Nederduytsche dichten (1626-1638)
(1939)–Jacob van Zevecote– Auteursrecht onbekend
[pagina 73]
| |
II2 Antwoorde van joncvrou Anna Roemer Visschers.(Uitg. 1638, bladz. 169; uitg. 1626, bladz. 171). Uw' gunst, uw' heusheyt en uw' groet
My dit weer aen u schrijven doet,Ga naar eind2
Dat hier in Hollant, meyn ick wis,
Noch Pallas noch Apollo is,
5[regelnummer]
Doch sooser sijn, zy sijn bedeckt,Ga naar eind5
Uyt vreese van te sijn begeckt.
Dit volck met een verkeerden sin
Halen den mancken Pluto in,Ga naar eind8
Die vallen zy meest al te voet
10[regelnummer]
Omdat haer dorst sou sijn geboetGa naar eind10
Uyt Tages gulden watervliet;Ga naar eind11
Uyt Castalis en lust haer niet.Ga naar eind12
Uw' Neve Ga naar voetnoot(1) swemt Apollo naerGa naar eind13
Alleens of hy het selve waer;Ga naar eind14
15[regelnummer]
Zijn lier speelt uyt een soeten toon,
Zijn hooft pronckt met een lauren- kroon:Ga naar eind16
Daerom soo mach het wel geschien
Dat hy daer voor wert aengesien.Ga naar eind18
Maer ghy, die ick vriendin sal sijn
20[regelnummer]
Al sijt ghy onbekent aen mijn,
Hebt uyt den ongemeenen bronGa naar eind21
Uw' dorst gelest op Helicon,
De Musen hebben doe oock daerGa naar eind23
Gekranst uw' grijs of jeugdig hair.
25[regelnummer]
Maer wacht u wel dat ghy den haet
Van de Godin niet op u laet,Ga naar eind26
Om dat ghy mijn, ah pen beswijckt,Ga naar eind27
Mijn, seg ick, mijn, by haer gelijckt.
Helas, Minerva, weest niet gram,
30[regelnummer]
Ick noyt de courtoisy aen namGa naar eind30
Voor waerheyt: ey en schelt oock niet
Hem die mijn sulcken eere biet,
| |
[pagina 74]
| |
T'is maer uyt boert: elck souckt om prijs
De vrouwen wat te maecken wijs,
35[regelnummer]
Die met haer botte ooren grofGa naar eind35
Niet lievers hooren dan haer lof.Ga naar eind36
|
|