Verzameld dichtwerk. Deel 2. Epische poëzie
(2007)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 331]
| |
Zon in den rug | |
[pagina 333]
| |
De Spartaansche Helena | |
[pagina 335]
| |
[pagina 337]
| |
1Eurotas, gij, die van uw kromme baan
de bane, al rasscher, van de zwane sneed
maar Leda...
- Aan den rood-doorgloeiden muur
des steilen Taügetos, schilfer-schoon
van rechte ribben avond-vuur, is paars
het weeke lijf van Leda, bleek en schoon,
ten hooge. Onvast staan hare voeten, waar
de rots, bemost en daauw-nat, naauw behoedt
voor glijden. Maar al snijdt en boort de steen,
zij rijst, de breede dijen uit elkaer,
de kuiten harder naar de voet zich schoort,
den buik onroerend.
- De avond rilt in haar,
heft hare borst, die siddrend zwelt en zakt,
slaat nijdig aan de rots haar rechte hoofd.
Zij zucht; zij sluit haar oog; en rooder brandt
de zon een spetterenden stempel in
haar hart... - o, Zal de droom, de wonder-droom
doorslaan haar wezen als een werklijkheid?...
Maar plots, de waetren stuiven. Wuivend gaat
en waaiërend de lucht zoeven aan haar,
open en toe, en zacht en krakend. En haar schrik
die uit gesperde en gaauw-gesloten blik
in éens de heele wereld over-zag,
zwijmt in het zoetste lijden. Vleugel-slag
van hard-gewrichte wiek drukt aan haar borst
te beider zij. Ten monde ontwaakt een dorst.
Een snavel breekt haar tanden uit elkaêr.
Zij is van deze zwane, zwoel en zwaar.
| |
[pagina 338]
| |
2Zij zuchtte, en legde, Leda, 't linnen klaar,
de luiërs en de zwachtels, en de strook
wit linnen dat de weeke beentjes bindt.
Boven de koffer-ijlt boog moe ze 't lijf
waar 't kind woog en haar pijnelijk bewoog;
zij langde 't linnen, heel dun, stuk aan stuk,
en zuchtte, en rechtte stram den krommen rug...
Alleen te zijn, zoo gansch alleen te zijn,
zij, vrouwe van een god! Welke eenzaamheid
is wranger dan van wie de moeder wordt
eens gode-kinds?... Geen zorgende echt-genoot;
geen hoop op 't danken van een vader-blik;
en geen kinderen wegen loomer dan
de kindren van de goden...
- Leda boog
zich weder over koffer-diepte. Een traan
zwol in haar oog. Maar toen, toen voelde plots
ze een zachten stamp van 't kindje. Zij zag op.
Zij zuchtte en had een glimlach.
|
|