommige woorden 159 de e zierlicker uiit treckt, dan inhoud, geliik als, God is den menze 160 gunstig, Gode sij lof, want God sij lof, en is geen heel goed duijtz, door 161 dien dat God gesteld sonder voorgaande ledeken, om des onder-162scheijds wille gebogen word. Anderzins so wanneer het Gevall blijkt 163 uijt het voorgaande ledeken, ofte dat het met eenige vvoorden meer 164 bekleed vvord, so en is sulks so seer niet van noode, immers in dit 165 woord: so seijt men, den goeden God sij lof, doet des hemels God belijd: 166 ende niet so seer gebruijkelick, den Goeden Gode, des hemels Gode. Op 167 'tspellen der woorden ende 'tsamenvouginge der zilben hebb ik ook in 168 't besonder gelett. Dit is mede noodig: want het qualick spellen ver-169oorsaakt verscheijdenheijd van uijt-sprake, ende talinge: behalven 170 dat alle uijtheemze ende vremdelingen de tale gevougelicker konnen 171 leeren, so men de woorden spellt naar haaren aard ende eijgenschapp, 172 gelijk ook de ingeborenen selfs, de grond-woorden niet wel en konnen 173 vinden, als men qualick spellt, daar men wel spellende, niet alleen de 174 grond-woorden, maar ook de wijse van Buijginge der Naamen in Getal 175 Ga naar margenoot+ende Gevall, ende de (6)aant. maniere van Vervouginge der Woorden in 176 Getal ende wijse des tijds seer gevougelick kan vinden: Bij exempel; 177 Ik spelle, duegd, met d, ende niet met t, want men seijt in 't meervoud 178 duegden, anders soude ik in 'tmeervoud duegten vinden, want en bij | |
[pagina 128]
| |
179dit woord gevougd maakt het meervoud, ende wederom weggenomen 180 maakt het enkel getal, gelijk in meest alle de Naamen van onse tale, 181 uijtgesonderd die in r uijtgaan: De g voor ch gesteld beteekent, dat 182 het woordeken duegd, van duegen komt, ende niet van duechen, 'twelk 183 geen duiits en is. Ende hier op dient gelett in 'tspellen van alle enkele 184 woorden, so verde immers, als het de uijtsprake ende talinge in eeniger 185 wijse will toe laten: want veele, ja meest alle de Dubbel-woorden en 186 schijnen dit niet te willen lijden, gelijk als; Sprink haan, niet, spring-187haan, hoo-vaerdig, niet, hoog-vaerdig, misschien, niet mag schien. Dan 188 dese woorden dus veranderd, schijnen eenigen zier mede te brengen, 189 behalven dat de selve ons genougsaem in den mond geven, datse 190 t'saamgevougde wordGa naar voetnoot1) sijn, ende mits dien ons ook tot opmerkinge 191 verwecken van haare oorspronkelickheijd, die wij ook daarom te 192 lichter konnen vinden. So spell ik mogt met g, ende niet met ch, om 193 dat het van mogen komt: So worden ook alle de Mededeelende woor-194den ofte Naam-woorden gespeld beiide naar haare eiigenschappen ende 195 uijt den gevolge, geliik; gebragt met eene g, om dat het van brengen 196 komt, ende op 't eiinde met eene t, om dat men seiit gebragte, maar 197 gedaagd met eene d, om dat men seijt gedaagde ende niet gedaagte 198 ende met eene g, om dat het komt van dagen, so dan mede verdagvaard, 199 gevoed, gevoede, van voeden, gevoed, gevoete, van voet, so seijt men; 200 het paerd is wel gevoed, dat is, het is vett ende 't gladdGa naar voetnoot2) om 'tlijf: het 201 paerd is wel gevoet, dat is, het is fraij van voeten. De Bijvougelicke 202 Naamen ofte Bijnaamen worden insgeliiks gespeld uiit haar gevolg, 203 so spell