Uit de geschiedenis der Nederlandsche spraakkunst
(1939)–F.L. Zwaan– Auteursrecht onbekendGrammatische stukken van De Hubert, Ampzing, Statenvertalers en reviseurs, en Hooft
Regelnummers proza verbergen
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nederlandsch Tael-bericht.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
38dickwils veranderende: dies wy ook niet eygentlijk en konnen geseyd 39 worden van de oude spellinge af te wijken, als wy trachten onse 40 spellinge vast ende seker te maken. Ik en binde mij dan ook aen 41 niemand, maer volge slechts dat gene dat ik de reden, ende den grond 42 onser sprake, achte alder gelijkformigst te wesen. 43Nullius addictus jurare in verba Magistri. Ik sie niet op die geen die iet-wat drijft, of seyd:
45[regelnummer]
Maer wat de waerheyd is, en hoe de sake leyt.
46Ende waerom en sullen wy ook niet pogen onse sprake allenthalven 47 so veel lichts te geven als wy immermeer vermogen, ende lichter te 48 maken voor de vreemdelingen, gelijk ook veele andere volkeren voor 49 desen loffelijk ende profijtelijk gedaen hebben? Ik houde se ook 50 prijs waerdig de welke arbeyden onse moederlijke tale suyver te 51 spreken, ende te schrijven, ende ook niet eene enige letter te stellen, 52 daer sy dies nood sijnde, geene reden ende rekenschap van en souden 53 konnen geven: ende volgens trachten onse verlatene ende ongeha-54vende, doch rijke ende zierlijke sprake, naer vermogen, op te helpen, 55 ende tot haere volkomenheyd te brengen, haer, ende Gode dankbaer, 56 die se ons gegeven heeft. 'Tis meer dan al te kennelijk, dat tot noch 57 toe de meeste schrijvers hier op gansch niet, ofte geheel weynig, 58 gelet hebben, ende even so luttel op de Ga naar voetnoota) geslachten, ende het Ga naar voetnootb) buy-59gen van de Ga naar voetnootc) gevallen, in beyde de Ga naar voetnootd) getallen: waer in nochtans een 60 groot zieraed van onse tale gelegen is. Ende (voorwaer!) het en sluyt 61 niet veel, ende en is gansch niet ere genoeg, datmen over al te huys 62 is in alle vreemde spraken, ende ondertusschen schier vreemd inGa naar voetnoot62) 63 sijne eygene ende moederlijke tale: so toch onse Erasmus, dat groote 64 licht, ende zieraed van Nederland, heeft durven seggen in sijn Boek 65 van de rechte uyt-sprake van de Latijnsche eude Grieksche Tale: 66 Foedum esse, hominem in eâ linguâ videri hospitem in quâ natus est. 'Tis schande dat een mensch niet wel en is gegrond
En vreemd selfs in de tael van sijnen eygen mond.
69So en is dit dan ook voords geene knibbelinge de lanâ caprinâ, als 70 men seyd, ofte een geschil van eene nietige sake, maer een eerlijk ende 71 prijzelijk voornemen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+(3)aant. Al ist geen stuck van saligheyd,
En daer so magtig veel aen leyt,
Al ist geen hoog en wichtig ding,
75[regelnummer]
'Tis evenwel geen beuseling.
76De mis spellinge in de vreemde talen word in de scholen voor eene 77 groote mis-stellinge gerekend: ende wy achten dat in de onse niet 78 eene siere. 'Tmoet daer op een tip en stip aenkomen: ende wy pas-79zen by ons op geheele letters niet. Daer en is ook geen lammer, endeGa naar voetnoot79 80 so onhebbelijker ding ter wereld in eene sprake, als de vermenginge der 81 geslachten, ende de verbrabbelinge der gevallen. Behoord dan een 82 yder rechtschapen, redelijk, ende verstandig mensche, ende voorneme-83lijk die sich in andere spraken geoeffend heeft, sijne moederlijke tale 84 niet wel so veel suchts toe te dragen, dat het hem wel de pijne waerd 85 moste wesen, dat het hem niet even eens, ende gelijke veel en ware,Ga naar voetnoot85 86 hoe hy schrijve, ende spreke, ende sijne sprake, ende spellinge niet in't 87 wilde, nochte op den dollen bof heen en slingere, maer die met be-88scheyd, ende naer den eysch, tot zieraed, ende ere omsichtelijk gebruy-89ke? De Franzoysen, Italiaenen, ende Spanjaerden maken schier 90 eenen afgod van de hunne: ende wy souden de onse by-na met vuyle 91 voeten treden: daer dan noch de hunne eene opgeraepte ende verdor-92ve sprake uyt de Latijnsche is (dat ik met hunner oorlof wil geseyd 93 hebben) diese met de Romeynsche heerschappije hebben aengeno-Ga naar voetnoot9394men, hebbende te gelijk hunne vrijheyd met hunne moeder-tale ver-95loren, verwaeld, ende verwisseld, gelijck dat onder anderen ook de 96 naem der Waelen selfs veel licht betuygd, ende mede brengt: maer 97 de onse is ons eygen, ende veel rijker ende heerlijker als de hunne. 98So wilde ik dan ook wel, dat wy van dese onse kostelijke ende loffelij-99ke tale wat meer werks maekten, ende wat meer yverden voor haere 100 ere, als wy wel gemeynelijk doen. Ja het is maer al te waerachtig, 101 ende meer dan bekend, (voorwaer! een merkelijk ongeluck voor 102 onse sprake) dat sy voornamelijk, ende doorgaens, van de geleerdsten 103 selfs, die haer de hand mosten bieden, ende in ere houden, door vreem-104de ende uyt-heemsche woorden gansch verbastaerd, ende bedorven 105 word, die dan eerst meynen geleerdelijk ende zierelijk te spreken, wan-106neer sy door gemelde opgeraepte, onduytsche, ende onbekende woor-107den, hunne moederlijke tale van onvolmaektheyd opentlijk brand-108merken, ende beschuldigen, so sy toch in sich selven genoegzaem is, ende 109 de hulpe van andere spraken geenzins van doen en heeft. Men banne 110 die dan toch eenmael plotzelijk uyzt onse tale, so veel mooglijk is. Wil | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
111yemand Franzoys, ofte Latijn spreken, dat kan hy ja immers wel 112 doen: men late onse tale maer ongeschoffierd in haer geheel. 'Tis 113 eene ontijdige geleerdheyd, die men (quanzuys) tonen, ende roemen 114 Ga naar margenoot+(4)aant. wil met schendinge, ende onteringe van sijne moeder-tale. Hier uyt 115 is ook ontstaen, dat men de aengenomene vreemde woorden in de ey-116ge namen in hunne gevallen naer de Latijnsche wijse liever heeft wil-117len buygen, als naer onse eygene: so seggen onse geleerden, Petrus, 118 Petri, Petro, Petrum, Petre, Petro: Samuel, Samuelis, Samueli, Samu-Ga naar voetnoot118119elem, Samuel, Samuele, &c. dat dan immers geen goed Duytsch en kan 120 wesen, also de gemeyne man, die immers sijn Duytsch kan spreken, ons 121 hier in niet en kan volgen, ende niemand sonder kennisze der Latijn-122sche sprake magtig is sulkx waer te nemen, ende te gebruyken, sonder 123 al te met schandelijk tegens de gevallen te lopen, ende daer over lelijk 124 te vallen, het welke dan gansch onaengenaem is in alle geleerde oren: 125 waerom ook selfs die groote verstanden Daniel Heinsius, ende Hugo 126 Grotius, dese Latijnsche buygingen in hunne laetste Nederduytsche 127 werken hebben nagelaten. Dat ik dan daerom segge, datmen niet en 128 meyne, dat wy dit uyt botticheyd ende onwetenheyd doen, maer wil-129lens, ende wetens, ja dat wy het doen moeten om Duytsch te spreken: 130 het welke de E. Christiaen van Heule, Mathematicus, in sijne Spraek-131konste ook seer wel gemerkt, ende aengeteykend heeft. Ik en hore 132 hier die geleerden niet, die hier op seggen, dat wy dan liever die namen 133 van de Latijnsche uyt-sprake, als Petrus, Paulus, Iohannes, Iacobus, 134 ende diergelijke behoorden na te laten, also wy de Latijnsche buyginge 135 niet en willen, konnen, nochte mogen volgen, ende de Duytsche 136 van Pieter, Pauwels, Jan, ende Jakob, in de plaetze altijd te ge-137bruyken: want ik geef met waerheyd ter andwoord, dat die namen 138 ook in onse moeder-tale sijn aengenomen. Meyne ook dat het vreemd 139 in onse oren soude klinken van geleerde mannen also te spreken. Ja'tGa naar voetnoot139 140 konde ook insonderheyd onsen luyden aenstotelijk wesen de H. Aposte-141len also slecht heen te noemen: ten ware wy het woordeken Apostel 142 daer altijd by deden, ofte het oude Paepsche Sinte weder opgroeven,Ga naar voetnoot142 143 dat dan in eene vrije rede wel geschieden konde, maer in den Rijm al-Ga naar voetnoot143144tijd geene plaetze en kan hebben. Anders in de gemeyne luyden kan ik 145 onse Duytsche namen best lijden: ja meyne, datmen geene andere en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
146 behore te gebruyken. Het is geheel ongerijmd, dat sommige met eenGa naar voetnoot146 147 alhier voorgeven, dat wy dan ook den naem van Iesus Christus niet en 148 behoorden te houden, maer in den Duytschen naem van Saligmaker 149 ende Gesalfde te veranderen: want dit is de eygen naem, ende toe-150naem onses Heeren: ook most men dan op gelijken voet niet alleen 151 geen Petrus, maer ook geen Pieter, maer Ga naar voetnoota) Steen seggen: ende waer 152 sullen wy dan ook eyndelijk met alle de Bibelsche namen, voorname-153lijk in den Ouden Testamente, blijven, die vast alle by sekere gele-154genheyd van ampten, plaetzen, tijden, geschiedeniszen, ende andere 155 omstandigheden sijn gegeven? Maer dit overgeslagen. Dit misbruyk 156 gaet ook noch so verre, dat wy die eyge namen, die wy naer de Duyt-157Ga naar margenoot+sche (5)aant. wijse in de gevallen buygen, evenwel op de Latijnsche maniere 158 gebruyken, seggende: Het saed Abrahams, het huys Jakobs, de 159 kinderen Israels, de Psalmen Davids, ende diergelijke, in plaetze 160 van Abrahams saed, Jakobs huys, Israels kinderen, Davids Psal-161men, dat onse tale geenzins lijden en kan: Want wy en seggen niet, 162 het saed Jans, het huys Pieters, maer Jans saed, Pieters huys, ofte 163 het saed van Jan, het huys van Pieter. Ik en steke hier niemand, 164 ik spreke in 't gemeyn, ja ook van mij selven. Ik weet ook wel dat 165 ons dese maniere van spreken door lange gewoonte in de scholen, 166 ende zedert, in den mond, ende oren so verstorven is, dat wy die in de 167 gemeyne t'samen-sprake gansch beswaerlijk konnen ontwennen, dat 168 ik mij ook schier niet eens voor en durf nemen: niettemin wanneer-169men wat sal schrijven, ende het licht laten sien, het welke de nakome-170lingen ook gebruyken sullen, so behoren wy vlijtig acht te nemen, ten 171 eersten, dat wy Duytsch, ende daer na, goed ende suyver Duytsch 172 mogten spreken: op dat de nakomelingen sich met der tijd daer aen 173 mogten gewennen, ende onse tale toekomstig niet vervalscht, ende ge-Ga naar voetnoot173174broken, maer oprecht, ende naer haeren oorspronkelijken aerd mogteGa naar voetnoot174 175 uytgesproken worden. Wensche daerom van herten, dat wy niet lan-176ger so blindelings tegens malkanderen mogten lopen, ende stoten: 177 maer dat wy onse tale met bescheyd, ende sekerheyd, naer haeren aerd, 178 ende regelen, konden ende wilden spreken. Gelijk ik ook daer be-179neffens wel begeren soude, dat wy onse jeugd van kinds-been aen in 180 de scholen daer toe konden gewennen. Ende dit en segge ik hier niet, 181 als of ik meer mans wilde wesen, ofte meynen soude iets meer te we-182ten, als een ander, ofte het magnificat gedenke te verbeteren, als men | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
183seyd: maer slechts ten besten: gelijk ik ook begere, datmen het mij 184 ten besten af wil nemen. Ga naar margenoot+185Dewijl ik hier nu van de geslachten, gevallen, ende getallen gewag 186 gemaekt hebbe, so en kan ik hier so niet af scheyden, of moet eerst 187 den Leser mijne meyninge hier van een weynig openen, om dit niet 188 blindelings te paszeren, ende den onwetenden even wijs te laten. Ga naar margenoot+189De Geslachten dan sijn voornamelijk drie, het mannelijke, de ofteGa naar voetnoot189 190 een man; het vrouwelijke, de ofte eene vrouwe; ende geenderleij,Ga naar voetnoot190 191 het ofte een kind: de Getallen twee, het eenvoud, ende meervoud: 192 de Gevallen ses, de noemer, barer, gever, aenklager, roeper, ende 193 ofnemer. Waer van wy den Leser dit voorbeeld so in de selfstandige, 194 Ga naar margenoot+als by-worpige ofte by-voegelijke naem-woorden voor ogen stellen. 195 Ga naar margenoot+(6) Af-beeldinge 196 der buyginge der self-standige, ende by-worpige 197 naem-vvoorden, door de gevallen, in beyde de getalen.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
245Merkt I. De woorden worden gemeynelijk met dese Ga naar voetnoota) LedekensGa naar margenoot+ 246 de, het, een, eene, naer de Hebreeusche ende Grieksche wijse, ende het 247 gebruyk van veele andere talen, uytgesproken, ende met ende door de 248 selve in de gevallen gebogen. Deser worden de ende het eygentlijke, 249 een ende eene oneygentlijke genoemd: nadien de ende het de ge-250slachten eygentlijk onderscheyden: want so word de voor het man-251nelijke ende vrouwelijke geslachte gesteld, het welke in de buyginge 252 die geslachten onderscheyd: ende het teykend het geenderleij ge-253slachte uyt: daer en tegens so en onderscheyd het oneygentlijke lede-254ken een de mannelijke ende geenderleije geslachten niet. So is het 255 ook wel so eygentlijk geseyd; de mensche is een edel schepzel, de men-256sche is van God geschapen, als een mensche. Behalven dat een ofte 257 eene ook een Ga naar voetnootb) tellend By-woord is. Voords laten sy al te samen de 258 woorden eygentlijk onbepaeld: als, de man is het hoofd van de vrou-259we, de vrouwe is den man onderworpen: het kind staet onder sijne 260 ouderen: een hond is een getrou beest: eene katte is in huys pro- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
261fitelijk tegens muysen ende ratten. 'Tgebeurd dan noch, dat de lede-262kens de ende het eene sake bepalen, in maniere van Ga naar voetnoota) aenwijsende 263 Voor-namen, voor die, ende dat, gebruykt: daer is de man, de vrou-264we, het kind, dat is, die man, die vrouwe, dat kind, daer so veel van 265 te seggen is. Maer de Voor-namen mijn mijne, dijn dijne, sijn sijne, 266 haer haere, ons onse, uw uwe, hun hunne, heur heure, die, dese, 267 dat, bepalen daerentegens altijd de woorden. 268II. De eyge namen van mannen, vrouwen, etc. hebben gemel-269de ledekens niet van node, als Abraham, Isaak, Jakob, Samuel,Ga naar voetnoot269 270 David, Sara, Maria. So is het dan eene quaede aenneminge byGa naar voetnoot270 271 veelen, als sy seggen, Saul vervolgde den David: David versloeg 272 den Goliath: ten sij datmen sekeren persoon van anderen wil uytzon-273deren, als, dat is de (ofte die) Jan daer van wy spreken: ofte datterGa naar voetnoot273 274 Ga naar margenoot+(8)aant. een by-worpig woord voor heen gaet, ofte een self-standig woord 275 by-voegens gewijse: Saul vervolgde den onnoselen David: David 276 versloeg den reuse Goliath. De rivieren, ende bergen willen dese le-277dekens wel lijden: de Rijn, het Sparen: de Alpes, de Witteblink. 278 III. Het ledeken de word in den noemer van 't eenvoud van't 279 mannelijke, ende vrouwelijke geslachte voor alle letteren sonder on-280 derscheyd, ook voor de Ga naar voetnootb) klinkers, ende de letter (h) gesteld: also onse 281 tale van de ontmoetinge der klinkeren geenen af-keer en heeft, of 282 schoon sommige geleerden dat sonder reden sich inbeelden. So spelle 283 ik de arend, de outaer, de hemel, so wel als de man, de vrouwe: ende 284 niet den arend, den outaer, den hemel: want so mosten wy anders, 285 naer desen regel, ende grond, dese ontmoetinge der klinkeren ook in 286 het meervoud, ende vrouwelijke geslachte, ende ten korsten over al 287 mijden, seggende: den arenden, den outaeren, den hemelen; ja ook 288 den aerde, den ere, den eeuwe, den olie, ende diergelijke. 289IV. Het ledeken de geeft den vrouwelijken uytgang van e inde 290 byworpige woorden in den noemer des eenvouds aen man ende vrou 291 gelijk; de geleerde man, de geleerde vrouwe: maer het ledeken een 292 houd die geslachten aldaer ook onderscheyden: een geleerd man, eene 293 geleerde vrouwe. 294V. Het ledeken het voor een by-worpig woord gesteld, by een 295 self-standig woord van't geenderleije geslachte, maekt dat self-standig 296 woord geenderleij: het kleyn ofte kleyne kind: maer het ledeken eenGa naar voetnoot296 297 maekt het mannelijk, een kleyn kind. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
