Nederduytsche dichten (1626-1638)
(1939)–Jacob van Zevecote– Auteursrecht onbekend
[pagina 89]
| |
C. Thaumantis-liederen | |
[pagina 91]
| |
I Genuchte van 't velt. Ga naar eind*(Uitg. 1638, bladz. 172; uitg. 1626, bladz. 174). 1[regelnummer]
Den winter is geënt,Ga naar eind1
De heugelicke lent
Besoeckt weer onse landen;
De Son met licht gekroont
Haer in den Tweelinck toont,
En komt ons naerder branden.
2[regelnummer]
Den soetsten tijt vant jaer
Ontvlecht het jeuchdig hair
Van al de velt-Goddinnen
Die met haer schoon cieraet,
En liefelick gelaet,
Betooveren ons sinnen.
3[regelnummer]
De boomen krijgen blaen,Ga naar eind3
Daer haer de vogels gaen
Een sachten nest bereyen;
En vol van Venus vier
Met aengenaem getier
Haer soete min beschreyen.
4[regelnummer]
Den specht die roept zyn vrou,Ga naar eind4
Die hy heeft in de kou
Doen uyt den nest vertrecken.
Den koddigen koeckoeck
Komt weerom uyt den hoeck
Met Joos en Pieter gecken:
5[regelnummer]
Zijn oogen sijn soo klaer,Ga naar eind5
Hy wert terstont gewaer
De mans die hoornen dragen;
Hy siet wiens dertel wijf,
Door ongetrou bedrijf,
Heeft achteruyt geslagen.
| |
[pagina 92]
| |
6[regelnummer]
Den kleynen nachtegael,Ga naar eind6
Met syn geswinde tael,
De lijsters en lewercken,
Vermaecken laet en vroeg
Den boer, die met den ploeg
Int lant begint te wercken.
7[regelnummer]
De swalu met haer paer,Ga naar eind7
En oock den oyevaer,
Haer ouden nest besoecken:
De merel springt en singt,
De soete liefde dwingt
De tortelduyf roeckoecken.
8[regelnummer]
Men siet het gantsche lant,Ga naar eind8
Met blommekens beplant,
Soo lustich hem vertoogen,
Dat Phaebus trager gaet
En dickwils stille staet
Om die wel te be-oogen.
9[regelnummer]
De beecxkens onbeletGa naar eind9
Van 'swinters droeve wet,
Van ijs, en Nortsche boeyen,
Met slaperig gedruys,
En liefelick geruys
Vol silver water vloeyen.
10[regelnummer]
Den koelen sachten wint,Ga naar eind10
Die uyt het West begint,
Beademt al de kruyen,
Onslaet het groene velt
Van Boreas gewelt,
Van bijsen en van buyen.
| |
[pagina 93]
| |
11[regelnummer]
De hooren beesten alGa naar eind11
Verlaten haren stal,
En keeren naer de weyen,
Daer zy door 'tgroen gewas.
Vant nieu geboren gras
Gerustelick vermeyen;
12[regelnummer]
Tot dat haer elders staenGa naar eind12
Met soete melck gelaen,
Met melck daer vreemde smaecken
Van boter en van kaes
En noch van ander aes
Den boer weet af te maecken.
13[regelnummer]
Geluckig die int velt,Ga naar eind13
Van sorgen ongequelt,
Verslijten mag zijn dagen,
Daer hem noch pracht noch goet,
Van vrees en hoop behoet,
Zijn blijtschap en ontdragen.
14[regelnummer]
Waert dat de Goden myGa naar eind14
Gelaten hadden vry
Een vaste wet te setten,
Daer die mijns levens spil
Doen draeyen naer haer wil
Op hadden moeten letten;
15[regelnummer]
Ick had gans veracht
Gelt, rijckdom, ende pracht,
En al de stads genuchten,
Die ondermengelt sijn
Met droefheyt en met pijn,
Met sorgen en met suchten.
| |
[pagina 94]
| |
16[regelnummer]
Paleysen, fraey gebout,Ga naar eind16
Met marmer en met gout,
En soud'ick niet betreden,
Ick soude mynen tijt
Van ongenucht bevrijt
Int groene velt besteden.
17[regelnummer]
Dat waer al mijn wellust,
In onbesproken rust
Mijn levens tijt te enden,
Te vreen met middelmaet,
Naer goet of hoogen staet
Mijn wenschen noyt te senden.
18[regelnummer]
Ick soude buyten stad,
In eenen groenen pad,
Een aerdig huysken maecken,
Daer al dat ons gemoet
In sorgen leven doet
Niet in en sou geraecken.
19[regelnummer]
Daer sou de suyver deugt,
En ongeschonden vreugt
Mijn trou geselschap blijven,
Die souden van myn deur
Schrick, droefheit, en getreur
En alle sorgen drijven.
20[regelnummer]
Een deel vant naeste lant
Sou lustich sijn beplant,
Met alderande blomen,
Die uyt des aerden schoot,
Wit, gelu, blau en root,
Op groene steeljens komen.