ik, voll, mall, satt, met dubbele metklinkers: want e daar 204 bijvougende, vinde ik in de Bij-naamen het meervoud, volle, malle, 205 satte, daar ik anders schriivende vol, mal, sat, soude vinden, vole, male, 206 sate, so schriif ik straff, vvant men seijd in 'tmeervoud straffe, gaaf, 207 met een' enkele f, want men seijt gaave: vermits de enkele f in haare 208 Buiiginge van Gevall ende Getall altijd in een 'v verandert, als mede 209 in haare Vervouginge; ik geloof, wij gelooven. Daarom schriif ik ook 210 in 'tmeervoud ingetrocken aldus; loof't, voor lovet, geloof 't voor geloovet: 211 sulks dat dit teeckentje van uiitvviszinge beteeckent, dat ik in het 212 meervoud spreke. De Bii-naamen hebben e in 'tmeervoud, so geseiid 213 Ga naar margenoot+is, ende als de selve selfstandelicken gesteld (7)aant. sijn, so hebbense e 214 oft en; geliik als een geloovige, twee geloovige, ofte geloovigen, een heijlige, 215 twee heijlige ofte heijligen. De Bii-naamen uiitgaande in n Bijvou-216gelick gesteld, verliesen gemeenelick de n in't meervoud der Man-217stammigen, geliik als, een verscheijden menz, twee verscheijde luijden. 218 De wiif-stammige Bij-naamen die altiid eveleens siin in 'tGenaamde 219 Gevall van 'tenkel ende van 'tmeervoud, verliesen hier de n, ofte vou- | |
[pagina 129]
| |
220gender de e bij, so seijtmen; eene verscheiide ofte verscheiidene sake, 221 twee verscheiide ofte verscheiidene saken: Doch Selfstandelick gesteld 222 hebben andere opmerkingen. De Woorden selfs die men Werk-223woorden ende Lijd-woorden noemt, die worden so seer niet gespeld 224 naar haare oorspronkelickheiid, gemerkt de selve meest al grond-225woorden siin, als wel uiit het gevolg, Ik beminne ofte ik beminn met 226 twee nn, Ik late, ofte ik laat, want de letter n, gevougd bii de klinkers, 227 ofte de zilbe en bii de met-klinkers, vindmen niet alleen het meervoud, 228 VVii beminnen, VVii laten ofte laaten: maar ook de oneiindelicke 229 wiise des tegenwoordigen tiids, Beminnen, laten, laaten. Om het druck 230 te verlichten hebbe ik t'elken geschreven, laten, spreken, als komende 231 van ik late, ik spreke, anders soude ik de twee aa, ofte ee, in de Ver-232vouginge hebben moeten houden: geliik ik de selve moet houden in 233 de Buiiginge van eenige Bii-naamen, als gaaf, veel etc. ofte ook in de 234 Vervouginge des onvolmaakten tiids van eenige Werk-woorden, als 235 schoof, scheen, etc. om in het meervoud te vinden gaave, veele, schooven, 236 scheenen, ende de letter e, ofte de zilbe en, wederom afgetrocken in het 237 enkel getal te vinden, gaaf, veel, schoof, scheen, etc. Voords hebbe ik 238 in 'tspellen eene dubbele aa gebruiikt voor ae: want de ae hebben wii 239 noodelick in andere woorden van doen, als in Baers, vaers, aerde, 240 waerde, maerze, gaerne, kaernen, etc. De letter z hebbe ik gebruiikt voor 241 eene dubbele ss. geliik sommige Letter-kunst-schriivers in de latiinze 242 tale, die daarvoor houden: De Hoog-duiitzen leeren ons, hoe wii die 243 behooren te gebruiiken; so spellen sii zierlick met z. ende sieden met s, 244 welke twee woorden wii ook in onse tale gebruiiken, ende so als de 245 Hoog-duijtzen uiitspreken. So hebben ook onse voorouders altiid ge-246speld, het woord Zabbath, Zebaoth, Ziion, Zock, Zuckelen, ganz met een' 247 z, om datmen