298VI. Daer sijn mannelijke woorden die in den aenklager, ende 299 ofnemer des eenvouds de, ende den lijden konnen, sijnde aldaer beyde 300 van't mannelijke, ende vrouwelijke geslachte, daer by blijkende, dat-301ze daer ook wel eene r willen aennemen, waer van de mannelijke 302 woorden ende gevallen eenen natuerlijken af-keer hebben: so seyd-303men: hy is krank tot de, den, der dood toe: 'tsal met de, den, der, tijd 304 wel komen. In den gever wil de, ende den ook wel vallen: maer der 305 so gevoegelijk niet. 306VII. Het schijnt ook wel dat de aenklager, ende ofnemer der 307 mannelijke woorden zomwijlen soeter vallen naer de wijse van den 308 noemer uytgesproken: insonderheyd met een by-worpig woord te 309 saem gevoegd: ende noch met-namen met het oneygentlijke ledeken 310 een gebruykt: ik sie daer de man, hy komt met de man, ik sie daer 311 de selve man, ik houde hem voor de selve man: ik sie na een vroom 312 man uyt, ik ken hem voor een vroom man: voor datmen soude seg-313gen, ik sie daer den man, hy komt met den man: ik sie daer den selven 314 man, ik houde hem voor den selven man: ik sie na eenen vroomen 315 man uyt, ik ken hem voor eenen vroomen man. Maer ik achte dat 316 Ga naar margenoot+(9)aant. onse Hollandsche verkortinghe ende af-bijtinghe hier van oorsake 317 is, ende dat sulke onse gewoonte dat onse oren ook daerom best doet 318 gevallen: ende meyne oversulkx, dat wy onse monden, ende oren 319 liever aen regelen behoren te gewennen, ende dat wy daerom in sulke 320 manieren van spreken matig moeten wesen, om den vasten regel niet 321 te verbreken, tot nodig ende zierlijk onderscheyd der gevallen. 322VIII. De eerste buyginge des gevers ende ofnemers van't geen-Ga naar voetnoot322323derleije geslachte, het kind, van het kind, wort gemeynsaemer ge-Ga naar voetnoot323324bruykt: maer de twede, den kinde, vanden kinde, is eygentlijkerGa naar voetnoot324 325 ende zierlijker: also sy de gevallen beter onderscheyd. Daer sijn ookGa naar voetnoot325 326 woorden van't geenderleije geslachte, die mede in den aenklager, ge-327lijk in den gever ende ofnemer met den konnen gebogen worden: als 328 aen den kruyze, door den gelove etc. welke woorden gemeynlijk in 329 den noemer ook uytgerekt konnen uytgesproken worden, als het 330 kruyze, het gelove. So seydmen ook hy is by den leven, by levenden 331 lijve, ende diergelijke. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
332IX. Also onse tale de soetvloeijendheyd dapper bemind, ende ver-333eyscht, so wil de meesten-tijd wel so aengenaem vallen, als den in den 334 ofnemer van't meer-voud, in't mannelijke ende geenderleije geslachte: 335 als vande mannen, vande kinderen: so nochtans dat het andere, van 336 den mannen, van den kinderen geenzins en mag verworpen worden. 337X. De woorden van't vrouwelijke geslachte worden slechts in 338 hunne ledekens gebogen, sijnde selfs in alle gevallen onbuygelijk. 339 T'gebeurd dan noch dat sy zomwijlen eene s inden barer aen-nemen: 340 in welken geval sy ook het mannelijke ledeken des gebruyken: ende 341 ook liever voor als na hunne bygaende woorden willen gevoegd we-342sen: als des werelds begrijp, des wijsheyds rijkdom, des lochts re-343gen, des sons stralen, des maens klaerheyd: voor het begrijp der we-344reld, de rijkdom der wijsheyd, de regen der locht, de stralen der sonne, 345 de klaerheyd der mane: hoewel ik achte dat men dese wijse van spre-346ken niet buyten nood, altijd niet lichtvaerdig, en behore te gebruy-347ken. Ja waer toe dese vermenginge der geslachten buyten den rijm? 348 Maer in den rijm moet het te met wesen, daer wy also (mijns oor-349deels) dickwils best spreken: want so klinkt het beter in mijne oren, 350 des werelds rond, des wijsheyds schat, etc. als der wereld rond, der 351 wijsheyd schat: maer het rond der wereld, de schat der wijsheyd, waer 352 ongetwyfeld wel alderbest geseyd, doch het en wil altijd in den rijm 353 niet. So houde ik dit dan liever ende eygentlijker voor eene wijse van 354 spreken in maniere van rijm-verlof, by de Poeten gebruykelijk, als 355 wel eene Phrasis ofte fraeijicheyd, quanzuys tot zieraed, buyten rijm, 356 ende nood. Wil dan noch iemand dese maniere van spreken in eene 357 vrije rede, nu, ende dan, ende by lust ende gelegenheyd gebruyken,Ga naar voetnoot357 358 Ga naar margenoot+dat kan ook met behoorlijke bepalinge in soberheyd wel gheschieden(10)aant..Ga naar voetnoot358 359XI. Wanneer een by-worpig woord met een self-standig woord 360 van 't vrouwelijke geslachte; met het oneygentlijke ledeken eene ge-361bruykt, t'saem gevoegd gesteld word, so word het ledeken niet onge-362voeglijk ook mannelijk een uytgesproken, insonderheyd in onse Hol-363landsche sprake, die tot verkortinge, ende uytbijtinge der zilben, ende 364 letteren sonderling genegen is: als een vroome vrouwe, ofte vrou; 365 een goede sake ofte saek: voor eene vroome vrouwe: eene goede sake. 366XII. De by-worpige ofteGa naar voetnoota) deelnemende woorden achter de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
367vrouwelijke self-standige in rechter t'samen-voeginge gesteld worden 368 mannelijk uytgesproken: de sake is klaer, de dochter is getroud. 369XIII. De by-worpige woorden voor mannelijke self-standige 370 vergrotens, ofte beswarens, ende uytdruckens gewijse gesteld, wil-371len dickwils niet ongevoeglijk in den noemer, gelijk in den gever, 372 ende aenklager, gebogen worden: het is so vroomen man als op voe-373 ten gaen kan: het is so trouwen knecht als men wenschen mag. De 374 geenderleije woorden willen desen voet ook wel volgen: het is al te 375 stouten kind. Maer ik achte dat het ledeken een in het by-worpig 376 woord niet duysterlijk besloten, ende begrepen is: het is so vroom 377 een man, het is so trou een knecht, het is al te stout een kind. Ja het 378 schijnt ook selfs in de vrouwelijke plaetze te hebben: het is al te swae-379ren saek: Haerlem is so schoonen Stad. 380XIV. De woorden van 't vrouwelijke geslachte willen dick-381wils gaerne, ofte in hunne ledekens alleen gesteld, ofte in hunne by-382gevoegde woorden in verscheyde gevallen eene r aennemen: als, ge-383trou tot der dood toe, uyt der stad, ter goeder ure, tot aller stond, uytGa naar voetnoot383 384 mijner hand, van dijner hulpe, in sijner onnoselheyd. 385XV. Als de mannelijke by-worpige woorden by ende voor de 386 self-standige gesteld worden in den noemer, ende aenklager van het 387 meervoud, so eyndigen sy in e: als de geleerde mannen: maer als 388 sy sonder self-standige woorden in plaetze van de self-standige selver 389 self-standelijk gebruykt worden, so gaense in en uyt: so segge ik: de 390 geleerden gevoelen dit eendragtelijk, ik meyne de geleerden van on-391sen tijd: op dat also dese gevallen van den noemer in 't eenvoud mo-392gen onderscheyden worden. So gebruyke ik ook den of-nemer des 393 meervouds: ik spreke van de verstandigen: daer ik anders soude moe-394ten seggen, ik spreke van de verstandige, ofte den verstandigen men-395schen. Willende evenwel de andere buyginge in't minste niet verwer-396pen, insonderheyd daerse dickwils sachter ende aengenaemer luyd: 397 met namen in de woorden enige, sommige, weynige, alle, andere, 398 ende diergelijke. 399XVI. Ik onderscheyde ook den gever van een by-worpig woord 400 self-standig gebruykt in beyde de getalen aldus, seggende in't een-401Ga naar margenoot+voud den gelovige, fideli, in 't meervoud den gelovigen, fidelibus (11)aant.. 402XVII. De deel-nemende woorden die in en uytgaen laten in 403 het meervoud, ende vrouwelijke geslachte so gevoeglijk (mijns oor-404deels) de n vallen, als sy eene e aennemen: ende daerom gebruyk ik-405ze also sonder onderscheyd. b.e. bedrogen, bedroge ende bedrogene, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
406gebonden, gebonde ende gebondene, gedwongen, gedwonge ende ge-407dwongene, verslagen, verslage ende verslagene. 408Dese dingen (voorwaer!) en sijn geene versierzelen, maer inder 409 daed, ende waerheyd verzierzelen van onse tale, uyt den aerd, ende 410 grond der selve opgesocht, hoe vreemd sy ook veel-licht sommigen 411 sullen mogen schijnen te wesen, door de ongewoonte, ende den ouden slof,Ga naar voetnoot411 412 waer door te wege gebragt is, dat wy op onse moeder-tale niets ter 413 wereld gelet, ende nu dus, nu so, los ende onvast gesproken, ende ge-414schreven hebben. Derhalven wy ook geene nieuwe tale en smeden, 415 maer arbeyden slechts de selve met regelen vast ende seker te maken, 416 datmen ons dan dank behoorde te weten, so verre van daer is het, 417 datmen ons sulkx voor euvel ofte ongoed soude willen afnemen. 418Ga naar margenoot+In't bysonder moet ik hier noch voords voor-voets, slechts eenGa naar voetnoot418 419 weynig vande Spellinge aenroeren, nu ik-er in ben. 420Ga naar margenoot+De a de hoofd-letter der letteren in alle talen, ende die voor alle 421 andere voor aentreed, geeft ons aenvankelijk in haren tweeklank vrij 422 eene sonderlinge opmerkinge: dewijl het seker is datter woorden sijn, 423 de welke naer de verscheyde Dialectus, ofte uytsprake onser Neder-424duytsche steden, ende landschappen, verscheyden oft met een vollen 425 mond, ofte met eene dobbele tonge, ende op de wijse van het blaeten 426 der schaepen worden uytgesproken. Men heeft in oude tijden, ende 427 vorige eeuwen hier op gansch niet gelet, ende alle die woorden op eene 428 wijse so maer heen geschreven: so het toch ongetwijfeld is, datmen de 429 spellinge naer de tale ende uytsprake moet richten. So moeter dan 430 onderscheyden geschreven worden. By dese geleerde tijd, in welke de 431 sucht tot onse moedertale daeglijkx merkelijk ende loffelijk groeijd, 432 ende haere verbeteringe wacker in achtinge ende ter hand genomen 433 word, hebben verscheyde dappere mannen ook op dit onderscheyd be-434scheyden beginnen te letten. Enige maken dit onderscheyd met aa 435 ende ae, met aa de ronde volle uytsprake, ende met ae de andere uyt-436druckende, diese gelijk de Grieksche Eta gebruyken. Dit is al enige 437 jaeren begonnen, maer naer den tijd weynig aengenomen: om dat 438 andere ook geleerde ende verstandige luyden, ende mede liefhebbers 439 onser moederlijke tale, achten dat sulke spellinge te wijd, sonder nood, 440 van't oude gebruyk aftreed, ende de rechte uytsprake ook eygentlijk 441 niet ende treft, als de welke den mond te wijd opspard, ende te hard en 442 onaengenaem klinkt, van wegen de volheyd ende swaerheyd der let- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
443ter a: daer anders de e inde aeGa naar voetnoot1) naer de oude spellinge den mond wederGa naar voetnoot443 444 wat toe treckt, ende de uytsprake merkelijk versacht: synde ook onder 445Ga naar margenoot+tusschen (12)aant. buyten twyfel seker dat deGa naar voetnoota) twe-klank ae sijne volle uyt-446sprake so wel kan bereyken als de andere tweklanken in e uytgaende ie, 447 oe, ue, de hunne in hunne gelegenheyd: baer, bier, boer, buer. Derhal-448ven of schoon dat gemelde gevoelen grootlijkx sijn bescheyd, ende groo-449te auteuren ende voorstanders heeft, ende ik gaerne bekenne, die be-450denkinge mede wel eer gehad ende gevolgd te hebben, ende noch daer 451 van niet vreemd te wesen, so het maer gevoeglijk konde ingevoerd 452 worden: te meer om dat ik de nieuwe ende onbekende maekzels, hoe-453danig de Latijnsche ae is, die wy hier anders tot onderscheyd gebruy-454ken moeten, ofte iets diergelijke, niet heel gaerne toe en stae: evenwel 455 op dat wy dan noch onse spellinge sonder de hoogste reden, voor den ge-456meynen man niet ongesien ende afschouwelijk en maken, ende van'tGa naar voetnoot456 457 oude gebruyk, so veel mooglijk is, nergens af en wijken: so soude ik 458 (de sake recht ende rijpelijk, naer mijn beste oordeel, ingesien) de voor-459slag, ende 'tgevoelen van den E. Christiaen van Heule, Mathematicus, 460 in sijne Spraek-konste, om de minste veranderinge, mij tegenwoordig 461 hier wel liefst laten gevallen: ende dien volgens de ae1) inde woorden vanGa naar voetnoot461 462 de volle uytsprake naer de oude spellinge laten blijven, ende de La-463tijnsche ae in die woorden gebruyken, die wat lijmende ende treckende 464 worden uytgesproken: om datze niet veel en sijn. Ende so veel mij be-465langd, so en weet ik niet, dat ik enig ander woord ter wereld weet, 466 als blaeten, dat ik also uytspreke, ende dat ook noch om dat geluyd der 467 schaepen wel uyt te drucken: hoewel wy hier ook selfs wel souden 468 durven blaeten ofte blaten seggen, ende schrijven: so dat ik dan dit nieu 469 maekzel der ae ten hoogsten noch nergens anders als in dat enigeGa naar voetnoot469 470 woord en hebbe te gebruyken, ende daerom dan ook dit gevoelen noch 471 dies te liever volge. Behalven dat het exempel van Cornelius Kilia-472nus by mij ook seer veel geld, die dese spellinge in sijn Dictionarium 473 ofte Woorden-lijste ook gebruykt: ende de oude Gentsche spelen ook 474 vrij wat seggen, die gemelde van Heule mede aldaer aentreckt. Waer 475 uyt ten minsten blijken kan, dat dit gevoelen nu niet eerst uyt de locht 476 geraept en word, nochte nieu en is, maer dat dese bedenkinge al voor 477 langen tijd inde molen is geweest, ende opentlijk gebruykt geworden. 478 Dese twee dingen dan komen hier (mijns oordeels) in bedenkinge, de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
479woorden vande onderscheyde uytsprake, ende het maekzel der uyt-480beeldinge, met veranderinge van het oud gebruyk, dat aen wedersijde, 481 hoement ook neemt, ende doet, noodwendig (gelijk ook billijk) voorvallen 482 moet: want de dobbele aa is so nieu, als de ae: alleen is hier dit onder-483scheyd, dat de ae eygentlijk onse letter niet en is, daer de aa maer eene 484 verdobbelinge van onse letter a is: daer-tegens so valt de ae in weynige 485 woorden voor, daer de aa in ongelijke meer, ja ontallijke, veranderinge 486 maekt. Dit staet so al vrij wat tegens malcanderen te heffen, ende te 487 wegen. Ende of schoon de gekoppelde ae der Latijnen onse letter ey-488Ga naar margenoot+gentlijk (13)aant. niet en is: lieve! wat reden even-wel, de minste ook, verbied 489 ons de selve vande Latijnen te ontlenen, ende voor de onse aen te nemen, 490 ende eygen te maken: te meer also sy met de losze ae seer groote ge-491meynschap heeft, ende sonderling geene veranderinge in het gesicht 492 en geeft? behalven ook noch dat dese lijmende uytsprake sich merke-493lijk met a ende e vermengd, gelijk het fatzoen vande ae mede-brengt: 494 maer de volle uytsprake vloeijd kennelijk ende tastelijk door die beyde 495 letters sachtkens heen, ende valt vande a op de e met eene aengenaeme 496 soeticheyd. Ende dan dat noch meer is, wat raed ook anders met die 497 gene die de volle ende harde uytsprake vande dobbele aa in sommige 498 woorden gebruyken, als in verscheyde plaetzen van Holland ge-499schied? want willen wy hun de dobbele aa benemen, als wijse op die 500 woorden paszen daer wy maer ae uytspreken, hoe sullen sy dan hunne 501 gemelde harde uytsprake van aa uytbeelden, die sy daer toe nood-wen-502dig moeten gebruyken? Hier op staet gewis wel dapper in desen ook 503 te letten. Ten kortsten wy meynen het ter weder sijde goed, ende souden 504 gaerne onderscheyden spellen, gelijk wy verscheyden spreken: het 505 komt maer daer op aen dat wy dat gevoeglijkst doen, ende met de 506 minste veranderinge, tot de meeste navolginge, ende ook sonder ver-507kortinge van anderen. Ende dewijle wy tot noch toe noch maer aen't 508 soeken sijn, ende gaerne in alles seker souden worden, so dienen wy na 509 malkanderen wat om te sien, ende te luysteren, om'tgevoeglijkste aen 510 te nemen, ende na te komen: ende so en mag ook niemand sijne inbeel-511dinge voor eenen regel laten gelden, om sijn gevoelen met de tanden 512 slechts vast te houden, naer 'tspreek-woord, suum unicuique pulchrum: 513[regelnummer]
Men heeft dat meest wel best besind
514[regelnummer]
Dat yder in sijn herzens vind.
515maer men moet het sijne gaerne om een beter geven, als men beter 516 sien kan. So en is dat ook so vreemd niet, by wijlen te veranderen, 517 eermen noch eenen vasten voet gegrepen heeft. 518[regelnummer]
Doorsoekt het al, en dan op't lest,
519[regelnummer]
Verlaet het slimst, en kiest het best.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
520Ook en moetmen niemand, slechts blindelings volgen, om dat hy het 521 seyd, ἀυτόσ ἐφα (alsmen seyd) maer om dat het sijnen vasten grond 522 heeft, ofte inden aerd der sprake, ofte in het gevolg, ofte inde onder-523scheyde uytsprake, ofte in het oud ende billijk gebruyk, ofte anderzins. 524 Ende wat mij hier wederom aengaet, segge noch als voren, dat ik dit 525 onderscheyd niet van doen en hebbe, dan veel-licht in dat gemelde enig 526 woord: dies ik dan ook by de oude goede spellinge billijk blijve: laten-527Ga naar margenoot+de (14)aant. voords insonderheyd sich malkanderen hier over wat nader ver-528staen, die dit onderscheyd naer hunne uytsprake wat meer gebruyken 529 moeten, ende ondertusschen wachtende wat streek de geleerden met der 530 tijd meest sullen houden, om mij daer na, dies nood sijnde, als dan na-531der te schicken, ende te wenden: ende dat niet so seer, om mijne onder-532scheyde uytsprake, die ik sonderling niet en hebbe, gelijk nu meer-533maels geseyd is: maer om te verstaen te geven hoe ik die woorden uyt-534spreke. Maer wat wil ik nu alrede om de uytsprake van anderen door 535 onnodige veranderinge mijn werk by den gemeynen man onaenge-536naem maken? Ende dat ik hier aldus van mij segge, geef ik ook also 537voords onsen Haerlemmers, ende Amsterdammers al te samen te be-538denken: al is schoon dit maekzel der aa alhier te Haerlem (meyn ik) van 539 Koornhert eerst geboren, ende t'Amsterdam voords meest opgevoed. 540[regelnummer]
Haec alternanti potior sententia visa est.
541[regelnummer]
Na bey-sijds overleg, en goeden rijpen raed,
542[regelnummer]
So kies ik voor het best dat hier geschreven staet.
