Nederduytsche dichten (1626-1638)
(1939)–Jacob van Zevecote– Auteursrecht onbekend
[pagina 139]
| |
II Op het beelt van den overledenen doorluchtigsten prince van Oraignen. Ga naar eind*(Uitg. 1638, bladz. 268; uitg. 1626, bladz. 270). 1[regelnummer]
Siet hier den grooten Vorst, die met zijn vrome tochtenGa naar eind1
Den Spaignaert heeft getemt, ons landen vry gevochten,
Tsy als hy 'svyants heyr van Turnhouts heye joeg,
Tsy als hy soo veel volckx by Nieupoorts duynen sloeg.
2[regelnummer]
Die naer zijns Vaders doot een yder heeft doen blijckenGa naar eind2
Dat noyt 't Nassousche bloet voor Spaignen en sal wijcken;
Dat als den grooten boom lag afgekapt int sant,
Een ander alsoo groot quam van een kleyne plant.
3[regelnummer]
Die met zijn vrome borst en wel begaefde reden
In oorlog en in pays bevrijt heeft onse steden
Van twist, verradery, en alderley gewelt,
Als vader ende voogt vant Vaderlant gestelt.
4[regelnummer]
Hy heeft zijn ampt volbracht, hy is nu vander eerdenGa naar eind4
In Godes rijck gevoert met snel gewieckte peerden,
Naer dat hy heeft getoont een vaderlick gemoet
Soo lang als in zijn lijf noch was een druppel bloet.
5[regelnummer]
Hy is van hier gehaelt, en boven ons verheven
Tot in het hemels hof, daer vrome sielen leven
Ontslagen van de pijn, daer alle menschen gaen
Die, aen haer land getrou, Tyrannen tegen staen.
6[regelnummer]
Daer hy een plaets besit benevens zijnen Vader,Ga naar eind6
Daer noyt Maraen en komt of eenigen verrader;
Daer wert hy voor zijn trou en al zijn moeyt geloont,
En met een groenen krans van lauwer-blaen gekroont.
7[regelnummer]
Doch ghy die hem hier siet verslagen, gaet vermanen
Tot suchten uw' gemoet, uw' oogen bey tot tranen,
Beschreyt het land en u: al is den Prince wel,
Het land is in verdriet, wy weesen in gequel.
|
|