21[regelnummer]
Daer souden tuylepaen,Ga naar eind21
En veel genoffels staen,
Met dobbel akeleyen.
| |
[pagina 95]
| |
Daer sou de violet,
Met bruyn koleur beset,
Haer soeten reuk verspreyen.
22[regelnummer]
Ick sou, aen elcke sy,Ga naar eind22
Doen staen een groote ry
Gespickelde kerssouwen,
Die smorgens, voor de son,
Aurora, met haer spon,
Sou laven en bedouwen.
23[regelnummer]
Daer soude roosmarijn,Ga naar eind23
Daer soude tymis sijn,
Saffraen en eglentieren,
Omringt met eenen rey
Van roosen vierderley,
Van mirten en laurieren.
24[regelnummer]
Daer nevens eenen tuynGa naar eind24
Van knollen en ajuyn,
Van wortels en pompoenen,
Karoten en salaet,
Camil en venckelsaet,
Endivi en meloenen.
25[regelnummer]
Troothoofdig spargelkruytGa naar eind25
Sou alom komen uyt,
En zijnen knop uytsteken;
Noch kool, noch ert, noch beet,
Noch yet dat yemant eet,
En soude daer ontbreken.
26[regelnummer]
De aldernaeste baen
Sou vol van boomen staen,
Die by ons sijn gepresen;
Daer sou ick klemmen op
Tot op den hoogsten top,
En self de vruchten lesen.
| |
[pagina 96]
| |
27[regelnummer]
Al heeft de Vlaemsche lochtGa naar eind27
Noyt dayen voorgebrocht,
Olijven of oraignen,
Ick soude sijn te vreen
Met appels en met queen,
Met pruymen en kastaignen.
28[regelnummer]
Ick soude gans gerust
Versaden mijnen lust,
Met peiren en met fijgen,
Met kriecken, swert en root
Met noten, kleyn en groot,
En veel amandels krijgen.
29[regelnummer]
Den acker daer ontrent,
Die naer 'tsuytoosten went,
Met heuvelkens verheven,
Sou als den somer sterft,
Int midden van den herft,
My rype druyven geven.
30[regelnummer]
Daer sou ick voor mijn huysGa naar eind30
Doen perssen af verjuys,
En menig krapken eten:
Want van te perssen wijn,
Daer andre trots me sijn,
Ons landen niet en weten.
31[regelnummer]
Melck, mede, wijn en bier
Sijn onse wijnen hier;
De andre moet men halen
Of van den Rijnschen kant,
Of uyt het Fransche lant,
Of uyt de Spaignaerts palen.
32[regelnummer]
Doch franschen is te eet
En Spaenschen veel te wreet,
| |
[pagina 97]
| |
Hy aert naer syne landen;
Zijn drenckers doet hy quaet,
Zijn vrienden hy verraet,
En doet haer herssens branden.
33[regelnummer]
Ick sou naer mijnen sinGa naar eind33
Een vaetjen leggen in
Van Baccharachsche rancken,
Daer waer ick me gedient
Als met my eenig vrient
Int groene quame bancken.
34[regelnummer]
Voorts datter plaetse daerGa naar eind34
Oock voor een bosken waer,
Ick sout int Norden planten;
Soo waer mijn woning vry,
Van winters rasery,
En Æoli trauwanten.
35[regelnummer]
Daer sou ick menichvoutGa naar eind35
Doorwandelen het hout,
Met bracken en met winden,
Een haes of een konijn
Sou myn genuchte syn,
Als zy die konden vinden.
36[regelnummer]
Voorts sou ick rontom 'tgoet,
Gelijck den lantman doet,
Een gracht of beke bringen,
En voen, tot mynen kost,
Baers, karper, brasem, post,
Snoeck, ael en grondelingen.
37[regelnummer]
Benevens dit gedruys
Sou ick een somerhuys
Van maegden-palme vlechten,
Mijn hert en mijnen sin
| |
[pagina 98]
| |
Alleen aen Phaebi min
En aen de Musen echten.
38[regelnummer]
Waert datter dan een sterGa naar eind38
My gunstig waer soo ver,
Dat daer oock quaem geresen
Mijn son, mijn licht, mijn lief,
Mijn hertjens soeten dief,
Zy soude welkom wesen.
39[regelnummer]
Ick sou het waerdig hooft
Van die mijn vryheyt rooft
Met bloemekens vercieren;
Met bloemekens vol jeugt,
Vol reuck, vol glans, vol vreugt,
Mijn koninginne vieren.
40[regelnummer]
Zy soude met my gaen,
Daer al mijn vruchten staen,
Mijn appels en mijn peren;
Het sou al voor haer sijn,
Ick soude voor het mijn
Een soentjen maer begeren.
41[regelnummer]
Een soentjen twee of dryGa naar eind41
Sou elck half ure my
By dach te vreden stellen.
Maer snachts, soo soud' ick haer
Omhelsen teenegaer
En soenen sonder tellen.
42[regelnummer]
Terwijle sou den tijt,
Die onse jaren slijt,
Allenskens ons ontvluchten,
En in den lesten noot
Sou d'ongevreesde doot
Ons vinden in genuchten.
|
|