543DeGa naar voetnoota) drie-klank aey wil ook aldus beter vlotten in kraeij, kraeijen,Ga naar margenoot+ 544 saeijen, maeijen: daer ik sie, datmen anders kraaij, kraaijen, saaijen, 545 maaijen beswaerlijk durfd schrijven, houdende ook dat de tweeklank 546 ay kraij, kraijen, saijen, maijen de uytsprake niet wel en voldoet. 547Eer ik van de c richtig ende bescheyden kan spreken, so moet ik teGa naar margenoot+ 548 voren mijn gevoelen van de z openen; also ikze voor de klinkers e, 549 ende i gelijk de z recht uytgesproken uytbrenge: alwaer ik dit dan 550 eerstelijk segge, dat de letters s, ende z, verschedene letters sijn, als 551 dat immers niemand sal konnen, ofte durven ontkennen, ende daerom 552 qualijk overhoop geworpen, ende onder malkanderen in't wilde, ende 553 op den dollen bof, onder een gemengd, ende gebroud worden, so dat 554 woorden van eene uytsprake, ja het eene ende 'tselve woord, nu met 555 eene s, nu met eene z, sonder onderscheyd word geschreven, ook 556 van luyden die letters gegeten ende herzens hebben, dat dan immers 557 geenzins en kan bestaen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
558Wat nu voords de letter z aenlangd, segge daer van, dat ik ze lie-559ver voor een soet-scherpe, dan doof-swaere letter soude konnen aenne-560men: ofschoon het tegen-gevoelen in onse verdorve uytsprake vrij 561 wat voets schijnt te hebben, ende dapper begint sonder wettelijk oordeel 562 aengenomen ende gevolgd te worden. Ik segge eene soet-scherpe letter: 563 dewijle Fabius Quintilianus haere uytsprake met de Grieksche y voor 564 de aldersoetste ende aengenaemste aller letteren houd. Iucundissimas 565 (inquit) ex Graecis v et z literas non habemus, vocalem alteram, alteram 566 consonantem, quibus nulla apud illos dulcius spirant: quas mutuari 567 Ga naar margenoot+solemus (15)aant. quoties illorum nominibus utimur. Quod cum contingit, 568 nescio quomodo hilarior protinus renidet oratio, ut in zephyris, zopy-569risque: quae si nostris literis scribantur, surdum quiddam et barbarum 570 efficient, et velut in locum earum succedent tristes et horridae, quibus 571 Graecia caret. Lib. XII Cap. X. So dat wyse daerom geene seta, maer 572 tseta, dat is zeta behoren te noemen, ende onse kinderen aen sulke uyt-573sprake in de scholen te gewennen. Ik hebbe hier toe de meeste ende 574 beste spraek-ervarenen opgesocht, ende met vlijt ende moeijte door-575gesien, die ik hebbe konnen bekomen, als Desiderius Erasmus, Iulius 576 Caesar Scaliger, Theodorus Beza, Iustus Lipsius, Iacobus Ceratinus, 577 Adolphus Mekerchus, Petrus Ramus, Petrus Antesignanus, Fridericus 578 Sylburgius, Franciscus Sanctius, Iohannes Scapula, ende meer andere: 579 ende en kan niet wijser worden, of sy sijn meest, so maer niet al te mael, 580 in dit gevoelen. Want dit staense eerst al te samen toe, dat de z iets 581 meer gedaen heeft by de Grieken, ende Latijnen als de s, sijnde eene 582 dobbele letter van kragt, ende uytsprake, als eene d met eene s. Ook 583 stemmen sy vast al te samen daer in, dat de Latijnen die uyt-sprake 584 beswaerlijk hebben konnen treffen, ook naer het getuygenisze van Fa-585bius Quintilianus aldaer: dat ik dan daerom segge, dat het ons ook so 586 vreemd niet en moet dunken, dat wy het ook so juyst niet en doen. Hier 587 in komen sy ook meest al over een, dat de Italiaenen, ende Hoogduyt-588schen de naeste ende rechtste uytsprake behouden hebben: dat wy in-589sonderheyd ende voor al (mijns oordeels) hier wel merken moeten op dat 590 wy onse uytsprake naer de hunne richten, ende daer mede vergelijken 591 mogten. Ende op dat ik nu van de Italiaenen niet en spreke, die hier te 592 lande so niet bekend en sijn, wie en weet niet, dat de Duytschen de z 593 scherp uytspreken? ofte wie twyfelter ook aen, of de Hoogduytsche 594 sprake is de moeder-tale van de onse, ofte, om beter te seggen, de eene 595 ende de selve sprake: behalven dat syse wat hooger ende mannelijker 596 uytbrengen, ende wy die wat laeger ende minnelijker spreken? Ende 597 wat reden salder dan ook ter wereld wesen, waerom wy van de oor-598spronkelijke uytsprake van de letter z selve, ende van de uytsprake | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
599van onse moeder-tale sullen af-wijken, dat wy ons met de Hoogduyt-600schen niet en souden vergelijken: te meer ook om dat de oude Romey-601nen, ende de nieuwe Latijnen, ofte Italiaenen de uytsprake van dese 602 letter met de Hoogduytschen also gebruyken: dat ik nu van de Griek-603sche sprake niet en spreke, die immers de moeder is van de wereldsche 604 geleerdheyd? Ende vrage, waerom toch wy hier liever willen alleen 605 gaen, ende eene uytsprake op onse eygene hand hebben, dan wy ons 606 met hun souden verenigen, ende vergelijken, dat ik in het minste niet 607 en kan verstaen: also immers de enkele letters in de eene tale niet an-608ders als in de andere, ofte ten minsten in alle, naer de oudste ende ey-Ga naar voetnoot608609genste uytsprake, behoren te klinken? Ofte waerom willen wy de 610 Ga naar margenoot+(16)aant. rechte uytsprake deser letter verlaten, ende die de selve noch recht 611 behouden, ende die te jagtig volgen diese den hals breken, ende qualijk 612 uytspreken, selfs naer het gevoelen ende getuygenisze van hunne ey-613gene tael-geleerden? Maer laet ons hier de tael-geleerden eens sel-614ver horen spreken, of iemand veel-licht dat van de gemelde talen ont-615kennen mogte. De wijd-beroemde Theodorus Beza in sijn Boek vande 616 vvaere uyt-sprake der Grieksche Tale, dien de hoog-geleerde Henricus 617 Stephanus over dit werk grooten lof geeft, seyd, dat de Grieksche z 618 van eene uytsprake is met de Hebreeusche Tsade: ende dat de Latijnen 619 in hunne uytsprake tot (ts) af-wijken, gelijk ook de Hebreen doen. Zeta 620 (inquit) opposuimus Tsade Hebraeorum, non Zain. Latini declinant 621 ad ts, sicut et Hebraei faciunt. Daer na: De Franzoysen (seyd hy) spre-622ken de z uyt als eene gebroke s: maer de Hoogduytschen, ende Italiae-623nen hebben de rechte uytsprake behouden. Galli quidem ut s infractum 624 sonant, Germani verò et Itali vel inviti veram pronuntiationem retinue-625runt. Adolphus Mekerchus van Brugge, in sijn 18. Kap. Dewelke grof 626 ende duydelijk leren, seggen, dat de z by na klinkt als (ts) by de Ne-627derduytschen, dat sy seer lichtelijk uytspreken, als sy met twee zilben 628 seggen tsamen, ende de Hoogduytschen bezalen: welk een lichte klank 629 is, ende het geswerm ende gesnor der bijen seer gelijk. Hetwelke Q. 630 Papyrius, Grammaticus, ook so schijnt te kennen te geven, als hy seyd, 631 dat de z klinkt gelijk de t voor de i by de Latijnen doet, otium, justitia, 632 etc. de welke sy uytspreken als ts. Qui crassè docent, monstrant z pro-633pemodum sonare quod Flandris ts, quod illi facillimè sonant, cum dua-634bus syllabis dicunt tsamen, id est fimul, et Germani bezalen, solvere: 635 qui sonus lenis est, apumque susurro persimilis. Quod etiam subindicare 636 videtur Q. Papyrius, Grammaticus. In his inquit syllabis sonus z litterae 637 immistus inveniri tantum potest, quae constant t et i, et eas sequitur | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
638vocalis quaelibet: ut Tatius, otia, justitia, et similia. Daer na. De Fran-639zoysen spreken de z uyt als eene gebroke s, de Nederlanders ook, als sy 640 seggen zoeken, zomen, zieden: de Hoogduytschen en de Italiaenen heb-641ben de eygene uytsprake behouden. Galli quidem ut s infractum so-642nant, et Belgae dum dicunt zoeken, quaerere, quod Graeci ζητειν zomen, 643 circumdare, circumsuere, a ζωννυειν zieden, fervere, bullire, quod Graeci 644 ζεειν Germani vere et Itali vel inviti veram pronuntiationem retinue-645runt. Fridericus Sylburgius in het 1 Kap. van sijne Grieksche Spraek-646konste: VVy Duytschen spreken de z uyt als ts. maer de Grieken wat 647 sachter als ds. Nos Germani efferimus z per ts: Graeci verò mollius 648 per ds. Onse Erasmus in sijn Boek vande rechte uytsprake vande 649 Latijnsche ende Grieksche Tale: De Hoogduytschen gebruyken de z 650 geluckelijk ende dickwils in hunne moederlijke tale: Eam (puta literam 651 z) Germani feliciter et frequenter usurpant lingua vulgata. Maer voor 652 allen spreekt de hoog-geleerde spraek-ervaren, ende groote ondersoeker, 653 ende richter van de Grieksche ende Latijnsche oudheyd Iustus Lipsius, 654 Ga naar margenoot+(17)aant. die mij in desen alleen genoeg voor allen is, hiervan gansch duyde-655lijk in sijn boek vande rechte uytsprake vande Latijnsche Tale, in het 656 XVI. Kap. daer hy aldus eerst vande letter S schrijft: Laet ons haeren 657 klank sien, die wat sachter ende soeter luyd als men die huyden uyt-Ga naar voetnoot657658spreekt. VVant wy verdickense, ende sprekense uyt niet wijd van ts, 659 sonus, saccus, even of het tsonus, tsaccus waer. Maer de sachte uyt-660sprake, die wy in't midden der woorden gebruyken, misi, Piso, asinus, 661 is waerachtiger, de welke wij Nederlanders behouden, seggende, sien, 662 saek, sout, swijgen: Ik en vrage na die geleerden niet, diese als 663 de verdorve C willen uytgesproken hebben, Seleucus, simia, sanus. 664 Qualijk. Sonum potius ejus videamus, qui lenior paulò quam hodiè 665 efferunt, molliorque. Incrassamus n. et haud longè pronunciamus à 666 T S, sonum, saccum ctc. quasi esset tsonus, tsaccus. At lenis ille effatus 667 verior est, quem servamus in mediis vocibus, misi, Piso, asinus, etc. 668 in margine habetur: quem Belgae retinent, sien saek, sout, swijgen. 669 Viros doctos non audio qui efferri ut corruptum illud C volunt, Seleu-670cus, simia, sanus, malè: et transeunt in vitium quod Συριγμοσ Graecis. 671 Terentianus a lenitate hac nostra est: 672agitur pone dentes, 673Sic levis, et unum ciet auribus susurrum. 674Vbi sic lenis malim, ex Victorino, qui ferè haec transcripsit. 675Ende daer na vande letter Z: Mij is de Letter Z noch overig, de welke 676 voor ds eendragtelijk gehouden word: moet daerom also uytgespro- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
677ken worden dsona. Dseno, dselus, madsa, Medsentius. VVy doen 678 huyden gansch qualijk diese sachter uytspreken als de S selver, Super-679est mihi Z, quam valere D S. consensu tradunt: ideò et sic efferenda: 680 dsona, Dseno, dzelus, madsa, Medsentius. Nos hodiè pessimè, qui 681 mollius quam ipsum Sigma. 682Dit is hier ook noch met-enen over de Z wel te merken, dat de selve 683 sich nergens op en doet, dan alleen voor de klinkers: want nimmermeer 684 kan eene dobbele letter in het hoofd van eene zilbe gevoegd worden met 685 eene andereGa naar voetnoota) meklinker, seyd de geleerde Petrus Ramus in het 686 III. Boek van sijne Spraek-konstige Scholen. Vitium (inquit) faciunt 687 qui z ante m scribunt: nunquam n. duplex in capite syllabae posita 688 potest cum alia jungi consonante. So kan dan volgens de z voor de wGa naar voetnoot688 689 ofte wa, (alsze sommige noemen) geene plaetze hebben in zweren, zwij-690gen, etc. als nochtans aldus van sommigen gepleegd word. Maer ik 691 gebruyke de letter s voor alle de meklinkeren. 692Dit komt hier ook noch by ten overvloed in bedenkinge, dat wy so 693 bijster veel z in onse tale sullen moeten gebruyken, so het tegen-gevoe-694ten vande z stede grijpen sal, niet alleenGa naar voetnoot1) tegens onse gewoonte, maer 695 ook tegens het gebruyk van alle andere spraken. 696Ik konde ook dit ons waerachtig gevoelen met de praktijke van 697 Ga naar margenoot+(18)aant. onse voor-ouderen wel enigzins bevestigen: maer dewijle ik sie inde 698 alder oudste drucken, datze over al sich selven niet gelijk en sijn, ende 699 inde spellinge nergens seker, gelijk dat ook een gemeyn ende slordig 700 gebreck tot noch toe doorgaens by ons geweest is, so houde ik mij 701 liever geheel aende nature ende grond vande letter selve, ende haer 702 wettelijk gebruyk in alle de voorgemelde talen. 703Ik gebruyke dan de z met sulke uytsprake, als nu geseyd is, in alle 704 Nederduytsche namen, ende in alle onse andere woorden: maer de 705 oorspronkelijke Hebreeusche, ofte Grieksche eyge namen, ende alle 706 andere woorden, die wy van elders ontleend hebben, schrijf ik naer 707 hunne maniere, als uytheemsche, ende aengenomene, genaturaliseer-Ga naar voetnoot707708de ende geene natuerlijke Duytsche woorden: op dat ikze daer mede 709 uytsteke, ende hunnen oorsprong aenwijse: als Samuel, Salomon, 710 Sara, item sacrament, secte, signet, somme, persoon, suppliant, ende 711 diergelijke: die ik anders naer onse Nederduytsche uytsprake moste 712 spellen ende schrijven, Zamuel, Zara, zakrament, zecte, zignet, 713 zomme, perzoon, zuppliant. Want hoe seer ik ook alle vervalschinge, 714 ende verbasteringe van onse tale vijand ben, so segge ik hier dan noch | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
715 met den Roomschen Orateur M. Tullius Cicero in het begin van sijn 716 III. Boek van de eynden: Hoe vvel wy alle vreemde woorden der ouden 717 voor Latijnsche (ik segge nu Dutytsche) gebruyken, diemen nochtans 718 wel soude mogen verlatijnen (verduytschen) als Philosophie, Rheto-719rijke, Dialectijke, Grammatijke, Geometrie, Musijke: niettemin aenge-720sien sy by ons int gebruyk gekomen sijn, so houden wy se als voor de 721 onse. Quanquam ea verba, quibus ex instituto veterum utimur pro 722 Latinis, ut ipsa Philosophia, ut Rhetorica, Dialectica, GrammaticaGa naar voetnoot722, 723 Geometria, Musica, quanquam Latinè ea dici poterant, quoniam usu 724 recepta sunt, nostra ducamus. Wil hier dan noch iemand in de spellinge 725 recht door gaen, ende onse Nederduytsche uytsprake slechts volgen, 726 ende uytbeelden, als ik voor desen ook al gedaen hebbe, dien kan ik de 727 hand seer lichtelijk op het hoofd leggen, ende gansch gaerne sijn doen 728 inwilligen, ende toe staen: ja meynde ook selfs, met goede redenen, 729 sonder omsien, op dien voet noch te gaen, ten ware ik hier in mijn 730 voornemen schier tegens mijnen dank ende meyninge, door raed van 731 andere, geleerde mannen, die ik meer dan mij selven hebbe toe gegeven, 732 ware wederhouden. Want om de waerheyd te seggen, dewijle wy geen 733 Hebreeusch, Grieksch, nochte Latijn, maer Duytsch spreken, ende schrij-734ven, behoord dan onse spellinge de oorspronkelijke Hebreeusche, 735 Grieksche, ende Latijnsche uytsprake, die wy verlaten hebben (also wy 736 Duytschen daer in so wel onse vrijheyd hebben als de Grieken, ende 737 Latijnen) ofte onse aengenomene Duytsche te volgen? Hoewel dit 738 wederom daertegens in bedenkinge kan komen, ende niet sonder reden 739 ingebragt worden, dat de tweeentseventig vermaerde Grieksche Over-740Ga naar margenoot+setters van den (19)aant. H. Bibel, op de begeerte ende kosten van Ptolo-741meus Philadelphus, Koning in Egypten, uyt het Joodsche Land ont-742boden, ende van den Hogen-Priester Eleazarus afgesonden, ende bin-743nen Alexandrijen om de gemelde oversettinge vergaderd, de Hebreeu-744sche grondletters over al naer de eygenschap ende aerd der Grieksche 745 sprake eygentlijk ende grondig hebben vertaeld, ende overgeset: waer-746om ook de Latijnen de selve in hunne oversettinge hebben behouden, 747 ende de Grieksche Sigma Σ in hunne S veranderd: ende dat wy daeromGa naar voetnoot747 748 ook sulke spellinge in onse tale behoorden aen te nemen, ende geene 749 onnodige veranderinge ende afwijkinge buyten reden te maken. Maer ik 750 segge wederom daer toe, dat wy dan ook onse uytsprake naer de hunne 751 behoren te richten, ende hunne spellinge met hunne uytsprake te gelijk 752 te volgen, ende geen Zamuel, Zalomon, Zymon, Zara, uyt te spreken, 753 maer Samuel, Salomon, Symon, Sara, etc. dat wy nu niet en doen: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
754 want het is gansch seldzaem ende ongerijmd eene tale anders te schrij-755ven, ende anders te spreken: ende also ook in tegendeel geen Asarias, 756 Lasarus, Nasareth, maer Azarias, Lazarus, Nazareth, niet alleen te 757 spellen, maer ook uyt te spreken: gelijk sommige geleerden by wijlen 758 ook wel doen. Maer het is wederom beswaerlijk ende ongevoeglijk 759 tegens de gemeyne uytsprake te worstelen. Het sal dan veel-licht noch 760 wel best sijn (alles rijpelijk ingesien) desen middel-weg in te gaen, dat 761 wy de Grieksche ende Latijnsche grondletters, ende spellinge behou-762den als uytheemsche woorden, ende dat wyse evenwel naer onse 763 uytsprake om het gemeyne gebruyk uytbrengen, als ik nu ook doeGa naar voetnoot763.
Sic dies diem docet.
765[regelnummer]
So leerd de een den and'ren dag,
En siet men dat men niet en sag.
