Nederduytsche dichten (1626-1638)
(1939)–Jacob van Zevecote– Auteursrecht onbekend
[pagina 135]
| |
E. Het vaderland getrouwe... | |
[pagina 137]
| |
I Gebed 1625. Ga naar voetnoot(1)1[regelnummer]
Geeft oock, o God, ons lant, dat soo veel heeft geledenGa naar eind1
En in het droeve velt soo menig jaer gestreden,
Veel herten vol van moet, van dapperheyt en jeugt,
Volstandig in de krijg, genegen tot de deugt.
2[regelnummer]
't Sy dat de vrede komt dees landen t'samen binden,Ga naar eind2
Die ons naer langen tijt, en noch niet heel, komt vinden;
't Sy dat den krijg noch niet te vollen is gestilt,
En dat den dollen Mars ons noch bestormen wilt.
3[regelnummer]
Doch, komt ghy liever, paeys. 't Is al genouch gevochten;Ga naar eind3
Den Vlaminck is vermoeyt van moordery en tochten,
En oock den Batavier, die met den degen slaet
In zee, tot daer de son des avonds rusten gaet.
4[regelnummer]
En my, o Gentsche maegt, daer ick uyt ben geboren,Ga naar eind4
En die een grooter Helt gegeven hebt te voren,
En soude 't leven niet in eenen and'ren kant
Soo soet en lieflick sijn als in mijn Vaderlant.
5[regelnummer]
Daer soud' ick by mijn volck en Nimphen vast gesetenGa naar eind5
Den krijg met zijn gewoel, en wapenen vergeten,
En oock de dolle zee, die aen der Cattenwijck
Onstuymig tiert en schuymt, bedwongen van den dijck.
6[regelnummer]
Ick soude by de Ley of by de Lieve rusten,Ga naar eind6
Versincken in geneucht, en smelten in wellusten,
En sien de waters bey met een verwondring' aen,
Verliesen haren naem als Scaldis komt gegaen.
7[regelnummer]
Ist dat den tweedracht my dat niet en wilt gehingen,Ga naar eind7
Die vast geketent hout het lant met helsche stringen,
In mijn soet ballinckschap sal mynen trooster sijn
Met zijn beschubde vee, den ouden snellen Rhijn:
| |
[pagina 138]
| |
8[regelnummer]
En ghy, o Musen soet, die in de stat van LeyenGa naar eind8
De waters om en om gaet dansen en vermeyen:
En Phoebus, die van my tot desen dach versocht,
Heeft altijt mynen wil getrouwelick volbrocht.
|
|