seiit den ganzen dag, gans met een' s, om datmen in 't 248 meervoud seiit, de gansen. Ende alhoewel wii int Nederduiitz tweeder-249hande e ende o hebben, die wel dienen onderscheiidelick geschreven te 250 worden, so hebbe ik 'tselve evenvvel gelaten om eenige redenen. Den 251 Ga naar margenoot+twee-klinker ou, word insgelijks verscheiidelick (8)aant. in onse tale uiit-252gesproken, geliik te sien is in'twoord souken, ende souden: want souken 253 te spellen met oe, soeken, en is miins bedunkens, den klank van 't woord niet genoug uiitgedruckt, de oe hoort men in, soeten, voeten, groeten, &c. 255 maar de ou in souken, is een klank geliik in 'tFranze woord souverain, 256 soudain, pour, ouir etc. Ia dat meer is, de vlamingen en kennen anders 257 geenen twee-klinker ou, als den desen, so dat sij ook de woorden souden, 258 vvouden, koude uiitspreken ofte talen even als wii het woord, souken, 259 doen: doch geliik sommige woorden schiinen beiide ou ende oe te kon-260nen liiden, hebbe ik de selve somwiilen dus, somwiilen so, gebruiikt, | |
[pagina 130]
| |
261geliik als, roemen, roumen: hoeftig, houftig: vertoeven, vertouven: 262 oeffenen, ouffenen. etc. van geliiken hebbe ik in eenige andere woorden 263 gedaan, die op tweederleii wiise gebruiikelick siin, gelijk als; vier, vuijr, 264 bestier, bestuijr, locht, lucht. Vorder gelijk de Heiilige Schrift, uvv, ende 265 dijn, mitsgaders u ende dij onderscheijdelick gebruijkt, so ben ik 266 genoodsaakt geweest 'tselve te volgen, doch het woordeken gij, voor 267 du, hebbe ik behouden, om redenen, daar van ik in mijne voor-rede 268 openinge gedaan hebbe. Het woordeken Selah behoude ik, daar het 269 de hebreeuze text gebruiikt, want het beteekent soo veel als, merkt 270 op, slaat acht. sulks dat het den singer tot aandachtigheiid opweckt. 271 Vorder sij de Leser verdacht, dat de woorden, die tuszen de druck-272haakjes gesloten siin, in den hebreeuzen text niet en staan, maar 273 noodelick daar bij gevougd sijn, om de onvolkomene rede der he-274breeuze sprake te voltrecken, ofte ook somvviilen om riim te slaan. 275 Ende als de Hebreeuze text somvviilen een ander vvoord gebruijkt, 276 ofte een vvoord meer ofte min gebruiikt, hebb ik het selve aangeteekend 277 met kleen ziifergetal, staande aan 'thoofd van 't vvoord, dat veranderd 278 is, ofte op de plaatze, daar het hebreeuze vvoord ontbreekt, ende 't selve 279 aangeteekend aan 'teiinde van elken Psalm, ofte ook somvviilen aan de 280 siide. Daar het Ziifer 2 gesteld is, ende gaat voor het ziifer, 1, beteekent; 281 dat anders, als in den hebreeuzen text, het een voor 'tander gesteld is, 282 doch dit geschied seer vveiinich: gelijk als in den XCVII Psalm opt 7 283 vaers: daar stell ik 2 Die op afgoden staan, 1 die beelden eere bie'n. In 284 'tHebreeuz staat; die beelden eere bien, die op afgoden staan. Dit teeken* 285 beduiid; dat de hebreeuze text daar eene eiigentlicke vviise van spreken 286 gebruiikt, diemen in andere talen ofte van vvoorde te vvoorde so be-287quamelick niet en kan vertalen, ofte dat de selve vvel met eenige andere 288 Ga naar margenoot+vvoorden mag overgesett vvorden. Dit teeken ± salmen meest (9)aant. tvvee-289maals bii den anderen vinden bii tvee verscheiide vvoorden, ende betee-290kent, dat het hebreeuze vvoord beiide de vvoorden