767Ende also nu ook dese opmerkingen in mijnen so voor als by-naem 768 plaetze hebben, op dat mijne veranderinge niemand veel-licht vreemd 769 en dunke, ende die qualijk en duyde, so moet ik dit hier ook noch seg-770gen, dat ik Samuel met eene s spelle, om de vermelde redenen, ende 771 Ampzing met eene z, om de rechte uytsprake. Ik schrijf ook Amp-772zing met eene g op't eynde, ende niet meer met ck: want also ik de 773 c van wegen haere over-tolligheyd naer de rechte spellinge moste 774 weg-werpen, (waer van terstond) ende also veranderinge maken, so 775 hebbe ik de g in de plaetze liever aen te nemen, waer in sy toch in de 776 Latijnsche sprake om der soeticheyd wille komt te veranderen. 777Ik kome van de z, tot de c, ende eerstelijk voor de klinkers e, endeGa naar margenoot+ 778 i: also se daer van eene ende de selve uytsprake met de z wel, datGa naar voetnoot778 779 is scherp, uytgesproken, onder ons bevonden word: want so spre-780Ga naar margenoot+ken (20)aant. wy cedel, ende zedert, cieraed, ende zickel op eene wijse uyt. 781 Derhalven hebbe ik de c in het begin dier zilben liever na te laten, ende 782 de z in de plaetze te gebruyken, ende zedel, ende zieraed, ende diergelij-Ga naar voetnoot782783ke woorden, aldus met eene z, ende met geene c te schrijven: want watGa naar voetnoot783 784 behoeven wy twee letters van eenen klank? Ik vrage ook, waeromGa naar voetnoot784 785 wy cedel, ende cieraed, met eene c, ende zedert, ende zickel met eene 786 z, ofte naer het gevoelen van hun die de s scherp uytspreken, sedert, 787 ende sickel, met eene s schrijven: ende waerom wy niet zedel, ende 788 zieraed met eene z, ofte sedel, ende sieraed met eene s, ende cedert, 789 ende cickel, met eene c spellen? Voor de klinkers a, o, ende u, en 790 voegd de c ter wereld niet, ende en kan de uytsprake ganschelijk niet | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
791 bereyken, die hier hard wesen moet, encle daerom ook als een k moet 792 uytgesproken worden: quaed genoeg, of wy dan selfs geene k en had-793den. Ende wilde hier wederom wel gaerne weten, welke ook de minsteGa naar voetnoot793 794 reden datter sij, waerom wy de c voor e, ende i, soet-scherp, gelijk eeneGa naar voetnoot794 795 z, ende voor a, o, ende u, hard, gelijk eene k, sullen uytspreken: het 796 welke mij (onder verbeteringe) te gansch vreemd aenstaet, ende onge-797rijmd dunkt: also ik niet en kan sien, hoe dat de letters, die tot sekere 798 bescheyde encle onderscheyde uyt-sprake gevonden zijn, van uytsprake 799 konnen veranderen? Het is selfs onwaerachtig, dat de oude Latijnen dit 800 gedaen hebben, naer het gevoelen van alle de kloekste spraek-ervare-801nen, de welke met goede redenen bewijsen, dat sy de c over al als de 802 Grieksche Kappa gebruykt hebben: also sy geene k en hebben: gelijk 803 de Grieken geene c en gebruyken. Ja Quintilianus selver verwerpt de k 804 opentlijk, als eene vreemde ende onnodige letter: also sy Latijnen de c 805 in plaetze hebben, ende voor alle de klinkeren gebruyken. Nam k 806 quidem, (inquit) in nullis verbis utendum puto: cum sit c litera, quae 807 ad omnes vocales vim suam perferat. Lib. I. cap. XIII. Waerom ook 808 Iulius Caesar Scaliger Lib. I. de Causis Linguae Latinae. Cap. X. van 809 sijne Franzoysen seyd, dat sy seer schandelijk doen, datze de c voor 810 de e ende i, tegens haeren aerd, ende het gebruyk der Latijnen, met 811 eene blasinge uytbrengen. Doch ik en wil hier evenwel van de Fran-812zoysen, ende Latijnen, ende anderen niet spreken, die de k uyt het 813 getal van hunne letteren hebben uytgemonsterd. Maer wat behoeven 814 wy de c eenen tweederleijen klank aen te dichten, daer't ons aen geene 815 eygene letters en gebreekt, ende daer van verschiets genoeg, ende de 816 volle ruymte hebben, ende voor e, ende i, de z, ende voor a, o, ende u, 817 de k gebruyken konnen? De c voor de me-klinkers in plaetze van de 818 k te besigen, is al te vreemd, ende en staet anders niet, dan als of wy de 819 k onder onse letters geene plaetze en wilden laten, ende de c over-al 820 met geweld ruym baen maken, of-zer diend, ofte niet. So gebruyk ik 821 dan de c nergens in het hoofd, ofte begin der zilben in onse Neder-822Ga naar margenoot+duytsche woorden. In het laetste (21)aant. der zilben mosten wy naer de 823 konste, ende de rechte uytsprake, de k ook veel liever dan de c ge-824bruyken: also de k, ende de c niet, in't meervoud, ende het vrouwelijke 825 geslachte, op nieu opgenomen, ende verdobbeld word, als dikke, strik-826ken; so ook in deGa naar voetnoota) werk-woorden trekken, dekken: daer ik niet sien 827 en kan, dat de verdobbelde k onhebbelijker ende wan-schickelijker 828 staet, als de verdobbelinge van enige andere der me-klinkeren. Ende | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
829 aldus konden wy ook met-enen eenparig, ende sonder om-sien, alle die 830 woorden in't eenvoud slechts met eene k schrijven, die in't meervoud, 831 ende vrouwelijke geslachte de k verdobbelen, ende den druck aller-832wegen van die onnodige, ende over-tollige c verlichten: ende konden 833 dik, ende bok, etc. so wel als dijk, ende boek, sonder c schrijven: daer 834 wy nu anders dick, ende bock spellen moeten, om dicke, ende bocken, 835 in het vrouwelijke geslachte, ende het meervoud, daer van te konnen 836 maken: waerom dan Iakob vander Schuere, ende David Mostart, ende 837 anderen, sulke spellinge met recht hebben aengenomen: die ik vaste-838lijk gedacht hadde hier te volgen: also ik ganschelijk met hun in dat 839 gevoelen ben: ten ware ik gevreesd hadde, dat alle dese veranderingen 840 niet wel te gelijk over de brugge en souden willen: te meer, also de 841 oude spellinge ook goed ende lijdelijk, ende in het gevolg gegrond is. 842 'Tsal mij ondertusschen genoeg sijn, de rechte streke aengewesen te 843 hebben, die alle verstandigen met der tijd, eens mogen na-sien, ende 844 na-denken. Ook sal ik veel-licht dit ten minsten by alle buyg-saemen 845 ende leer-gierigen door dese opmerkinge te wege gebragt hebben, dat 846 sy sien ende tasten sullen, hoe overtollig wy dickwils dese letter c 847 gebruyken, daerse niets ter wereld te doen en heeft, ende daer't de k 848 alleen ten vollen kan beschicken, als in ik, ook, ende alle self-standige, 849 ende by-worpige woorden, die in't meervoud, ende vrouwelijke ge-850slachte de k niet en verdobbelen: daer ikze dan ook over al, als eene 851 onnutte, letter hebbe uytgeworpen. Dit heeft de geleerde Pontus de 852 Heuyter ook al by sijnen tijd seer wel vernomen, datmen die beyde let-853ters gansch qualijk ende overtollig te gelijk gebruykt: maer hy heeft 854 de c behouden, ende de k verworpen, schrijvende ic, ooc, alwaer sijne 855 E. inde verkiesinge der letteren, naer uytwijsen van heure uytsprake, 856 kennelijk ende gewiszelijk gemist heeft. De c dan heeft haere eygent-857lijke plaetze, ende gebruyk alleen in het midden der zilben, staende 858 voor de h, ende dat, ofte achter de meklinker s, in schaden, scheren, 859 schieten, schoren, schuren, etc. ofte achter alle de klinkers, in trachtenGa naar voetnoot859, 860 slechten, richten, vochten, suchten, ende diergelijke: waerom David 861 Mostart de c chi noemd, om dese haere uytsprake uyt te drucken: hoe 862 wel Pontus de Heuyter meynd, dat de c achter alle de klinkers over-863tollig is, ende de h alleen genoegzaem, schrijvende saht, sleht, liht, loht, 864 tuht: welk gevoelen sijne bedenkinge ook wel waerdig is. 865Ga naar margenoot+(22)aant. Dat ik van de z inde ontleende woorden geseyd hebbe, dat volge 866 ik ook also op den selven voet, ende om de selve redenen, in de letter c: 867 so schrijf ik Cicero, Cesar, calmus, ceremonie, credentie, civet, consci- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
868entie, consent, cubit, ende andere; ende niet Zizero, Zesar, kalmus, ze-869remonie, kredentie, zivet, konzienzie, konzent, kubit: gelijk ook de 870 Romeynen het Grieksche woordeken Kalendae met de Grieksche Kap-871pa mede gebruykt hebben. So spelle ik ook Marcus, ende Laodicea, 872 ofte Laodiceen, ende niet Markus: om dat het eygentlijk een La-873tijnsche naem is: als-mede een Latijnsche uyt-gang ende buyginge: 874 nochte ook Laodizea: om de Latijnsche aengenome spellinge: noch-875te Laodikea: om dat wy van de harde Grieksche uyt-sprake af-wij-876ken. Dit doe ik nochtans also wederom, dat ik den genen, die onse 877 Nederduytsche spellinge liever onbeschroomd mogte volgen, in't al-878derminste, nochte in geenderleije maniere, en begere tegens te spreken: 879 want heeft het den Romeynen vrij gestaen, de Grieksche Kappa in ca-880lendae, calamus, academia, ende andere, in hunne c aldus te verande-881ren, die dan noch by hen van eene uytsprake met de k was: waerom 882 toch en sullen wy Nederlanders niet met gelijk, ja meerder recht, de 883 uytheemsche woorden van de c met onse k mogen spellen: te meer, 884 also onse c dien klank, die hier vereyscht word, geenzins en kan vol-885doen, ende de k hier de rechte letter is? Inde woorden die wy niet 886 van de Latijnen, maer die sy ende wy van de Grieken ontlenen, die 887 geene c, maer k hebben, wil ik ook de k alleen gebruykt hebben: als 888 Katechismus, katholijk, akademie, katarre, klisterie, ende dierge-889lijke. Dit wil ik ook also van hunne eyge namen achtervolgd heb-890ben, als Korinthen, Kolossen, Kadmus, Nikolaes, ofte Niklaes, ende 891 Klaes, Katelijn, ofte Katharijn, Jakob, Lukas, ende alle andere: 892 die alleen uytgesonderd, daermen aen twyfelen mogte, of wyse vande 893 Latijnen ofte Grieken ontfangen hebben, ofte wel Latijnsche namen 894 sijn, maer in het Grieksche Nieuwe Testament gebruykt worden, ende 895 van daer insonderheyd, tot ons overkomen, ende in onse Nederduyt-896sche tale naer onse buyginge ende maniere van uytsprake sijn aengeno-897men, de welke men dan, naer gevallen, op beyde wijsen sonder onder-898scheyd konde gebruyken, als Cornelis ofte Kornelis, ende watterGa naar voetnoot898 899 sulke meer mogen sijn: hoe wel dit ondertusschen daertegens altijd vast 900 ende seker blijft dat de k overal de uytsprake by ons best voldoet. 901Ga naar margenoot+Vande tweederleije e, de eene van sachter, ende de andere van har-902der ende dobbelder uytsprake, de eene de Grieksche Epsilon, ende de 903 andere hunne Eta niet ongelijk, eene anderhalve letter in kragt, ende 904 waerde, en spreke ik hier tegenwoordig niet: also wy dat onderscheyd 905 (mijns wetens) alhier te Haerlem niet en gebruyken. Diese dan noch 906 hebben, mogen hunne Dialectus ofte maniere van uytspreken, billijk, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
907 vrijelijk uytdrucken: waer toe sommige eene geteykende é, endeGa naar voetnoot907 908 Ga naar margenoot+sommige (23)aant. de Grieksche Eta voorstaen, dat mij gelijke veel is, als 909 sy het slechts eens konnen worden: altijd kan de dobbele ofte breede 910 ee (alsze sommige noemen) hier niet voegen: alsose te breed gaet, ende 911 sy eene derde uytsprake tusschen de enkele ende dobbele e hier mede 912 willen uytdrucken. Wat mij aenlangd, ik schrijf over al eene enkele 913 e naer mijne uytsprake, ende late het gaerne andere naer hunne 914 uytsprake lesen; gelijk ik ook hunne spellinge ,ende uytsprake naer ais 915 de mijne moet uytbrengen, ende spreken. 916De Twe-klank eu doet sich op in deugd, vreugd: waer voor sommigeGa naar margenoot+ 917 den twe klank ue gebruyken: maer ik meyne dat het buyten alle twyfel 918 behoord te wesen, dat wy de e voor de u, in dien twe-klank hooren. 919De Twe-klank ue hoordmen in muer, suer, dien ik liever soudeGa naar margenoot+ 920 gebruyken, als de breede uu: om dat die den mond wat suer toetrekt, 921 ende wat te hard schijnt te luyden, te meer om dat ik node vande 922 oude spellinge onnodig afwijke: als mede, op dat ik desen twe-klank 923 met de ae gelijk make. 924De g en gebruyken wy Nederlanders op de Fransche wijse nietGa naar margenoot+ 925 onderscheyden, diese voor de e ende i sacht, ende voor de andere klinkers 926 hard uytspreken, als die gene weten die de Fransche sprake verstaen: 927 maer altijd hard ende op de selve wijse: waerom sy ook by ons geen je 928 maer ge heet. So is het dan eene walsche ende valsche, ende onlijde-929lijke spellinge in onse tale, datmen Jillis met eene g aldus Gillis 930 schrijft: ende vrage wat reden datter sij, waerom de g in Gijsbert hard, 931 ende in Gillis sacht word uyt-gesproken? dat onse huys-luyden van 932 Jisp wel beter weten, die Jisp, en geen Gisp en schrijven. Ja wy 933 maken het hier ook noch veel slimmer ende slordiger als de Franzen: 934 want daer sy de g verscheyden gebruyken voor verscheyde letteren, 935 daer doen wy het hier voor de selve: ofte doen sy dat ook somwij-936len voor de e ende i, so doen sy dat dan noch met bescheyd, reden, ende 937 ordre, ende geven de nieuwe harde uytsprake met eene tusschen u te 938 kennen, daer onse tale niets van en weet. So mosten wy dan dese 939 openbaere malle ende lamme dingen afschaffen, ende nalaten, ende 940 de g spellen, als wyse spreken, ende daer wyse spreken, ende elders 941 afkeuren, ende uytmonsteren. 942De letter h is maer eene adem-halinge, ende aen-blasinge: waeromGa naar margenoot+ 943 sy by de Grieken onder de letters niet geteld en word. In onse sprake 944 beslaetze de plaetse van eene letter, ende heeft haer merkelijk ge-945bruyk, ende met namen staetze voor de klinkers in het hoofd der zil-946ben: ook wilze gaerne achter de c gesteld worden, als recht, slechtGa naar voetnoot946, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
947 licht, etc. daerse met de c te samen een geluyd slaet als onse g. In de 948 zilben met sc beginnende, wilse ook die meklinkers wel volgen om 949 heure hardicheyd merkelijk te versachten, als schrijven, schamenGa naar voetnoot949, 950 Ga naar margenoot+24)aant. scheyden: ofte ook eene zilbe eyndigen, mensch, vleesch, visch. Met 951 dese letter mallen wy te bijster, ende gebruykense gansch dickwils op 952 ongevoeglijke plaetzen: veele en konnen niet eene g aen enige klin-Ga naar voetnoot952953ker hechten, of de h moeter tuschen staen pronken, dat een lelijk mis-954bruyk van dese letter is: ja onse druckers misbruykense in plaetze van 955 hunne spatien, ofte plaetz-vullingen, ende stoppingen der regelen. Maer 956 wat maektze daerse geen gebruyk en heeft? ja wat maektze daerse de 957 rechte uytsprake verderft? So heb ikze dan over al den voet gelicht 958 daerse maer een druck-beswaerster, ende o in't zijfer, ende heel ende 959 al onnut ende overtollig is. 960Ga naar margenoot+Wy hebben tweederleije enkele i, eene klinker i, ende eene meklin-961ker staert-j, die wy je noemen tot onderscheyd. De klinker i kan over 962 al inde zilben plaetze hebben, ende word gesteld ofte voor sich selven, 963 ofte voor ofte na de meklinkers, ende ook voor ofte na de klinkers, in 964 de twe ende drie-klanken: de meklinker je word alleen in het hoofd 965 der zilben voor de klinkers gevonden. Dit onderscheyd moet in het 966 schrijven wel waergenomen worden. Wy hebben ook eene dobbele i, 967 die wy in't groot gelijk de Grieksche Ypsilon Y, ende in't kleyn gelijk 968 hunne Gamma y schrijven: doch de uytsprake heeft daer mede geene ge-969meynschap ter wereld: want de Grieksche Gamma heeft eenen klank 970 met onse g, ende de Ypsilon de selve uytsprake met onse u. Niettemin 971 so schrijf ik de Grieksche woorden naer hunne spellinge, ende brengse 972 uyt naer onse uytsprake, gelijk ik ook van de z, ende de c, hier boven ge-973seyd hebbe: als tyran, tyrannije, Cyprus, Symeon, ende diergelijke. IkGa naar voetnoot973 974 noemse eene dobbele i, ende geene enkele zieraed i, ende die niets meer 975 en sonde doen als eene gemeyne i: want so mostese by de enkele i in het 976 a b c gesteld worden, ende niet achter aen onder de dobbele letters, 977 daerse ook wel-eer inde scholen eenen bysonderen naem van oy ofte oije 978 plag te dragen: nochte ook eene langdurige ende swaere i, om eene 979 lange silbe uyt te drucken: want dat en vereyscht (mijns oordeels) onse 980 tale niet meer als de Latijnsche, ofte enige andere: behalven inson-981derheyd dat men inde i eenen voet moet houden met alle de andere 982 klinkeren, die hierom niet verdobbeld en worden, gelijk het ook niet 983 en behoefd te geschieden: waer uyt met-enen blijken kan, datze onse 984 voor-ouders daer voor ook noyt en hebben aengenomen. Ende wat de 985 langdurige ende swaere klank-zilben aengaet: die moeten de vreem- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
986delingen door het gebruyk leren, gelijk wy ook in hunne talen moeten 987 doen: ofte wy mosten anders de selve over-al ende in alle klinkeren een-988parig met eene klank-mate op sijn Griekx teykenen, het welke by 989 ons in geen gebruyk en is: gelijk het ook so bijster nodig niet en is. 990 Dit verdobbelen, ende teykenen der swaere ende lange klinkeren is 991 vervolgens vande oude Latijnen ook gebruykt geweest, maer sulkx is 992 alle beyde ook noch in oude tijden met der tijd verdwenen: waer van de 993 Ga naar margenoot+(25)aant. hoog-geleerde Lipsius in sijn voorverhaelde Boek vande rechte 994 uytsprake der Latijnsche Tale wijdluftig ende vernuftig handeld. T'is 995 best dat wy dit in onse tale niet en beginnen, ofte so wy dan noch een 996 van beyde doen mogten, dat wy dan ook over al gelijk gingen. Daer en 997 isdan schier geene letter die wy beter koop geven, ende meer mis-bruyken 998 als dese y: dewijlse doorgaens voor eene enkele i gesteld word, als't ons 999 maer in 'thoofd schiet, ende inden sin komt: so wy toch op veele plaet-1000zen de minste bondige reden niet en konnen geven, waerom wyse daer 1001 meerder als elders gebruyken, behalven noch dat wy 'tselve woord 1002 nu wel met eene i, ende nu weer met eene y, los ende onseker schrijven, 1003 ende daer wy de y ook nergens (mijns achtens) en behoorden in te 1004 ruymen, dan daerse haeren klank voldoet, dat is daer wy geen eene i, 1005 maer twee ii moeten uytspreken; ofte daer het gevolg vande dobbele i 1006 word aengewesen. Ik hadde mij wel vast voorgenomen alhier recht door 1007 te gaen, ende met dese letteren in het spellen also niet te spelen, ende 1008 beyde so onse enkele i, als de y, heure behoorlijke kragt te doen hebben, 1009 ende de selve naer heuren aerd, ende nature te schrijven, ende te ge-1010bruyken, dat is, de i so wel voor eene i, als de a voor eene a, de e voor 1011 eene e, de o voor eene o, de u voor eene u, ofte enige andere letter voor 1012 sulkx alsze is, te doen verstrecken, ende de y eene dobbele i te doen gel-1013den, schrijvende gi, hi, si, wi, bi, twifelen, ider, idelheyd, arbeid, syn, 1014 myn, dyn, schyn, pyn, etc. naer't voorschrift van verscheyde oude 1015 drucken, hoewel nochte eenparig, nochte overal: also dese letters 1016 immers geen meer bastaerd en sijn als de andere: ten ware ik bevonden 1017 hadde, dat de luyden sich voords aen een stroo stoten; ende dat de 1018 quaede gewoonten, ende veroude misbruyken sulke ongetemde ende 1019 ongetoomde beesten sijn, datze niet gebreydeld, nochte bereden en 1020 willen wesen. Frangas n.citius quam corrigas quae in pravum indu-1021ruerunt seyd Quintilianus in sijn I. Boek, in het III. Kap: Gy kond in't oud mis-bruyk, en lang verloop der saken
Eer alles stucken staen, als 'tquaede beter maken.
1024Ende daer op het gemeyne Spreek-woord bedacht, ende betracht hadde: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1025[regelnummer]
Ne contra fluminis ictum.
En roeijt niet tegens stroom, en vloed:
'Tis yd'le moeijte wat gy doet.
1028Ende den raed van Horatius in Arte Poeticâ geluysterd, ende gevolgd 1029 hadde: Et quae 1030[regelnummer]
Despero tractata nitescere posse, relinquo.
Ga naar margenoot+(26)aant. Dat niet wil gaen,
Dat laet ik staen.
