Nederduytsche dichten (1626-1638)
(1939)–Jacob van Zevecote– Auteursrecht onbekend
[pagina 109]
| |
VII Klacht-lied.(Uitg. 1638, bladz. 217; uitg. 1626, bladz. 213). 1[regelnummer]
Straffe Godin, die in mijn pynenGa naar eind1
Dagelijcx verheugt uw' wreet en ongenadig hert,
Die dag voor dag my siet verdwijnen,
Ende my verdragen doet dees onverdiende smert,
Denckt eenmael of ghy reden
Hebt om te doen,
Denckt of uwe schoonheyt my soo moet vertreden,
My soo moet verachten, en mijn pijne voen.
2[regelnummer]
Ten is soo lange niet geleden,Ga naar eind2
Dat ghy my beminde meer dan al het aertsche goet,
Dat ghy my seyt dat uwe leden,
Uwe schoone leden wierden voor my opgevoet;
Nu sie ick dat de winden
My tegen gaen,
Nu kan ick uw' valsche dobbelheyt bevinden,
Die my heeft bedrogen, die my heeft verraen.
3[regelnummer]
Eerst als ick was by u gekomen,
Meynd' ick dat ghy wesen sout mijn aldersoetste lief,
Maer naderhant heb ick vernomen
Dat ghy van mijn herte sijt den alderwreetsten dief,
Denckt eenmael, mijn Godinne,
Of ick verdien,
Om dat ick u volge, om dat ick u minne,
Dat ghy my sout haaten, dat ghy my sout vlien.
4[regelnummer]
Tyrannig hert, hert ongenadig,
Herte dat veel harder is als eenen diamant,
Hert ongetrou, hert onversadig,
Herte dat niet eens en heeft in liefdens vier gebrant,
Als ghy wilt oorsaeck wesen
Van myne dood,
Als ghy uwen dienaer niet en wilt genesen,
Niet en wilt vertroosten in den lesten nood.
| |
[pagina 110]
| |
5[regelnummer]
Aensiet voor tlest de bitter tranen,Ga naar eind5
Die uw' minste slave voor uw' doove deure schreyt,
Om dat hy siet dat ydel wanen
Hebben gans uw' gunste van zijn herte afgescheyt:
Aenhoort de leste klachten,
Die voor u stort,
Die uw' wreede schoonheit doet in min versmachten,
Die om u begraven en bedorven wort.
6[regelnummer]
Segt my, Godin, meynt ghy te krijgen
Meer genuchte, meer geluck in eenen rijcken man,
Die plomp en bot allom moet zwijgen,
En die van de wetenschap het minste niet en kan?
Hoe laet ghy u verblinden,
Mijn siel! mijn hert!
Liefde wilt alleene d'herten tsamen binden.
Die trout om den rijckdom meest bedrogen wert.
7[regelnummer]
Meynt ghy dat rijckdom uwe lusten,Ga naar eind7
Uwe soete lusten kan behoorelick voldoen?
Liefste, ghy faelt; al ons wellusten
Hebben met het goet en met den rijckdom niet te doen.
Die overtreen de wetten,
Die Venus hout,
En meer op den rijckdom dan op liefde letten,
Tsal haer bee berouwen als zy sijn getrout.
8[regelnummer]
Hier me, Godin, als ick moet dervenGa naar eind8
Het gesichte dat mijn hert heeft doodelick gewont,
Wens ick aen u, eer ick gae sterven,
Meer genuchte, meer geluck dan ghy u selven jont;
En als ghy u door trouwe
Aen yemant echt,
Denckt of ghy niet beter waert geweest mijn vrouwe,
Ghy mijn koninginne, en ick uwen knecht.
|