beteekent daar het bii 291 staat, ende dienvolgende op tvveederleiivviise bii de oversetters gebruiikt 292 vvord, ofte als dit teeken bii een vvoord alleen gevonden vvord, so be-293duiit het, dat eenige oversetters 'tselve bij een ander voorgaande vvoord 294 vougen, oordeelende, dat de kragt van 't hebreeuz vvoord sulks mede 295 brengt. Ik hebbe somvviilen het vvoord, God gebruiikt voor Heere, ende 296 het vvoord Heere voor God, doch so vveiinich, als 't doenlick is gevveest, 297 ende soude het selve ook aangeteekend hebben, ten vvare, dat ik 298 bevonden hadde, dat niet alleen de oversetters, maar ook de propheet 299 selfs somvviilen sulks onverscheiidelick gedaan heeft, geliik te sien is, 300 in den 14. Psalm op't 2 ende 4 vaers, vergeleken met den 53. Psalm, 301 op het derde ende viifde vaers: mitsgaders in den 35 Psalm, op't 27 vaers, | |
[pagina 131]
| |
302 vergeleken met den 70 Psalm, op't 5 vaers. Vorders hebbe ik de vaer-303sen afgedeeld, elke rede afgesneden, ende gesloten, mitsgaders groote 304 hoofd-letters ofte geene gebruiikt daar, ende so die in den hebreeuzen 305 text gebruijkt vvorden. Eiindelick sii de leser verdacht, dat het 306 Zijfer-getal, staande voren in 't hoofd der Psalmen, beteekent het 307 getal der vaersen, diemen gevvoonelicken t'effens achter den an-308deren singt, het ziiffer staande aan den kant, beteekent de pausen 309 met haare singvaersen: alszer geteekend staat, 1.p.5. dat is, dat de 310 eerste Pause vijf sing-vaersen heeft, ende so voords. ende dit ½ beteekent 311 noch een half vaers, 'twelk tot dien eiinde is geschied, op dat de lief-312hebbers, die desen Psalmbouk sullen vvillen gebruiiken beneffens den 313 anderen, mogten vveten, hoe veel vaersen sij te singen hebben, om gelijke-314lick met den anderen uiit te komen: vvant gemerkt ik mii aan den oor-315spronkelicken text so seer gebonden hebbe, so en hebbe ik so veele 316 vaersen niet konnen maken, als de andere; uijtgesonderd in den 36 317 Psalm, daar ik een half vaers meer hebbe. Bidde den leser desen 318 mijnen arbeiid ten besten te vvillen duijden, ende dat hij den selven 319 gebruiike in de vreese des Heeren. Ende int besonder versouk ik op 320 alle liefhebbers der Nederduijtze tale, datse dese miine vvaarschou-321vvinge, so veel de tale aangaat, ten goeden opnemen: te meer also het 322 ten goeden insichte is geschied, alhoevvel mii de selve buiiten voor-323nemen afgedrongen is gevvorden, tervviile de drucker met het drucken 324 van miine voor-rede besig vvas: De sake vvas anderzins ordentelicker, 325 ende breeder handelinge vereiiszende, also van de algemeene aange-326Ga naar margenoot+vvese regels eenige uiijtsonderingen siin, die bii dese (10)aant. gelegend-327heiid niet en hebben konnen aangevvesen vvorden: behalven datter 328 andere verscheiide dingen meer sijn, opmerkens vvaerdig, ende die 329 den geest der liefhebberen souden konnen oeffenen: doch miin beroup 330 en laat niet toe, dat ik hier van eiigentlick miin vverk make. 'Tis 331 mii genoug desen aangaande in 't rouvve eenige openinge gedaan te 332 hebben ten dienste van eenige, die sulks op mii vrundelick versocht 333 hebben, ende tot opvveckinge van andere geesten, die tot 't vol-334trecken van sulken vverk beter tiid, gelegendheijd ende genegendheiid 335 hebben. |
|