1033So laet ik hier dau den kloot lopen, ntet willende eene bysondere 1034 spellinge op mijne eyge hand hebben, nochte nieuwicheyd invoeren, 1035 tot der tijd toe, dat veel-licht van de geleerden iets eendragtelijk in 1036 dese sake mogte voorgenomen, ende gedaen worden. Evenwel niet in 1037 'twilde, nochte sonder bepalinge, onderscheyd, ofte reden: want ik 1038 soude gaerne alles sonder omsien, ende met volle sekerheyd schrijven, 1039 ende vast gaen, ende eenen eenparigen wiszen voet voor't slibberen 1040 grijpen, ende mij van alle twyfelingen geheel ontwarren: op dat, so ik 1041 veel licht mijn doen anderen niet en konde doen bevallen, mij selven 1042 ten minsten mogte voldoen, ende in desen dienen. Ik hebbe dan ge-1043seyd dat wy eene dobbele i hebben, van fatzoen als de Grieksche Gam-1044ma, y: ik hebber ten tweden by beweerd, dat sy inder daed eene dob-1045bele, ende geene enkele i en is: doch dat sy ondertusschen allerwegen 1046 van alle man tot een enkele i mis-bruykt word: ja hebber dat by be-1047vonden, dat, daerse te rechte voor eene dobbele gebruykt word, ook 1048 voor eene enkele, berispens gewijse, gelesen word: waer over ik ook 1049 sie, datze sommige heel ende al uyt hunne werken hebben uytgemon-1050sterd: so sy dan noch ook in de schrijf-konste daer voor is aengenomen. 1051 Maer het is al te mager om het maekzel van eene letter te knibbelen, 1052 ende strijd te voeren. Daer is ook noch dit ander fatzoen ij, dat van 1053 allen daer voor aengenomen is, daer veel-licht met reden veel meer 1054 konde tegen geseyd worden, indien het de pijne waerd waer, ende 1055 staende gehouden, ofte ten minsten met goeden grond, ende recht ge-1056twyfeld, ofze niet liever eene klinker i, ende me-klinker je en beho-1057re te gelden, die in geene eene zilbe te gelijk en konnen staen, of de je 1058 moste voorgaen, ende niet volgen: maer wel in twee zilben, de eene 1059 met de i besloten, ende de andere met de je begonnen. Konde daerom 1060 beter ende billijker (mijns oordeels) gebruykt worden in alle die woor-1061den, in de welke de i voor eene klinker gesteld word in twee ver-1062scheyde zilben, in de welke dan de i by ons also word uytgesproken, als | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1063 ofze in de volgende zilbe wederom op een nieu werde op-genomen: 1064 als prijeel, vijolette, pijonnier, vrij, vrije, alderleij, alderleije, bijen, 1065 dijen, keijen, leijen, meijen, gedijen, ende diergelijke: ende konde 1066 dan ook also de y haere oude kragt, ende waerde behouden: ende 1067 de enkele i haere volkome plaetze bekleden. Maer sal nu dat fat-1068zoen (ij) de dobbele i verstrecken, wat reden iszer waerom de selve 1069 met dese hangende staerte word besloten? men konde haer immers 1070 veel liever dese staerte af-houwen, ende so dan dit maekzel (ii) voor de 1071 dobbele i gebruyken. Doch het schijnt dat sulkx nu al te laet is, ende 1072 Ga naar margenoot+(27)aant. dat het nu al over-lang over-al de plaetze beset ende ingenomen 1073 heeft, door de druckers ende letter-gieters (acht ik) in het besit geko-1074men. So moeten wy dan nu ook van den nood eene deugd maken, als 1075 men seyd: dewijle het toch als noch anders niet en wil wesen. 'Tis ook 1076 even-veel wat fatzoen eene letter heeft, alszeGa naar voetnoot1) voor sulkx goed gekend, 1077 ende ook bekend word: so laet ikze dan ook gansch gaerne in heureGa naar voetnoot1077 1078 waerde, ende wesen blijven. Maer dit moet even-wel ondertuschen 1079 vast gaen, dat wyse niet onder een en vennengen, maer yder op heure 1080 plaetze onderscheyden gebruyken. Ook moet het nodig gevolg heylig 1081 ende onverbrekelijk gehouden worden, als het welke eene bysondere 1082 natuerlijke eygenschap, ende groote kragt, ende aensien in onse tale 1083 heeft voor alle andere spraken. 1084Dewijle dan nu dit eerste maekzel maer eene enkele i sal mogenGa naar margenoot+ 1085 gelden, (ofte eene durige ende swaere klank-i, ofte eene anderhal-Ga naar voetnoot10851086ve, als andere spreken, daer ik ook te voren van gesproken hebbe) ende 1087 dat twede fatzoen, ij, de dobbele i sal moeten verstrecken, ende daer-1088om ook om des gevolgs wille ter plaetze gebruykt worden daer maer 1089 eene i word uyt gesproken: als in het meervoud, ende vrouwelijke 1090 geslachte, der self-standige, ende by-worpige naem-woorden, voor-1091naem woorden, werk woorden, ende andere, in pijlen, stijlen, rijke, 1092 mijne, sijne, lijden,Ga naar voetnoot2) etc. om 'tgevolg van pijl, stijl, rijk, mijn, sijn, lijd, 1093 strijd; so hebbe ik dan dese twee aldus onderscheyden gebruyken wil-Ga naar voetnoot10931094len: te weten, dit twede maekzel ij, dat voor de dobbele i word aen-1095genomen, daer wy twee ii moeten uytspreken: ofte daer het gevolg 1096 vande dobbele i word aengewesen: als mede inde woorden in de welke 1097 de i de klinkers ontmoet in verscheyde zilben, ende sy naer onse uyt-1098sprake merkerijk verdobbeld word: ende het andere eerste fatzoen, y, 1099 op alle andere plaetzen, daer wy't ook wel, ja beter (mijns bedun-1100kens) met eene enkele i konden beschicken: daer ik dan ook geheel 1101 gelijk, ende op eenen voet, rond ende algemeyn ga, in alle onse eyge | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1102Duytsche woorden van sulken grond, sonder onderscheyd. Want met 1103 wat reden sullen wy woorden van eenen aerd verscheyden schrijven? 1104 ofte waerom sullen wy viver, tiger, vileyn, rivier, linie, ende dierge-1105lijke, aldus met eene enkele i meer spellen, als de andere; ja nu ook 1106 met eene i, ende nu weer met eene y, als ik sie dat nu ende dan vast van 1107 veelen gedaen word in grooter onvasticheyd, ende ongestadigheyd? 1108 Gewis men moetze al te samen over eene kamme scheren. Derhalven 1109 een van beyde, ofte wy moetense al te mael met eene enkele i schrijven, 1110 het welke (mijns gevoelens) verre best waer: ofte en wil dat niet we-1111sen, ende wilmen dit de oude sleure toe geven, so moet men de y overal 1112 inhullen, ende plaetze maken. Maer also sommigen vyleyn, lynie, 1113 ende sulke meer, voor uytheemsche mogten keuren, ende daerom also 1114 de spellinge van hunne grond-tale met recht volgen: so moet ik dit 1115 Ga naar margenoot+(28)aant. hier eens seggen, dat ik mij in dese sake, tot eene bepalinge, voor 1116 ditmael, aen het oordeel van Kilianus gedenke te houden in sijn ver-1117maerd ende loffelijk Dictionarium, waer in hy grooten vlijt gedaen 1118 heeft op de ondersoekinge van den rijken schat onser woorden, ende 1119 derhalven die alle voor de onse aennemen, ende als de onse spellen, die hy 1120 onder het getal der uytheemsche niet en rekend, ende inde lijste onser 1121 woorden als eygentlijke onse heeft opgeteykend, hoedanige onder an-1122deren alle dese voor-gemelde sijn. Dat en sijn ook voords geene uyt-1123heemsche woorden, die met de uytheemsche enige gemeynschap heb-1124ben: also de selve grond-woorden in verscheyde talen konnen voorval-1125len. Keurd hy dan noch veel-licht enige weynige uytheemsche voor de 1126 onse, ofte onse voor uytheemsche, dat en kan in eene volle see van 1127 woorden niet veel maken, ende daerom ook het verschil dat hier soude 1128 mogen vallen niet groot wesen, nochte in den gemeynen regel sonder-1129linge inbreuke doen, ofte veranderinge veroorsaken: hoe wel dan 1130 noch hier op ook met-enen wel nader kan gelet worden. 1131Evenwel hebbe ik gansch beswaerlijk van mijn gemoed verkrij-1132gen konnen dit oude misbruyk der y inde twe ende drie-klanken in te 1133 ruymen, ende de enkele i tegens alle reden, ende den bescheyden aerd, 1134 ende eygenschap der twe ende drie-klanken uyt te monsteren: also 1135 die immers in sich selven door hunnen dobbelen klank eene swaere ende 1136 lange zilbe maken (als men't daer op nemen soude) sonder datze daer 1137 toe in 't minste enige versterkinge van buyten door verdobbelinge der 1138 letteren van doen hebben. Ende om de waerheyd te seggen, is het niet 1139 een nieu ende seldzaem verdichtzel, dat sommige de i so angstig ende 1140 beschroomd als eene halve letter maer uytspreken, ende de selve ik en 1141 weet niet wat voor eenen mierschen, vijsen, bekrompen, ongehoorden, 1142 valschen, mallen klank aendichten, ja dien den kinderen ook inde scho- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1143len soeken in te planten, die vande oudste Nederduytsche Drucken 1144 opentlijk word wedersproken, inde welke de i doorgaens als eene vol-1145slage letter plaetze grijpt: welke maniere ook van Pontus de Heuyter 1146 gevolgd, ende gebruykt word, die op onse tale wel de aldereerste (mijns 1147 wetens) aldus goede acht genomen heeft? Maer ik ben vast mede op 1148 de wagen, so moet ik ook mede varen: ende dewijle ik hebbe beginnen 1149 te wanken, so en kan ik het nu hier niet wederroepen. Dit ga dan noch 1150 so verre als het voeten heeft in die zilben die op den twe ofte drieklank 1151 rusten, als leyden, weyden: (want het schijnt toch dat dit de oorsake, 1152 ende reden van dese quaede gewoonte wesen moet: even of de i so vol 1153 niet en waer, ende so vast niet en stond als eene andere letter: want op 1154 haere magerheyd uytvlugt te maken, is mij al te mager om daer van 1155 te spreken, ende daer mede mijnen mond ende den goeden tijd te verslij-1156ten) maer het schijnt te gansch wijd buyten het spoor gehold, dat-1157men de arme i ook kaszeerd, ende de y over al indringt in die zilben die 1158 Ga naar margenoot+(29)aant. op den tweklank niet en blijven staen, maer op enige andere vol-1159gende letter voord rollen, als in geyt, guyt, gerechticheyd. Ende (lieve) 1160 waer om de i daer meer afgeschaft, als in den tweklank ie: want gelijkGa naar voetnoot1160 1161 de zilbe daer op haer niet en rust, also ook hier niet. Doch ik en mag 1162 hier van geene woorden meer maken: alleen so mogen alle verstandi-1163gen hier op eens met der tijd by gelegenheyd, (so't hun gelieven sal) in 1164 ernst letten. Ondertuschen dewijle wy vast aen het toegeven sijn; maer 1165 evenwel gelijk ende vast gaen willen: so staet dan wederom daer op te 1166 letten, dat wy desen tweklank in alle onse woorden sonder onderscheyd 1167 also schrijven, ende het eene niet met ei, ende het andere met ey, ofte 1168 het eene ende selve met alle beyde: gelijk ik nu dickwils geseyd hebbe. 1169Ende dit wil ik also vande gemeyne ende kleyne letteren verstaen 1170 hebben, daer wy dese twee gemelde maekzels hebben: maer also wy in 1171 de Kapitaelen, ofte Hoofd-letteren slechts een fatzoen vande Griek-1172sche Y hebben, so moeten wy ons daer mede over al behelpen. 1173Resteren noch de drie ofte meer-zilbige uytheemsche Grieksche, 1174 ende Latijnsche aengenome woorden daer de i plaetze heeft, ende 1175 staet te bedenken, hoemen't daer mede maken sal: want dewijle de 1176 selve naer'den Griekschen accent, ofte klank-maet in de voor-laetste 1177 zilbe kort ofte lang worden uytgesproken, ende wy geene geteykende 1178 klank-i, naer de Grieksche wijse, en hebben, ende niet-te-min wel 1179 diende onderscheyd gemaekt te worden, om den gemeynen man, die 1180 anders hier in licht konde komen te dutten, ende wy hier dan met de 1181 riemen souden moeten roeijen die wy hebben, ende ons met onse i ende | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1182 behelpen, ende daer-mede dit onderscheyd aenwijsen: so konden wy 1183 de ij in die woorden gebruyken die in de voor-laetste zilbe naer den 1184 Griekschen klank-maet eene lange i hebben, die wy dan ook so met 1185 eene ij uytspreken, also wy de letter i in de laetste zilbe naer den aerd 1186 van onse sprake in onse uytsprake schijnen wederom op te nemen, ende 1187 te verdobbelen: als Philosophije, Geometrije. Die wy daerentegens 1188 gewoon sijn kort uyt te drucken, als de Grieksche, akademie, blasphe-1189mie, tegens hunne uytsprake: ende de Latijnsche, victorie, glorie, 1190 naer hunne uytsprake: die kondemen met eene enkele i schrijven: daer-Ga naar voetnoot11901191men dan ook de twede; i om de korte zilbe niet en hoord, als wel in 1192 de andere. Gelijken voet mogtmen houden met de Bibelsche eyge 1193 namen: ende volgens Elijas, Hiskijas, Tobijas, Jeremijas, ende andere, 1194 aldus spellen: alsose gemeynlijk lang gebruykt worden. Maer de 1195 vrouwen-namen Athalia, Lydia, ende diergelijke, wederom op dese 1196 wijse: om datze naer onse aengenome gewoonte kort willen klinken, 1197 onaengesien datze de Grieksche accent, ofte klank-maet lang maekt: 1198 dewijle wy niet met de Grieken, maer met onse luyden spreken. 1199 So worden ook Tobias, Elias, Lysias, Gorgias, Ahasia ofte ias, Amasia 1200 ofte ias, etc. niet selden kort uytgesproken: daerentegens word 1201 Ga naar margenoot+(30)aant. Marija altijd lang gebruykt. Die nu beyde sijds in't gebruyk sijn, 1202 kondemen schrijven naer datmense wil uytgesproken hebben. In 1203 de twe-zilbige woorden daer-men de klank -maet niet ofte weynig 1204 hoord, daer mogmen [lees: mogtmen] 't by de Grieksche Iota sonder accent, ende onse 1205 i laten blijven, schrijvende Sion: als mede in die zilben daer de i in de 1206 klank-maet niet en komt, spellende diaken, diakenije. Dit is so maer 1207 mijn voorslag, dien ik in de schale van het gesonde oordeel aller 1208 verstandigen geve te wegen: om te sien wat de tijd hier ook allenskens 1209 sal willen toe-laten. Ondertuschen sal ik hier ook mijnen vorigen stijl 1210 houden, als ik in de uytheemsche woorden begonnen hebbe, ende de 1211 selve naer hunne gewoonte, ende spellinge, ende niet naer onse uyt-1212sprake schrijven, om die van onse inlandsche, ende eyge woorden, als 1213 boven, te onderscheyden. Onse luyden mogense middeler tijd in de 1214 Prosa, ofte vrije rede lesen als sy konnen, ofte ook als sy willen: inden 1215 Rijm sal't sich selven genoegzaem wijsen, daerse na de pijpen van de 1216 mate sullen moeten danzen. Dit en doe ik nu ook niet alleen ten op-1217sien van onse ij, maer ook van onse y: dat is, ik en schrijf de uytheem-1218sche woorden, in de welke de i voor eene andere klinker komt in twee 1219 verscheyde zilben, ende daer wy naer onse spellinge de i weder opne-1220men, ende de ij gebruyken, niet alleen met eene enkele i, naer hunne | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1221 wijse: als diaken, diakenie: maer ook die woorden, in de welke de i 1222 in't eynde der zilben staet voor eene me-klinker, ende daer wy naer 1223 onse vijse wijse de y besigen: als bibel, libel, librije. Dat ik nu daer-1224entegens librije, ende niet librie, gelijk ook poesije, etc. spelle, dat 1225 komt hier van, om dat wy den uytgang van die woorden van elders 1226 niet en ontlenen, maer van ons selven hebben. 1227Dat ik van de i in de Latijnsche woorden, inde voor-laetste zilbe 1228 kort uytgesproken, geseyd hebbe, dat heeft ook also plaetze in de onse, 1229 die met gelijken korten klank aldaer in die zilbe gebruykt worden, die 1230 wy daerom met eene enkele i aldus moeten schrijven: berrie, besie, 1231 lynie, kastanie, malie, olie, tronie, ende andere: gelijk wy in tegen-1232deel dit fatzoen der dobbel-i, ij, gebruyken, daer de uytsprake lang 1233 valt, naer den stijl der Grieken, uyt oorsake dat in sulke gelegenheyd 1234 de i om de volgende klinker in de uytsprake schijnt verdobbeld te wor-1235den, 'twelk anders in de korte zilbe so niet en geschied, als meermaels 1236 aengeroerd is: so spelle ik galeije, galerije, valleije, schalmeije, ende 1237 diergelijke. 1238Wy hebben eyndelijk ook noch een maekzel van twe enkele i, al-Ga naar margenoot+1239dus by malkanderen ii, in verscheyde zilben, van alle dese andere fat-1240zoenen onderscheyden, die dan moet gebruykt worden, wanneer de 1241 eene zilbe met eene i eyndigd, ende de andere daer mede begint, als 1242 kleiig, vleiig, vloeiig, leiig, vriicheyd, draeiinge, vermoeiinge, ende 1243 diergelijke. Dit waer nu ook wel weer mijn gevoelen: maer also ik 1244 Ga naar margenoot+(31)aant. over al eenen voet moet houden, so moet ik dan ook alhier den twe-1245klank, ofte enige andere zilbe met eene i besloten, met eene y schrijven, 1246 als kleyig, vleyig, vryicheyd, etc. Ende ofmen ook inde volgende zil-1247be de i naer onse uytsprake schijnt op te nemen, ende de je sich hier 1248 naer de selve tusschen de beyde i merkelijk ende tastelijk voegd, ende 1249 dringt, daerom wy ook wel kleyjig, ende vryjicheyd, etc. schrijven kon-Ga naar voetnoot12491250den: so soude ik dan noch die onnodige veelheyd der letteren vermijden 1251 Dan noch so soude ik om gemelde wederopneminge der letter i inde 1252 volgende zilbe, kleijig, vrijicheyd, etc. op de wijse van prijeel, pijonnier, 1253 etc. wel liefst spellen: ofte ten minsten kleijig ende kleyig, vrijicheyd 1254 ende vryicheyd, sonder onderscheyd. Maer de ij in de gemeyne spel-1255linge kleijg, vrijcheyd, dunkt my het rechte fatzoen niet te kon-1256nen wesen: om dat de staert-i de me-klinker je, ende niet de 1257 klinker i beteykend, ende beduyd. Dit hebbe ick also vande 1258 enkele ende dobbele i wel seggen willen tot merkelijk ende nodigGa naar voetnoot1258 1259 onderscheyd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1259Ga naar margenoot+De verdobbelinge van dese letter i hadde ons nu met de klinker en1260 aGa naar voetnoot1), ende o, ende de twe-klanken ae, ende ue, de markt wel konnen endeGa naar voetnoot1260 1261 behoren te setten, so wy de selve om der gewoonte ende des gebruyks 1262 wille, niet wat te ruym, ende al te veel hadden moeten toegeven. WyGa naar voetnoot1262 1263 willen dan slechts daer toe arbeyden, dat wy met gemelde twee an-1264dere klinkeren, ende twee twe-klanken te samen eenen gelijken voet 1265 mogen houden, op dat wy nimmermeer en behoeven om te sien, nochte 1266 te twyfelen, maer altijd seker mogen gaen, dat ik in de spellinge geheelGa naar voetnoot1266 1267 nodig achte. Ende also de minst beswaerde ende geletterde zilben met 1268 recht de beste ende zierlijkste te achten sijn: so willen wy onse beden-1269kingen in dese spellinge daer na richten, so veel als gevoeglijk doenlijk 1270 sal wesen. Ende (lieve!) waer toe ook toch dese lastige verdobbelinge 1271 der klinkeren, e, ende o, ofte onnodige by-voeginge der letter e tot de a, 1272 ende u, inde twe-klanken, ae, ende ue, als men het met de enkele lette-1273ren e, ende o, ende met a, ende u, sonder twe-klank, ten vollen kan 1274 beschicken? Ofte waer toe alle dese krabbelinge, ende brabbelinge, 1275 belemmeringe, ende beswaringe van den druck, als men't voor-by 1276 mag? Quod fieri potest per pauciora, frustrà fit per plura. Het geen geschieden kan met minder even goed,
Ist reden, datmen dat met meerder moeijte doet?
1279Ik verdobbele dan de gemelde klinkers e ende o, ende gebruyke 1280 ook die twe-klanken ae, ende ue, in alle self-standige naem-woorden 1281 van't mannelijke geslachte, in't meer-voud, om 't gevolg van't een-1282voud, daer die klinkers dobbel, ofte die twe-klanken gevonden wor-1283den: als aelen, steenen, boomen, bueren, komende van't eenvoud ael, 1284 steen, boom, buer. Weynige woorden uytgenomen, die vande Grie-1285Ga naar margenoot+ (32)aant. ken ende Latijnen tot ons over-komen, die in't eenvoud met die 1286 dobbele klinkeren ee, ende oo, ofte met die twe-klanken ae, ende ue, 1287 ingetrocken, ofte slechts met eene klinker e, o, a, ende u uytgereckt 1288 worden uytgesproken: als poeet, ofte poete, propheet, prophete, paep, 1289 pape, ende diergelijke, dieder meer mogen sijn: die dan ook int meer-1290voud met enkele, ofte dobbele klinkeren, met twe-klanken, ofte an-1291derzins, naer believen, konnen geschreven worden: poeten ofte poee-1292ten, propheten, propheeten, papen, paepen. Onder welk vaendel | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1293 der uytneminge ik ook met-enen soude begrijpen alle die woorden 1294 des mannelijken geslachts, die ook so wel verlangd, als verkort ge-1295bruykt worden: als naem ofte name, graef grave, heer here, neef ne-1296ve, soon sone, persoon persone, ende diergelijke. 1297Alle de by-worpige naem-woorden verdobbelen die klinkers, ofte 1298 houden die twe-klanken in het meervoud, ende vrouwelijke geslach-1299te, van gelijken, ende op de selve wijse, ende op den selven grond, ende 1300 om de selve reden, om datze in het eenvoud, en mannelijke geslachte, 1301 met verdobbelde klinkers, ofte twe-klanken worden uytgesproken: 1302 als swaer swaere, teer teere, hoog hooge, suer suere.Ga naar voetnoot1302 1303De voor-naem-woorden moeten ook op dese leeste schoeijen, ende 1304 naer desen regel gericht worden: haer haere: gelijk mijn mijne, dijn 1305 dijne, sijn sijne. 1306Maer in alle de self-standige naem-woorden van't vrouwelijke ge-1307slachte soude ik die verdobbelinge, ende twe-klanken na-laten, ende 1308 den druck van dese beswaringe ontlasten: so om de geslachten te on-1309derscheyden, als ook voornamelijk, om dat die woorden eygentlijker 1310 ende zierelijker in't eenvoud meer-zilbig worden uytgesproken, ende 1311 daerom dese verdobbelinge der klinkeren, ofte twe-klanken, niet en 1312 schijnen so nodig van doen te hebben: als mage, ere, schole, hure: of 1313 men ook schoon maeg, eer, school, huer kan seggen; ja wy Hollanders 1314 liever also ingetrocken spreken: ende daer van ook de twe-woorden 1315 maeg-drank, eer-sucht, school-dienst, huer-huys gemaekt worden: 1316 want alsmen die woorden ingetrocken ende een-zilbig wil gebruyken, 1317 so brengense die dobbele klinkers, ofte twe-klanken merkelijk ende 1318 uytsprakelijk voor sich, datze twe-zilbig uytgetrocken, ende eygent-1319lijk ende bescheyden uytgesproken, niet en doen. 1320Gelijk oordeel ende gebruyk sij vande uytgereckte woorden, die 1321 beyde van't vrouwelijke ende geenderleije geslachte sijn: als oge, ore, 1322 bore, spore, strale, ende andere. 1323In alle de Ga naar voetnoota) afkomstige woorden van alle de geslachten soude ik ookGa naar voetnoot1323 1324 desen voet houden, ende de verdobbelingen, ende de twe-klanken af-1325schaffen: als eenparig, enig, noodzakelijk, vrezelijk, smerig, nodig, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1326 dodelijk, geburig, gedurig, ende diergelijke: want wy en leren deGa naar voetnoota) 1327 stam ofte grond-woorden uyt de afkomstige niet, maer recht anders. 1328 Ga naar margenoot+(33)aant. In de dobbele, ofte twe-woorden, soude ik ook desen gang gaen:Ga naar voetnoot1328 1329 ka-dijk, se-man, stro-halm.Ga naar voetnoot1329 1330In alle de werk-woorden soude ik ook desen regel volgen, schrij-1331vende: gapen, leren, lopen, buren: also wy in den eersten persoon 1332 vandeGa naar voetnootb) verkondigende ofte aenwijsende maniere niet alleen en seggen, 1333 ik gaep, leer, loop, buer: maer ook ik gape, lere, lope, bure. Alleen 1334 den tweden persoon van het meervoud, in verscheydeGa naar voetnootc) manieren, ende 1335 tijden uytgenomen, daer enig gevolg aen vast is: gy spaert gy spaeret, 1336 gy eert gy eeret, gy loopt gy loopet, gy buert gy bueret. Daer detGa naar voetnoot1) 1337 voorvalt die in uGa naar voetnoot2) komt te veranderen, soude ik die verdobbelinge so 1338 nodig niet achten: om dat het gevolg toch evenwel door die verande-1339ringe verbijsterd word: gy geeft gy gevet, gy gaft, ofte gaeft, gy gavet.Ga naar voetnoot1339 1340In de deel-nemende woorden soude ik van gelijken doen: spellen-1341de, begraven, gegeven, gestoten, etc. 1342DeGa naar voetnootd) werk-stammige woorden soude ik ook in dese vorme gieten: 1343 als vermaninge, beleninge, beloninge, besuringe: item, gaper, bre-1344ker, loper, hurer, ende diergelijke. 1345So moetmen ook alle self-standige woorden, van alle de drie ge-1346slachten, daer geen gevolg en is, ongetwyfeld aldus met enkele klin-1347kers spellen, gelijk dat sich selven genoegzaem wijst, ende sulkx sonder 1348 seggen door moet gaen: als vader, banier, water, beker, keten, fenijn, 1349 horen, boter, koren, fluweel, rumoer, etc. 1350Het voor-naem-woord (dese) schrijf ik ook op dese wijse: dewijl 1351 het tot alle de geslachten behoord: waer voor ook het ingetrockene ende 1352 verkorte woord (dees) inden rijm kan gebruykt worden: gelijk ook 1353 ons voor onse. 1354Ten korsten alle woorden van alleGa naar voetnoote) deelen van eene rede die 1355 buyten het gevolg sijn konnen hier naer gericht worden. 1356Die hier nu voor de e, ende o, in sommige woorden, pleyten wil-1357len, waer van hier boven in de e geseyd is, ende hierna in de o sal ge-1358sproken worden, die wijse ik daer henen: ende late hun gansch gaerne 1359 toe hunne uyt-sprake uyt te drucken: hoe wel de dobbele ofte breede 1360 letter ee, ende oo, (als sommige spreken) hier geene plaetze en behoor-1361de te hebben, maer enig ander maekzel daer van onderscheyden: also 1362 de dobbele klinkers hier niet van node en sijn, ende sy ook eenen an- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1363deren klank van middel-matige uyt-sprake tusschen de enkele ende dob-1364bele klinkers willen uyt-gebeeld hebben: gelijk ik ook in de letter e 1365 verhaeld hebbe. So en kan ik hun dan ook alhier met mijne spellin-1366ge niet dienen: want behalven dat de breede ofte dobbele letters, vol-1367gens mijnen vasten ende eenparigen grond, ende voet, overtollig sijn, 1368 so en sijn sy ook daer mede niet geholpen. Ook soude ik gestadig moe-1369ten dubben, ende dutten; ter wereld niet wetende waer ik naer hun 1370 Ga naar margenoot+(34)aant. gevoelen eene enkele, ende waer eene dobbele letter soude stellen, 1371 ende schrijven? Tis dan best dat ik spelle, als ik spreke, gelijk dat meer 1372 als billijk is, ende dat ik mijne uytsprake slechts uytbeelde, latende 1373 eenen anderen voor de sijne sien, ende sorghen. 1374Hier waer nu de plaetze wel by dese gelegenheyd van het gevolgGa naar margenoot+ 1375 der me-klinkeren ook een weynig te spreken, indien ik mij voorgeno-1376men hadde so breed te gaen. Evenwel met een woord. 1377De verdobbelinge der me-klinkeren op het eynde des eenvouds, 1378 naer de Hoogduytsche maniere, om het meervoud aen te wijsen, met 1379 beswaringhe van den druck, in vreemder gestalte, en soude ik tegen-1380woordig niet konnen prijsen: also wy die letter geenzins en konnen uyt 1381 spreken, ende ook met weynige regelen in't gevolg wel kan versien 1382 worden. Meynd dan noch yemand den vreemdelingen daer mede te 1383 konnen dienen, dat mag ik seer gaerne lijden, ende kan hem sulkx heel 1384 wel ten goeden houden. 1385Maer de enkele gevolg letter des meervouds, op't eynde des een-1386vouds, achte ik geheel noodzakelijk, ende en kan niet sien, hoemen 1387 anders kan oordelen, als wy de reden plaetze willen geven. So schrijf 1388 ik hoofd hoofden, tand tanden, mond monden, heylig heylige, ende 1389 niet hooft, tant, mont, heylich, ende diergelijke, over al daer enig 1390 gevolg aen vast is: alleen de uytheemsche eyge namen eygentlijk uyt-1391genomen, als Job, Jakob, ende andere: latende ondertuschen de onse, 1392 als Arnout, Arent, Barent, Evert, Lubbert, Geertruyt, Machtelt, 1393 ook vrij aldus te schrijven: om dat het gevolg hier niet breed en gaet, 1394 ende selden voorvalt: hoewel de d om des gevolgs wille van't meer-1395voud alhier de eygentlijke letter is: gelijk ook de p in Jop, ende Ja-1396kop, welke spellinge ik ook geenzins en wil verwerpen. 1397So schrijf ik ook inde werk-woorden den derden persoon in't een-1398voudig getal vande verkondigende maniere met eene d, om 'tgevolg 1399 van den eersten persoon in den Ga naar voetnoota) onvolmaekten tijd, in die woorden 1400 die dat gevolg hebben: als hy leerd, ik leerde: Maer den tweden per-1401soon spelle ik ofte met eene t, ende dat ofte om't gevolg vanden tweden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1402 persoon in't veelvoudig getal: gy stoot, gy stootet: ofte als de t wel 1403 eygentlijk geen gevolg en beduyd, maer slechts in beyde getallen op't 1404 eynde blijft, wordende het meervoud ghemaekt met byvoeginge van 1405 eene e voor de t: gy leert, gy leeret: ofte ook met eene d, om't gevolg 1406 naer den aerd der woorden: gy arbeyd, gy arbeydet. 1407De deelnemende woorden volgen ook desen regel des gevolgs: be-1408mind, beminde. 1409Ende ofschoon de d swaerder ende doffer luyd als de t, ende daerom 1410 de rechte uytsprake so wel niet en schijnt te treffen: so kan dat immers 1411 met eenen gemeynen regel liever geholpen worden, te weten, dat de d 1412 in't eynde der zilben klinkt als eene t, (het welke de Franzoysen ook so 1413 Ga naar margenoot+(35)aant. doen) dan dat wy dit nodig en merkelijk gevolg verachtende, de 1414 vreemdelingen verbijsteren, 'tgesicht verdwelmen, ende het papier 1415 tegens dit gevolg met ontallijke regelen overtollig bekladden. Waer 1416 in ons ook niet en behoord te verhinderen, nochte op te houden, dat 1417 enige woorden in d eyndigende also ook moeten uytgesproken worden:Ga naar voetnoot1417 1418 also die gansch weynig sijn. Ist ook niet wel haest ende met een half 1419 oog te sien hoe de d klinken moet, ende ofze maer slechts om't gevolg 1420 daer staet, ofte ook om de uytsprake? ja hoe nodig op dit gevolg diend 1421 gelet te worden betonen veele die sulke woorden met dt schrijven, de d 1422 om't gevolg, ende de t om den soeten ende lichten klank gebruykende: 1423 maer (lieve!) als wy door eenen gemeynen vasten regel, de d den 1424 klank van de t in't eynde der zilben verlenen, als geseyd is, wat behoe-1425ven wy hier dan met die onnodige t noch om te slepen, ende het gesicht 1426 te belemmeren, ende den druck te beswaren? Maer de g heeft in't 1427 eynde der zilben het selfde geluyd met ch: waerom hier dan noch het 1428 gevolg geene plaetze gemaekt? 1429[regelnummer]
Wat baet mij kaers of bril,
1430[regelnummer]
Als ik niet sien en wil?
1431Ja dese gevolg letter maekt dickwils een heel ander woord ende van 1432 eenen gansch verscheyden sin: als wand, een muer, ende want, een 1433 handschoen; rat, een dier, ende rad een wiel aen eenen wagen; bloot, 1434 naekt, ende blood ofte blode, beschroomd: so onderscheydze ook de 1435 naem-woorden voet voeten, hout houten, van de werkwoorden voed 1436 voeden, houd houden, ende diergelijke. 1437Dat noch meer is deGa naar voetnoota) naemstammige woorden in heyd eyndigende 1438 dwingen ons genoegzaem tot dese spellinge, als naerstigheyd, voor-1439sichtigheyd: want so wy de voorlaetste zilbe met ch op't eynde tegens | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1440 het klaer gevolg immers spellen willen, so moeten wy twee h by mal-1441kanderen schrijven: also de laetste zilbe daer mede ook moet beginnen, 1442 als naerstichheyd, voorsichtichheyd, het welke noyt gesien en is. 1443 Hier tegens te willen seggen dat gemelde woorden niet in heyd, maer 1444 in eyd uytgaen, is (onder verbeteringe) maer eene ydele bemantelinge 1445 van eene overtuygde dwalinge, ende een tastelijke misslag: want so 1446 mostmen dan goedeyd, sterkeyd, wijseyd spellen. Dit geeft ons met 1447 enen merkelijk te sien, dat wy ook in alle de uytgereckte naem-stam-1448mige woorden in heyd uytgaende, de voorlaetste zilbe met eene g be-1449hoorden te eyndigen, ook daer geen gevolg van de g aen vast is: als 1450 slechtigheyd, dolligheyd, sloffigheyd, ende diergelijke: want slech-1451ticheyd en speld geen slechtigheyd, maer slechtic-heyd: ende en kan 1452 daerom de rechte spellinge ende uytsprake, die hier vereyscht word, 1453 niet voldoen. Doch ik en wil evenwel ditmael so scherp niet seylen, 1454 Ga naar margenoot+(36)aant. maer om't onderscheyd des gevolgs wille de oude sleure hier ook 1455 noch wat houden, ende volgen. Want ik neme mij tegenwoordig maer 1456 voor het nodigste over al te veranderen, ende het andere slechts aen 1457 te wijsen, ende anderen in bedenkinge te geven. 1458Wy hebben eene twederleije o van verscheyde uyt-sprake: als stockGa naar margenoot+ 1459 bock: sot, bot: hol, vol: volk, wolk: golf, wolf: sorgen, morgen: dat 1460 so seker, ende bekend is, dat wy ook sien, dat eenderleij woord door de 1461 verscheyde o eene verscheyde uytsprake, ende bysondere beteykenisze 1462 ontfangt: als een dol, de scheeps-devick, daer de riem tegens geroeijd 1463 word, ende dol, uytzinnig: so iszer ook een dobbelen met taerlingen, 1464 ende dubbelen: een jock ofte boerte, ende jock ofte juck der beesten, 1465 bol een kloot, ende bol vet, ende diergelijke. Hier hadden wy nu wel 1466 eenen Nederlandschen kadmus van doen, (die ik niet en durf worden)Ga naar voetnoot1466 1467 die ons eene nieuwe letter mogte smeden: op dat wy onse woorden 1468 onderscheyden mogten schrijven: want de letters sijn gevonden om het 1469 geluid onser sprake te bewaren, ende, als geleende panden den leser ge-1470trouwelijk voor ogen te stellen dat heur bevolen is, seyd Fabius Quinti-1471lianus in sijn I Boek in het XIII. Kap. Ego nisi quod consuetudo obti-1472nuerit, sic scribendum quicquid judico, quomodo sonat. Hic n. est usus 1473 literarum ut custodiant vocem, et velut depositum reddant legentibus. 1474 Itaque id exprimere debent quod dicturi sumus. Hoewel de penne over 1475 al de tonge so nau juyst niet en kan volgen, ende uytdrucken: maer de 1476 gewoonte, ende het gebruyk moeten ons ook wat leren. Doch niettemin 1477 moeten wy met de spellinge so na aen de uytsprake komen als wy 1478 konnen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1479Ga naar margenoot+Hier van daen achte ik ook het onderscheyd in de dobbele oo geko-1480men te wesen, die sommige, niet sonder reden, verscheyden uyt spre-1481ken, hoe wel wy dat alhier te Haerlem (mijns wetens) wederommeGa naar voetnoot1481 1482 niet en doen: als hoop een stapel, een hoop (ofte hope) verwachtinge: 1483 kool warmoes, ende een kool vuers: nood swaericheyd, ende een noot, 1484 een vrucht: ende meer andere: waer toe sommige de Grieksche Ome-1485ga ω gebruyken willen, die by hen eene anderhalve o sal uytleveren, 1486 ende die woorden uyt-drucken die van den rechten klank der o meest 1487 af-wijken, ende wat smeltende ende lijmende worden uytgesproken. 1488Ga naar margenoot+Meyne van gelijken dat de haperinge, ende twyfelachtigheyd in 1489 den twe-klank ou mede van hier ontstaet: alsoder insonderheyd twe-1490derleije zoorten van woorden sijn die wy hier-mede met eenen ver-1491scheyden klank uytbrengen: so seggen wy het doud, ende hy doud: hy 1492 schoud ofte siet, ende schoud ofte mijd, ende diergelijke: want de eer-1493ste zoorte met au op sijn Vlaemsch uyt te spreken, dauwen, schauwen, 1494 dunkt mij het rechte geluyd geenzins te treffen: also wy die zilbe niet 1495 met a, maer met o merkelijk uytbrengen. Wanneer wy de onder-1496scheydene o sullen gevonden, ende in't werk gesteld hebben, so sullen 1497 wy ook in desen twe-klank geholpen wesen. Daer schijnt ook noch 1498 Ga naar margenoot+(37)aant. eene derde uyt-sprake van desen twe-klank ou te konnen wesen in 1499 bouk, kouk, souken, vlouken, welke spellinge vast veele geleerden vol-Ga naar voetnoot14991500gen, ja dapper drijven: so dat wy dus doende driederleije maniere van 1501 uyt-sprake van desen twe-klank souden moeten hebben, als b.e. HyGa naar voetnoot1501 1502 schoud sijne bouken om de strenge koude, Devitat libros intensi fri-1503goris ergò. Wat my aenlangd, ik en begere wel dese spellinge niet te 1504 verwerpen, so om 't aensien dat gemelde geleerden by mij hebben, als 1505 ook wel insonderheyd, om dat die sake mij so vreemd niet en schijnt teGa naar voetnoot1505 1506 wesen, ende sijne bedenkinge billijk behoord te hebben: dewijle dese 1507 twe-klank ou also naer de wijse der Grieken kan uytgesproken worden, 1508 gelijkerwijs dan de Franzoysen, ende ook onse Vlamingen vast geeneGa naar voetnoot1508 1509 andere uytsprake van den selven en gebruyken: willende ook desenGa naar voetnoot1509 1510 twe-klank ou den mond wel wat nauwer toe-trecken, die de oe wijderGa naar voetnoot1510 1511 schijnt te openen: so dat wy op dese sake wat nader ende grondiger let-1512tende, tusschen dese twe twe-klanken wel enig onderscheyd konnen 1513 vernemen. Maer evenwel dewijle het gansch gering is, ende wy so on-Ga naar voetnoot15131514derscheyden, als mooglijk is, behoren te spellen, so soude ik in alle 1515 diergelijke woorden den twe-klank oe liever gebruyken: want daer wy | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1516 de vorige haperinge met eene verscheyde o konnen helpen, so en sie ikGa naar voetnoot1516 1517 hier geenen raed met dese derde uytsprake, ofte wy mosten noch eene 1518 derde o verdichten, ofte ook eene nieuwe u smeden. Ook staen vastGa naar voetnoot1518 1519 gemelde geleerden bekend, datter verscheyde woorden sijn, dewelke 1520 die twederleije uytsprake, ende spellinge konnen lijden, ende daerom 1521 so wel met oe, als met ou konnen geschreven worden. Doet hier ook 1522 met-namen by, datde oe maer van eenderleije sekere uytsprake is, ende 1523 de ou van verscheyde, die daerom lichtelijk tegens de rechte uyt-sprake 1524 konde verdraeijd worden: sodat de vreemdelingen insonderheyd dick-1525wils door dese spellinge konden verbijsterd worden, niet wetende, of 1526 sy goud ofte goed, sout ofte soet, hebben te lesen, ende uyt te spreken: 1527 gelijk ook Pontus de Heuyter die woorden al eens speld. Geve daerom 1528 allen verstandigen ende goedwilligen minnelijk te bedenken, of het 1529 hierom niet beter en sij, ons aen de oe te houden, die ja immers die 1530 uytsprake kan bereyken, ende sulke haperinge, ende verwarringe niet 1531 en is onderworpen. Men en kan ook op de oe geene pleyt soeken om 1532 de oude ende nieuwe uyt-sprake der Latijnen, die ons niet aen en 1533 gaet: want so kondemen dan ook op den tweklank oy uytvlugt maken 1534 om de Fransche uytsprake wille: ende op andere dingen meer. Maer 1535 die spraken en raken ons niet: so en lijmen wy ook onse tale niet, 1536 maer spreken alles rond uyt den mond, ende so als de letters leggen. 1537De Twe-klank oy komt hiermede op desen selven grond der ver-Ga naar margenoot+1538scheyde uytsprake der letter o met recht in bedenkinge, ende meyneGa naar voetnoot1538 1539 datmen de selve aldus billijk mag schrijven, oyt, noyt, moij, ende de o 1540 Ga naar margenoot+(38)aant. niet en behoefd te verdobbelen, ooyt, nooyt, mooij, gebruykende 1541 de rechte ende harde o, die in volk, kolk, tolk, ende diergelijke woorden 1542 plaetze heeft: gelijk men dan ook so altijd met goede reden heeft 1543 geschreven. 1544Dit moet ik ook noch van de spellinge seggen, dat de groote Ka-Ga naar margenoot+1545pitaele, ofte hoofd-letters in onse tale gemeynelijk seer misbruykt 1546 worden, als men schier yder woord daer mede begint: so men die toch 1547 niet gebruyken en moste dan inden aenvang van eene rede, ofte nieu-1548wen sin: als mede inde eyge namen van menschen, beesten, steden, 1549 bergen, ryvieren, ende diergelijke: ofte ook om iets anders daer 1550 mede uyt te teykenen. So is dat ook altijd so by de Grieken, Latij-1551nen, Franzoijsen, ende anderen, als ook by ons van ouds gebruykelijk 1552 geweest alle verzen met eene groote letter te beginnen, om den Rijm 1553 van de Prosà, ofte vrije reden te onderscheyden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1554Ga naar margenoot+Dit moet ik hier ook noch vande Euphonia, ofte Soetvloeijend-1555heyd, ende goed geluyd aenroeren, eer ik vande spellinge scheyde, dat 1556 wy veele twe-woorden, ofte dobbel-woorden niet naer hunne grond-1557letters, maer naer den soeten klank uytspreken, die wy daerom voords 1558 also niet en behoeven, nochte en behoren te spellen; hoe wel met onder-1559scheyd: also de spellinge aldus de 'tsamenvoeginge, ende den grond der 1560 zilben dickwils grondig soude omkeren, het welke wy (onder verbe-Ga naar voetnoot15601561teringe) op't hoogste moeten mijden, daer het niet te lijden en is. b. e. 1562 so seggen wy: mette, metten, metter, mettet, dattet, wattet, datter, 1563 watter, mender, hebber, iszer, ikker, hijer, ende diergelijke, voor 1564 met de, met den, met der, met het, dat het, wat het, dat daer, wat 1565 daer, men daer, heb daer, is daer, ik daer, hy daer: alwaer wy dit dan 1566 wel bevinden, ja merkelijk gevoelen, dat de d, ofte h achter de t in twe 1567 verscheyde zilben gesteld, inde uytsprake in eene t komen te verande-1568ren in mette, metten, metter, mettet, dattet, wattet: ja de d met de a 1569 in alle de andere exempelen gansch ende gaer te versmelten: het welke 1570 wy de soetvloeijendheyd billijk moeten geven: maer wy en moeten 1571 daerom, om de voor verhaelde reden sulke spellinge flukx overal niet 1572 goed kennen, ende inruymen. Segge oversulkx dit alhier van dese 1473 spellinge der soetvloeijendheyd met onderscheyd: dat de spellinge de 1574 uytsprake wel volgen ende uyt-drucken mag in alle oprechte ende waere 1575 twe-woorden, die uyt twee naem-woorden, werk-woorden, ofte andere 1576 deelen van eene rede genomen, ende te samen gevoegd worden, naerGa naar voetnoot1576 1577 de wijse, ende nature der twe-woorden, die veeltijds tot veranderinge 1578 der letteren, in hun begin sonderlinge genegen sijn: ende dat ik dan 1579 ook volgens geene swaricheyd en soude maken, datter, watter, mender,Ga naar voetnoot1579 1580 hebber, iszer, ikker, hijer: ofte met dit teyken der twe-woorden, heb-er, 1581 is-er, ik-er, hy-er, ende niet met het teyken der uytbijtinge inde enkeleGa naar voetnoot1581 1582 Ga naar margenoot+woorden, heb'er, is'er, ik'er, hy'er, te spellen: (39)aant. maer in de, ende 1583 het, die maer ledekens der naem-woorden, ende derhalven geen deel 1584 van eene rede sijn, ende dies ook geen deel van een twe-woord konnen 1585 worden, soude ik dese spellinge verwerpen, ende niet mette, metten, 1586 metter, mettet, dattet, wattet, maer met de, met den, met der, met 1587 het, dat het, wat het, etc. naer de grondletters schrijven. 1588Dese soet-vloeijendheyd in't verkorte, ende uytgebete by-woord 1589 daer, in datter, watter, mender, etc. voor dat daer, wat daer, men 1590 daer, schijnt al vrij niet weynig het oud gebruyk vanden vollen twe-Ga naar voetnoot15901591klank ae te bevestigen: also wy niet en spreken dattar, wattar, men- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1592dar, etc. maer datter, watter, mender: dat ik dan so maer met eenen 1593 vinger aenwijse, ende met een woord in't voorby paszeren aenroere,Ga naar voetnoot1593 1594 ende allen verstandigen geve nader te bedenken. Waer by ik ook dit 1595 met-enen by dese gelegenheyd moet seggen, dat de ingetrocke woordenGa naar voetnoot1595 1596 versma'en, bela'en, bera'en, voor versmaden, beladen, beraden, ende 1597 diergelijke, het selve van gelijken doen. 1598Eyndelijk moet ik ook noch een woord ofte twee vande sake ende spra-Ga naar margenoot+1599ke selver spreken, ende dat slechts over enige weynige bedenkingen. 1600Ende of mij hier schoon het oud ende gemeyn Spreekwoord wel bekend is, 1601 Sentiendum cum doctis, loquendum cum vulgo: Gevoelt met hun die't hoofd om wetenschappen breken:
Maer voegt uw spraek en tael naer dat de luyden spreken:
1604Waermede Horatius in arte Poeticà overeenstemd: 1605[regelnummer]
Multa renascentur quae jam cecidere, cadentque,
Quae nunc sunt in honore vocabula, si volet usus:
Quem penes arbitrium est, et jus, et norma loquendi.
De spraek die valt, en rijst, de spraek die komt, en gaet,
En hangt heel aen't gebruyk, in wiens gewelt sy staet:
1610So houde ik het nochtans voor eene groote volmaektheyd ende 1611 zieraed van eene tale, dat haere woorden wel onderscheyden worden. 1612 Derhalven behoren wy ook in de onse daer toe te arbeyden, de welke 1613 hier in voor geene en behoefd te wijken. Meyne daerom dat wy so aen 1614 'tgemeyne gebruyk niet en behoorden gebonden te wesen, dat ons dat 1615 geheel ende al een regel, ende breydel van onse tonge sij. Ik beken 1616 wel met Fabius in het X. Cap. van sijn I. Boek, dat de gewoonte de se-1617kerste leermeesterze van't spreken is: ende datmen de tale moet ge-1618bruyken als de gemeyne munte. Consuetudo (inquit) certissima loquen-1619di magistra: utendumque planè sermone, ut nummo, cui publica forma 1620 Ga naar margenoot+(40)aant. est. Ende in het XII. Kap dat het schier belachelijk is, liever eene 1621 tale te verkiesen die de luyden gesproken hebben, dan diese spreken: 1622 ende dat de oude gewoonte van spreken de oude tale is. Fuerit penè ri-1623diculum, inquit, malle sermonem, quo loquuti sunt homines, quàm quo 1624 loquuntur. Et sane quid est aliud vetus sermo, quàm vetus loquendi 1625 consuetudo? Maer ik houde ook ganschelijk met hem, dat hier een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1626 wacker oordeel versocht word. Omnia tamen haec exigunt acre judici-1627um. Lib. I. Cap. X. Ende dat de over-een-stemminge der geleerden de 1628 rechte gewoonte van spreken is. Ergò consuetudinem sermonis vocabo 1629 consensum eruditorum: sicut vivendi consensum bonorum. Lib. I. 1630 Cap. XII. So en is dan de gewoonte van den gemeynen man niet enkelijk 1631 het richt-snoer van de sprake, nochte hun mond de schat-kamer van 1632 de suyverheyd derselve: maer by de geleerden is het beste ende sekerste 1633 oordeel: so behoren die ook op de tale vlijtigst te merken, ende de 1634 selve suyverst ende bescheydenst te spreken. 1635Ga naar margenoot+Ende so wenschte ik wel, dat de woordekens dij, ende dijn, in heur 1636 oud gebruyk mogten hersteld worden, ende dat wy dij, ende u, dijn, 1637 ende uvv, onderscheyden gebruykten: want dij, ende dijn, spreken van 1638 eenen, u, ende uvv, van veelen. V, ende uvv, schrijf ik ook onderschey-1639den: want u siet op de personen, ende uvv op hun besit: het is u goed, 1640 dat is profijtelijk, vobis bonum est: het is uw goed, dat is, het sijn uwe 1641 goederen, vestra bona sunt. Het afgeslete ende uytgediende du wil ik 1642 gaerne buyten het gebruyk laten blijven, om de hardicheyd des ge-1643volgs wille die het in de by-gevoegde werk-woorden veroorsaekt: 1644 uytgenomen dat wy het sonder gemelde by-gevoegde werk-woorden 1645 met enige naem-woorden in't quade genomen zomwijlen loffelijk ge-1646bruyken konden: als du bengel, du boos-wicht, du verrader, du ver-1647leyder, etc. Hier voor hebben wy gy aengenomen: het welke of het 1648 schoon in't meervoud ook gy heeft, so worden nochtans door de self-1649standige namen, ofte werk-woorden, daer dat woordeken by gesteld 1650 word, de getalen genoeg onderscheyden. Wil dan noch iemand in't 1651 meervoud gy lieden, ofte gy luyden; ofte ook gy ly, ofte gy luy, naerGa naar voetnoot1651 1652 de oude wijse, om de kortheyd, seggen, dat kan ik ook heel wel lijden.Ga naar voetnoot1652 1653Ga naar margenoot+Ik make ook onderscheyd tusschen hem, ende hen, ende hun; ende 1654 haer, ende heur: hem word van eenen man in't eenvoud, hen, ende hun 1655 in't meervoud: haer van eene vrouwe, heur van veele uyt-gesproken. 1656 Ook is hen het geval de aen-klager, hun de gever, ende ofnemer, in't 1657 meervoud, van't mannelijke geslachte. Gelijk onderscheyd moeter 1658 waer-genomen worden in deGa naar voetnoota) besittende voor-namen sijn sijne, hun 1659 hunne, haer haere, heur, heure: so word van eenen man geseyd: het is 1660 sijn vader, sijne moeder: van veelen, hun vader, hunne moeder: van 1661 eene vrouwe, haer vader, haere moeder: van veele, heur vader, heu-1662re moeder. De naem-woorden van het mannelijke, ofte vrouwelijke 1663 Ga naar margenoot+(41)aant. geslachte volgen ook de mannen, ofte vrouwen: so seggen wy: de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1664 hond loopt na sijne staert om: de leeuwen loeren in hunne holen: de 1665 sonne steekt met haere stralen: de koeijen scheren het gras met heure 1666 tanden. Evenwel blijft het begaefde, ende beklaegde geval van hy hem, 1667 ende van sy haer, in't eenvoud, ende heur in't meervoud niet onder-1668scheyden: maer men kan uyt den sin, ende by-gaende woorden de ge-1669vallen lichtelijk onderkennen. 1670DeGa naar voetnoota) aengehechte voor-naem se is ook van seer gemeyn, endeGa naar margenoot+ 1671 liefelijk ende loffelijk gebruyk in onse sprake, inden noemer, ende aen-1672klager, des eenvouds, van't mannelijke ende vrouwelijke geslachte; 1673 ende des meervouds, van alle drie de geslachten: ende word dan ge-1674steld in de plaetze van hy, sy, hem, ende haer, in't eenvoud: ende voor 1675 sy, hen, ende heur, in't meervoud. b.e. In't eenvoud van't mannelij-1676ke geslachte, in den noemer, de brief, isze besteld; in den aenklager, ik 1677 hebse besteld, in plaetze van is hy besteld? ik hebbe hem besteld: doch 1678 dit en valt in de mannelijke woorden altijd niet voor. In't vrouwelij-1679ke geslachte, in den noemer, hoe komtze daer? inden aenklager, ik 1680 hebse gehaeld, voor, hoe komt sy daer? ik hebbe haer gehaeld: dit heeft 1681 in't vrouwelijke over al plaetze. In't meervoud van alle de drie ge-1682slachten, inden noemer, se sijn daer, mannen, vrouwen, kinderen, in 1683 den aenklager, ik hebse gesien, voor sy sijn daer, ik heb hen, ofte heur 1684 gesien: dat gaet ook doorgaens vast, ende seker. 1685Het woordeken sich behoord ook tot onse tale, ende heeft sijn mer-Ga naar margenoot+1686kelijk ende nodig onderscheyden gebruyk: so segge ik, hy heeft sich be-1687keerd, dat is, sich selven; ofte hy heeft hem bekeerd, dat is, eenen 1688 anderen. 1689So soude ik mede voor goed achten, dat wy alle woorden, so veelGa naar margenoot+ 1690 als mooglijk is, ende het gebruyk sal willen lijden, mogten onder-1691scheyden uytspreken: als hayr coma, haer illa: heyr exercitus, heer do-1692minus: meyr lacus, meer plus: beyr aper, beer verres: end anas, ende 1693 et, eynde finis: vier quatuor, vuer, ofte vuyr ignis: hert cor, hart cer-1694vus, hard durum: ende diergelijke: sonder nochtans de Poeten ofte 1695 Rijmers hier aen te binden, als het anders inden rijm te pas komt. 1696Dese woorden worden ook onderscheyden gebruykt. 1697Rede, reden, oratio, beteykend een verhael: reden, redenen, ratio,Ga naar margenoot+ 1698 een bewijs. 1699Doe, cum, is een bywoord, ende beduyd als: doe Augustus RoomschGa naar margenoot+ 1700 Keyser was, is Christus geboren: doen, facere, is een werk-woord, 1701 ik sal dat doen. 1702Doch, sed, geeft reden in't vervolg van eene rede, ende is so veelGa naar margenoot+ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1703 als maer: het word so wel geseyd, doch ten gaet niet vast: toch, sodes, 1704 is een smeek-woord: doet het toch: ofte eene bevestinge: het is toch 1705 so als ik segge. 1706Ga naar margenoot+Ga naar margenoot+(42)aant. Of, si, beteykend een geval: of dat so geschiede: ofte eene wen-1707schinge, utinam: och of dat so geschiede: ofte, vel, is eenGa naar voetnoota) scheydend 1708 koppel-woord: ofte Keyser, ofte niets. 1709Ga naar margenoot+Noch, adhuc, beduyd een vervolg: hy woond noch te Haerlem, 1710 nochte, neque, is een scheydend koppel-woord: daer is nochte trouwe, 1711 nochte liefde langer inde wereld. 1712Ga naar margenoot+Niet, non, lochend de daed van eene sake: ik en hebbe dat niet ont-1713fangen: niets, nihil, de sake selver: ik en hebbe niets ontfangen. 1714Ga naar margenoot+Oyt, ende noyt, spreken vanden voorgaenden tijd: immermeer, ende 1715 nimmermeer, vanden toekomenden. 1716Ga naar margenoot+Na beteykend tot, ad: ga na hem: ofte achter, post: hy volgt na 1717 hem: naer secundum, iets daer men sich naer schickt, ofte iets naer 1718 doet: doet naer mijnen raed: naer dese, ofte die wijse. 1719Ga naar margenoot+Tegen, obviam, beduyd eene ontmoetinge: hy komt mij tegen: 1720 tegens, contrà, beteykend vijandschap: hy is tegens mij: jegens ergà, 1721 druckt vriendschap uyt: hy is jegens mij wel gesind. Maer het werk-1722woord bejegenen word beyde in't goede ende quade genomen. 1723Ga naar margenoot+Tot, ende te konden wy ook meesten tijd wel onderscheyden gebruy-1724ken, tot, om eene beweginge na de plaetze, te, om eene ruste inde 1725 plaetze uyt te drucken: of daer schoon manieren van spreken voorval-1726len die dat onderscheyd schijnen weg te nemen. 1727Ga naar margenoot+Leggen ponere, ende liggen jacere, sijn ook van verscheyde beteyke-1728nisze, ende gebruyk: so seydmen, iets aen sijne plaetze leggen, ende op 1729 sijn bedde liggen. 1730Ga naar margenoot+Kennen noscere, ende konnen posse, ik ken, ende ik kan, sijn van 1731 seer grooten onderscheyd, gelijk wy alle weten: doch worden dickwils 1732 onbedacht van den gemeynen man vermengd. 1733Ende sulke opmerkingen van onderscheyde woorden sijnder meer. 1734Ga naar margenoot+IndeGa naar voetnootb) gebiedende ofte biddende maniere der werk-woorden segge 1735 ik in't eenvoud vanden tweden persoon geef, ofte liever geeft, neem 1736 ofte neemt, (sommige seggen ook geve, neme) in't meervoud gevet, 1737 nemet: ende niet geef ende neem, alleen in't eenvoud, ende geeft ende 1738 neemt, in't meervoud: om oorsake dat wy het onderscheyd der getalen 1739 alhier gelijk maken mogen met alle manieren in alle tijden: want so 1740 seggen wy: gy geeft, gy gevet: gy gaft ofte gaeft, gy gavet: gy hebt, 1741 gy hebbet gegeven: gy had gy haddet gegeven: gy sult gy sullet geven, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1742 och ofte gy gaeft ende gavet: op dat gy gaeft ende gavet: ende so voords 1743 want den tweden persoon in beyde getalen op eene wijse uyt te spre-1744ken is eene faute (onder verbeteringe) waer door het onderscheyd der 1745 getallen t'enemael word weggenomen. 1746Daer sijn dan noch werkwoorden die desen regel niet en volgen: 1747 als sie, ende siet: doe ende doet: ga ende gaet: sta ende staet: etc. die 1748 dan ook alleen siet, doet, gaet, ende staet, hebben in den tweden per-1749Ga naar margenoot+(43)aant. soon in beyde getallen van denGa naar voetnoota) tegenwoordigen tijd der verkon-1750digende ofte aenwijsende maniere. 1751Ook sijnder noch andere die van desen regel afwijken, die in het 1752 eenvoud der gebiedende maniere mede maer eenderleijen uytgang 1753 hebben: als laet, laetet: praet, praetet: stort, stortet: bid, biddet, etc. 1754 maer dese onderscheyden de getalen in alle tijden. 1755Doch de Poeten ofte Rijmers en sijn hier aen niet gebonden, ge-1756lijk ook niet aen de gevallen in beyde getalen der voornamen, ende an-1757dere woorden: maer gebruyken doorgaens geeft voor gevet: vroom 1758 voor vroome ende vroomen: sijn voor sijne ende sijnen: want het vers 1759 en kan dickwils de twee zilben niet lijden, ende de konste en wil so nau 1760 niet bepaeld, nochte bedwongen wesen. De Poesije heeft altijd haere 1761 vrijheyd gehad: so en magmen haer ook by ons de schoenen so enge 1762 ende bekrompen niet snijden, datmen haer niet wat bots ende spelens en 1763 soude geven: sulkx waer de geesten maer quellen, ende den geest uyt-1764blusschen. Ik en houde het ook niet nodig de afgebetene woorden al-1765tijd met teykenkens uyt te steken tot merkelijke beswaringe van den 1766 druck: maer achte, dat sy die kloekheyd by sich hebben moeten die de 1767 Poeten lesen sullen, dat sy dat wel van selfs sien, ende verstaen konnen. 1768 Dese vrijheyd dan neem ik mij selven in't rijmen doorgaens aen, dat 1769 ik den tweden persoon in beyde getalen in alle de manieren opde wijse 1770 van't eenvoudig getal vermengd, ende niet onderscheyden en gebruy-1771ke: behalven dat ik inde gebiedende maniere den voet, ende wijse van 1772 geef, ende geeft, neem ende neemt meest arbeyde te houden, liever dan 1773 in beyde getalen geeft ende neemt te seggen: also de woorden van het 1774 veelvoudig getal gevet, ende nemet, over al inden Rijm niet en willen 1775 gebragt wesen: wel verstaende in die woorden die inde gebiedende ma-1776niere in't eenvoud den stijl van geef, ende neem willen lijden: also der 1777 woorden sijn die so gansch hard luyden. Ende dit dan noch ook so, dat 1778 ik mij hier aen niet en binde tegens de poetische vrijheyd, ende den ey-1779gentlijken eysch, ende zieraed van onse tale: maer buyten rijm daer de 1780 stijl vrij ende onbedwongen is, sal ik, van mijnen gesetten regel die | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1781 inder waerheyd ende eygenschap onser sprake gegrond is, nimmermeer, 1782 ende nergens, een hayr-breed afwijken. 1783Ga naar margenoot+Maer als ik hier nu van Poetische Vrijheyd spreke, so en wil ik hier-1784mede niet, dat de Rijmers sich eene ongebonde ende onbepaelde vrij-1785heyd sullen aennemen, ende onder dit deckzel alles doen wat sy willen, 1786 gelijk van veelen geschied: want men moet het Rijm-verlof niet mis-1787bruyken, nochte te verre trecken. Van allen Rijm-verlof en wil ik 1788 hier niet spreken. Twee zoorten sijnder voornamelijk die van veelen te 1789 gansch veel, naer mijn oordeel, misbruykt, ende verre buyten het recht 1790 van verlof getrocken worden: te weten: de Reckinge, ende de Krim-1791pinge. 1792Ga naar margenoot+Ga naar margenoot+(44)aant. De Reckinge maekt van eene zilbe twee, als in de deel-nemende 1793 woorden beminnet, vertroostet, voor bemind, vertroost, 'twelk gansch 1794 onzierlijk is, ende de nature, ende den aerd der woorden bederft: also 1795 het meervoud, ende vrouwelijke geslachte niet en heeft beminnette, 1796 vertroostette, maer beminde, vertrooste. Ofte ook in den tegen-1797woordigen tijd van de verkondigende maniere in den tweden per-1798soon van't eenvoudig getal, gy beminnet, vertroostet, voor gy bemint, 1799 vertroost, het welke ook behoord gemijd te worden, dewijle dat sulkx 1800 het onderscheyd der personen wegneemt, ende onder een mengd, ende 1801 verbrabbeld: want in't meervoud moet men seggen, gy beminnet, ver-1802troostet, maer in't eenvoud, gy bemint, vertroost. So ook inden der-Ga naar voetnoot18021803den persoon, hy beminnet, vertroostet, voor hy bemind, vertroost: 1804 want hier uyt vloeijd de onvolmaekte tijd, ik beminde, vertrooste, of-1805te vertroostede: ende de deel-nemende woorden, bemind, vertroost. 1806 In dese zoorten van woorden dan en soude ik dit verlof der Reckinge 1807 nimmermeer willen gebruyken, al is het schoon sommigen so gemeyn 1808 dat sy het ook buyten den rijm tegens het gemeyn ende wettelijk ge-1809bruyk altijd in den mond hebben. Maer ellef, sellef, Sauwel, arrem, 1810 vollick, ende diergelijke, voor elf, self, Saul, arm, volk, dat heeft 1811 sijn goed bescheyd, ende daer toe is het rijm-verlof. 1812Maer dat ik hier van den tweden persoon in de Reckinge geseyd 1813 hebbe, sal veel-licht niet wel schijnen te bestaen met het gene dat ik 1814 hier terstond te voren in maniere van Krimpinge hebbe toegelaten, 1815 ende self gedacht te volgen, daer ik gemelden tweden persoon in bey-1816de de getalen van gelijken vermenge, als ik aen weder sijde inden rijm 1817 gy geeft, gy neemt, segge, daer ik in't meervoud gevet, ende nemet 1818 moste gebruyken. Ik andwoorde, dat wy om der kortheyd wille ge-1819meynelijk ja gestadelijk in't meervoud ingetrocken spreken, gy geeft, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1820 gy neemt, datis, accipitis: maer dat wy het eenvoud nimmermeer uyt-1821gereckt en gebruyken, gy gevet, gy nemet, das, accipis: ja en twyfele 1822 ook niet, of het sal veelen eene nieuwicheyd dunken in't meervoud 1823 selfs also te spreken, hoewel het selve tot onderscheyd der personen 1824 noodwendig diend. Ook konden wy gemelde vrijheyd, die ik mij in't 1825 rijmen aenneme, die, om 'tgemeyn gebruyk ook buyten den rijm, 1826 schier geene vrijheyd en mag genoemd worden, met een teykenken, so 1827 'tnodig waer, te kennen geven, ende also het onderscheyd der personen 1828 uytdrucken: maer dese Reckinge gaet geheel tegens het gebruyk, ende 1829 en is ook nergens mede te helpen. 1830De Krimpinge maekt daer-en-tegens van twee zilben eene, 'twelkGa naar margenoot+ 1831 veeltijds hard valt tegens den aengenaemen vloed der Poesije: als werld, 1832 paerl, g'loof, g'rechtigheyd, voor wereld, parel, ofte paerle, geloof, 1833 gerechtigheyd: also en soude ik mij dit verlof ook niet wel durven 1834 aennemen. Noch word het meer misbruykt: als and'r, groot'r, uw'r, 1835 Ga naar margenoot+(45)aant. sijn'r, voor ander, grooter, uwer, sijner: het welke nergens toe en 1836 deugd: om datmen dese woorden niet en kan uytspreken: nadien men 1837 sonder klinkeren geene zilben en kan maken. Item in twee verschey-1838de woorden: d'son, d'maen, voor de son, de maen: het welke ook geen-1839zins door den beugel en mag: also de klinkers van de me-klinkeren 1840 niet en komen uytgebeten worden. Maer kind'ren, hind'ren, 'shee-1841ren, 'tvolk, t'saem, d'aerde, 'kben, ende diergelijke, voor kinderen, 1842 hinderen, des heeren, het volk, te saem, de aerde, ik ben, komt gansch 1843 niet hard, ende is so gemeyn, dat het ook wel buyten rijm, ende son-Ga naar voetnoot18431844der poetisch verlof mag gebruykt worden. So seydmen ook niet alleen 1845 d'onse, voor de onse, maer ook wel d'onsen, voor den onsen. De uyt-1846bijtinge voor de h, indiense, enigzins veel-licht te lijden is, so isze noch-1847tans seer te mijden, ende niet lichtvaerdig te gebruyken: als d'Heere, 1848 voor de Heere, d'Hebreen, ende diergelijke, wil beter vallen: om dat-1849men ook Ebreen mag seggen, vanGa naar voetnoota) Heber, ofte Eber. 1850Geen weyniger misslag word-er in het stellen der by-worpige woor-Ga naar margenoot+1851den begaen, als de selve niet voor, maer achter hunne selfstandige 1852 woorden geplaetst worden: als een man groot, een kind kleyn, een 1853 paerd sterk, voor een groot man, een kleyn kind, een sterk paerd, het 1854 welke te gansch ongerijmd is, ende onder deckzel van rijm-verlof geen-1855zins te lijden: want men en mag so niet rijmen datmen de tale geweld 1856 doet: ende dat geen goed Duytsch en is, kan dat wel goed rijm wesen? 1857 Wy en mogen ons hier niet behelpen met andere spraken. Ygelijke | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1858 tale heeft haere eygenschap: maer de onse en kan dit niet lijden. Alleen 1859 seggen wy God Almagtig, ende ik en weet niet dat wy diergelijke 1860 exempelen meer hebben. Maer wanneer wy meer byworpige woor-1861den by een selfstandig gebruyken, dan konnen de byworpige ook wel 1862 achter aen gesteld worden: als een ruyter sterk, en koen; een jonge 1863 kleyn, en teer, Waer by te merken staet, dat de byworpige woorden 1864 van't vrouwelijke geslachte in sulken geval ook mannelijk worden 1865 uyt-gesproken: als, een vrouwe, schoon, en vroom: een sode, versch, 1866 en goed. Dit kan ook wesen, wanneer de by-worpige woorden ver-1867grotens, ende na-druckens gewijse worden voorgesteld: als, een held 1868 seer onvertsaegd: een heer geweldig rijk. 1869Ga naar margenoot+Van gelijken moet in het rijmen dapper acht genomen worden, 1870 datmen de natuerlijke ordre der woorden niet en versette, maer hou-1871de so veel als immermeer mooglijk is, ende datmen onse tale niet en 1872 verwoeste, ende verderve, om rijm te maken, tot onere beyde van de 1873 tale, ende van den rijm. Ik wil de Poeten wel gaerne wat toegeven: 1874 sy moeten ook vrij wat hebben: ondertusschen Deteriores omnes sumus 1875 licentià, seyd Terent, in Heaut. De Vrijicheyd maekt wild, sy wil niet aen den band,
Geeft gyse maer den duym, sy neemt de heele hand.
1878Ga naar margenoot+(46)aant. Wy willen dan dat onse Rijmers gedenken willen dese krom-ton-1879gige maniere van spreken na te laten: mij dese vrundschap doet: en wilt 1880 mij straffen niet: ik heb't genomen aen: want wy en walen ende mal-1881len so immers met onse tale niet, maer seggen: doet my dese vrund-1882schap: en wilt mij niet straffen: ik heb't aengenomen. Dit soude ik 1883 dan geheel verwerpen. So moet ook dese zoorte van rede in den rijm 1884 gemijd worden: geheyligd sij dijn naem: ik heb't gegeven hem: ik heb 1885 gebeden God: want men moet seggen: dijn naem sij geheyligd: ik heb't 1886 hem gegeven: ik heb God gebeden. Doch hier in kan men wel wat 1887 door de vingeren sien, als 't maer niet te bont, ende te grof en gaet:Ga naar voetnoot1887 1888 ook slibberd het bywijlen dat het so wat heen paszeren mag: insonder-1889heyd wanneer de naem ofte voor-naem-woorden met eene voorder 1890 rede bekleed worden, het welke in de scholen Casus vestitus genoemd 1891 word: So kan men seggen: geheyligd sij dijn naem, die groot en 1892 heylig is: ik heb't gegeven hem, die 'tmeest van node had: ik heb ge-1893beden God, die in den hemel woond. Dese maniere van spreken kan 1894 ook plaetze hebben in enumeratione individuorum, et rerum singulari-1895um, in't verhael van verscheyde dingen: sy verdelgden met den swaer-1896de mannen, vrouwen, ende kinderen: sy verbranden met den vuere | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1897 steden, dorpen, ende sloten: de Here sal ten jongsten dage oordelen le-1898venden, ende doden. Item in eene onderscheydende rede: het en is 1899 het boek niet van Jan, maer van Pieter. De jaer-getallen worden 1900 ook gemeynlijk in eene rede niet qualijk achter gesteld: geschied, ge-1901daen, gemaekt op dit ofte dat jaer, op dien ofte desen dag. Daer en is 1902 schier niets dat in den Rijm minder word waergenomen, ja in de ge-1903meyne ende ongebonde rede selfs meerder overgetreden. Ook sullen 1904 de geleerden dickwils wel meest tegens desen regel sondigen, ende 1905 aenlopen, die onse Duytsche tale naer de Latijnsche woord voor woord 1906 willen spreken, so toch die tale in desen gansch van verscheyde nature 1907 sijn: getuyge verscheyde gedruckte boeken, dagelijksche predikatien,Ga naar voetnoot1907 1908 formulieren der opentlijke gebeden, gemeyne t'samen-spraken, endeGa naar voetnoot1908 1909 diergelijke. 1910De Rijm moet ook met eenen vollen ende gelijken klank op mal-Ga naar margenoot+ 1911 kanderen vallen, ende sluyten: want daer van draegt het den naem van 1912 Rijm. So konnen dan aerden ende werden, hoop ende op, haest ende 1913 vast, altemael ende al, swijgen ende liegen, man ende gaen, here ende 1914 eren, pijne ende verdwijnen, ende diergelijke, geene goeden nochte 1915 rechtschapen rijm maken. 1916De naem-stammige woorden in heyd, gelijk uytgaende, ende 1917 voords nergens rijmende konnen het beste rijm ook niet maken: als 1918 heylig ende gewillig, gerechtigheyd ende barmhertigheyd: hoewel 1919 men dat in goede Poeten lichtelijk over het hoofd kan sien, als het 1920 maer niet al te veel en geschied: maer trouwicheyd, ende soeticheyd 1921 Ga naar margenoot+(47)aant. en kan niet verworpen worden: om dat de voorlaetste zilben be-1922scheyden rijmen: so van gelijken dofficheyd ende slofficheyd, alwaer 1923 de eerste zilben op malkanderen sluyten. 1924Gelijk oordeel sij (mijns oordeels) van alle andere woorden van ge-1925lijken uytgang in't geheele, ofte ten deele, doch van verscheyden sin: 1926 want ik en kan daer in so grooten zieraed niet sien, om die met voorbe-1927dachten raed, ende willens, tot den rijm op te soeken: als hy staet in 1928 goeden staet, voorwaer 'tis waer, een vest wel gevest, tegenweer met 1929 geweer, ende diergelijke. 1930De verscheyde o word ook inden rijm geleden: als volk, wolk. 1931Op de Caesura, ofte Standaerd diend ook vlijtig gelet te worden, hetGa naar margenoot+ 1932 welk den rijm sonderling bevallig maekt. De verzen van dertien 1933 ende twaelf, voeten rusten op de seste zilbe. Des Heren heyl is groot - voor al die sich bekeren.
1935[regelnummer]
Gods toorne blijft op hem - die inde sonden leefd:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Die van elf ende tien voeten blijven op de vierde zilbe staen:
So wie God eerd - dien sal God weder eren.
Wel hem die sich - tot sijnen God begeeft.
1939Hoeder nu met den standaerd meer sins is, hoe die volder, ende de 1940 rijm zierlijker ende aengenaemer is. In verzen van minder voeten 1941 word geen standaerd vereyscht: also sy niet veel meer als halve groote 1942 verzen en sijn, ende al voord aenrollen, ende niet en rusten voor dat sy 1943 ten eynde lopen: ende daerom also sich selven voor eenen standaerd 1944 verstrecken. 1945Ga naar margenoot+Maer 'tis eenmael lang genoeg, so het maer niet al te lang en is: 1946 want ik en neme mij hier niet voor eene Grammatica, ofte Spraek-1947konste te beschrijven. Ik en dachter ook inden beginne so veele moeij-1948te niet om te doen, nochte so veele woorden den hals te breken, nochte 1949 mij sulken hoofd-sweer te maken: maer ik bevinde, als men daer aen 1950 komt, so iszer schier geen afkomen van: ende daer is (voorwaer!) so 1951 wat aen vast, als de onbeproefde sich niet lichtelijk en sal inbeelden, 1952 nochte geloven. Ik en begere ook hier over met niemand te knibbelen, 1953 nochte iemand wetten te geven, nochte aen mijne bedenkingen te bin-1954den: maer gevese slechts allen verstandigen vrundelijk in nader be-1955denkinge: latende eenen ygelijken sijne vrijheyd, gelijk ik ook de 1956 mijne behoude. Alleen begere ik dit slechts van hem die mijne spel-1957linge niet en beliefd te volgen, dat hy maer lijden wil, dat ik mij 1958 selven, ende ook veel-licht anderen, daermede mag dienen. Ik en 1959 Ga naar margenoot+hebber niets anders ter wereld mede gesocht, dan mij selven (48)aant. 1960 eenmael, ende eyndelijk, na veel soekens, ende tastens, met pijnelij-1961ken arbeyd, ende verdrietige moeijte, ende geen kleyn hoofd-breken, 1962 seker te maken, daer ik tot noch toe in de spellinge so blind als een mol 1963 geweest ben, (dat ik gaerne beken) ende alles met groote onvastig-1964heyd, ende loszicheyd, bekommerd, ende twyfelachtig geschreven 1965 hebbe: ende met-enen reden ende rekenschap van mijne spellinge ge-1966vende, ende mijne gronden openende, ofte anderen tot na-volginge te 1967 verwecken, ende met mij vast te maken, (also ik niet en meyne iets 1968 voord-gebragt te hebben dan dat op reden staet) ofte ten minsten allen 1969 goedwilligen te verstaen te geven, dat ik met goede reden, uyt liefde 1970 tot onse moeder-tale, ende lust mijner gerustheyd, ende sekerheyd, ende 1971 sinnelijkheyd, ende niet door enige licht-vaerdigheyd, nieuws-gierig-1972heyd, neus-wijsheyd, ofte sotten-waen van eyge kloekheyd hier toe 1973 gedreven ben. Ik sal mij ook houden wel gequeten, ende seer veel 1974 gedaen te hebben, so ik andere kloeker geesten nader opwecken, ende | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1975 het spoor geven sal (gelijk andere mij hier hebben op-gescherpt, endeGa naar voetnoot1975 1976 grotelijkx geholpen; insonderheyd de erentfeste ende wel-geleerde 1977 Here, Mr. Antonis de Hubert, Rechts-geleerde, mijn gunstige ende 1978 waerde vrund, die aldervlijtigst, ende bescheydenst op onse tale gelet, 1979 ende mij de ogen dapper geopend heeft: met wiens kalveren ik gaer-1980ne bekenne nu ende dan niet weynig alhier ook geploegd te hebben) 1981 om ons eenmael eenen nader, beter, sekerder, ende vaster voet te 1982 wijsen, daer ik seer na verlangen sal: ten hoogsten bereyd sijnde voor 1983 de reden, ende waerheyd, ten allen tijden, met dank-segginge, te wijken.
Si quid novisti rectius istis
1985[regelnummer]
Candidus imperti: si non, his utere mecum.
Die ons wat beters heeft, die wil wat beters schrijven:
Die niet, die wil met mij in mijne meyning blijven.Ga naar voetnoot1987
1988Ondertuschen,
In magnis voluisse sat est.
Si desint vires, tamen est laudanda voluntas.
1990[regelnummer]
In saken van gewicht, al heeftmen niet gedaen,
Het gene datmen wil, neemt daer de wil voor aen.
1992Ende wat wonder waer't of men in so een open ende wijd veld, ende ruy-1993men, ende ruygen dool-hof, ende rouwe ende verwarde sake, van duysen-1994derleije over-legginge, daer men wel met honderd ogen als een Poetische 1995 Argus heeft toe te sien, hier ofte daer wat gedoold ende gemist hadde?
Quandoque bonus dormitat Homerus.
Ga naar margenoot+(49)aant. Een schutter schiet wel eenskens mis,
Alwaer hy ook noch eens wo wis.
Et venia primum experienti.
2000[regelnummer]
Die sich wat dappers onderwind,
Al feyld hy eens die eerst begint,
Wie iszer van so kleyn bescheyd,
Die dat ten quaedsten overleyd?
2004So meyne ik dan sluytelijk gansch ernstelijk, dat, so ik hier mede 2005 geenen dank, nochte ere behaeld en hebbe, daer't mij niet om te doen 2006 en is: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(Vanitas vanitatum, et omnia vanitas.
2010[regelnummer]
Hy is met ydelheyd geplaegd,
Die wereldlijke eer bejaegd.)
2012Ten minsten ook geenen ondank, veel min smaedheyd, ende lasterin-2013ge, by alle redelijke ende verstandige menschen, met desen mijnen ar-2014beyd verdiend en hebbe, naer't verz 2015[regelnummer]
Stank, geen dank, ondank, qua klank, in fine laborum:
2016daer ik met so grooten ende verdrietigen arbeyd, ende tijd-kosten, 2017 meest alle de auteuren hebbe doorgelopen, die oyt op onse tale geschre-2018ven hebben, endeh unne bedenkingen, ende de mijne, dickwils om ende 2019 wederom in alle vaten ende gaten gegoten, eer ik daer van te met goed 2020 garen (indien noch maer) hebbe konnen spinnen. Ende wat dan 2021 nu ook de Momos, ende Zoilos, de onvernuftige, domme, ende afgun-2022stige berispers, ende bedillers belangd, gelijk ik van hun geenen dank, 2023 maer eer stank verwachte, so verachte ik ook alle hunne nakakelingen 2024 met eenen koelen moed, ende ongefronst voor-hoofd: wel wetende, 2025 dat sulke fuci, ofte weet-nieten niets anders en weten, nochte geleerd 2026 en hebben, dan den sueren arbeyd van anderen met tongen-fenijn te 2027 belonen, ende dat sy beter wat konnen berispen, als verbeteren. Ik 2028 en hebbe ook niet gedacht hier van iets meer na desen te seggen, ofte 2029 te schrijven. Ik later ook andere geheele boeken af maken die het ge-2030legen, is: wat my belangd, ik en hebbe daer toe nochte gelegenheyd, 2031 nochte genegenheyd. Mijn lastige dienst geeft mij de handen wel so 2032 vol werks, dat ik mijn hoofd met sulke letter-saken niet veel meer 2033 Ga naar margenoot+breken en mag: hoewel ik niettemin gansch gaerne sage, dat wy al te (50) 2034 samen, so veel mooglijk is, alhier eenen eenparigen voet mogten grij-2035pen, ende houden, ende eenen selven weg gaen, datmen van ons niet 2036 en segge:
Quot homines, tot sententiae.
Een yder drijft dat hy geloofd,
En volgt het dichten van sijn hoofd.
2040Ende 2040[regelnummer]
Grammatici certant, et adhuc sub judice lis est.
De Schrijvers twisten noch, en leggen over hoop.
En 'trecht is niet beslecht, en hangt noch aen den knoop.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2043Ik bestede liever den tijd, dien ik mij selven, ende mijnen gewich-2044tigen dienst, eenigzins ontvinden ende ontrecken kan, inde sake, dan 2045 de woorden, inde pitte, ende kerne, dan inde schelle, ende schelpe. 2046 So hebbe ik dan ook den drift van mijne nature niet wederhouden, 2047 nochte versaken konnen, of ik hebbe in dese geluckige eeuwe der kloe-2048ke verstanden, ende wackere ende dappere Poeten (in welken deele 2049 wy voor de Grieken ende Romeynen ende alle andere volkeren, niet 2050 een hayr-breed en behoeven te wijken) ook een weynigsken naer mijn 2051 geringheyd ter handen halen, ende te voorschijn brengen moeten, niet 2052 om met anderen te monsteren (also ik mij hier mijner swackheyd ten 2053 vollen bewust ben, ende mij gaerne de minste erken) maer om de kon-2054ste ook te eren, so veel ik konde, door't exempel van so veele dappere 2055 mannen opgeweckt; ende God, ende mijnen even mensche daer mede 2056 te dienen: hoewel ik mij hier slechts een kleyn besteck gemaekt hebbe 2057 (ist dat de Here wil, ende ik leven mag) dat ik niet en denke over te 2058 treden: Nam haec aetas alios mores postulat, Mijn ampt, en dese tijd, veel-licht
2060[regelnummer]
Vereyschen wat van meer gewicht.
2061Ook heeft het boek-maken lichtelijk anders geene eynde, naer het 2062 getuygenisze vanden H. Prediker, ende dat neem ik mij ook also voor, 2063 dat niets van mij het licht sien en sal, dan alleen dat gene dat ik meyne, 2064 dat yder verstandige, ende recht Religioens-verwant, ende goed Pa-2065triot, oordelen sal niet dan naer enkele ere Gods, ende Christelijke 2066 stichtinge aller vromen te sullen smaken, gelijk het mij betaemd, 2067 ende dat mijn dierbaer ampt, daer in ik voor Gode sta, in het aldermin-2068ste niet alleen niet onteren, nochte verkleynen, maer ook selfs zieren, 2069 ende kronen sal. 2070[regelnummer]
Ga naar margenoot+(51) Nil me pravorum livor, clamorque morantur:
Vnica cura mihi, posse placere bonis.
Ik denke na't gekrijt der bosen niets te vragen:
Ik soeke maer alleen den vromen te behagen.
2074Valete, favete, et plaudite. Sijt Gode bevolen, ende mijn voor-2075nemen gunstig. 2076Uwer E. toegedaen ende dienst-willige SAMVEL AMPZING. |
|