| |
Deel 2. Epische poëzie
Kronos
9 |
Kronos. (Dramatische fragmenten)
Dit gedicht werd gepubliceerd in 1899 en kan worden beschouwd als het vroegste interludische werk van Van de Woestijne. Het werd opgenomen bij de ‘Vroegere gedichten’ in de eerste uitgave van Verzen (1905).
De ‘Proloog’ wordt uitgesproken door Huperioon (Hyperion), of de Zonnegod, de schepper van het licht, die aan het begin van de winter terugblikt op de afgelopen zomer en herfst. Hij zal Kronos (Chronos), de Tijd, aansporen om een nieuwe lente op te wekken in de aarde. In het daaropvolgende ‘Drama’ treedt Kronos in dialoog met Rhea, de Aarde, ook de Moeder en de Vrouw. |
| |
Poëmata
45 |
Uit: De kuische Suzanna
De naam en de vrouwenfiguur verwijzen naar het deuterocanonieke Bijbelverhaal, toegevoegd aan het boek Daniël. |
61 |
Uit: Het lied van Phaoon
Het eerste van de zestien gedichten van deze cyclus omvat het verhaal van de knaap Phaoon, die achtereenvolgens de Sirenen beluistert, de |
| |
| |
|
druivenpluksters van Chios (evenals Lesbos, een eiland aan de kust van Klein-Azië), de badende hetaeren van Lesbos (hetaeren: publieke vrouwen, courtisanes) en die in zijn bootje (kaan) een oud vrouwtje overzet, dat Aphrodite blijkt te zijn, de godin van de liefde. De gedichten 2 tot en met 13 zijn niet-mythologisch. Het nr. 13 bestaat op zijn beurt uit zeven gedichten, waarvan het laatste, evenals nr. 16, een vertaling is uit Sappho. Als voorbeeld voor deze Sappho-imitaties werd de door Van de Woestijne bewonderde dichteres Renée Vivien genoemd (cf. ‘Gedachtenis aan eene jonge dichteres’, in De modderen man).
De motto's uit de Griekse tekst werden hier gecorrigeerd volgens de bronnen.
Identificatie en vertaling:
Grieks:
Sappho en Alkaios: nummering en tekst Lobel-Page
Volksliedjes: nummering en tekst Page (Poetae Melici Graeci)
Korinna: nummering en tekst Page (Poetae Melici Graeci)
Nederlandse vertaling: Paul Claes (PC), De gouden lier (Amsterdam, Athenaeum-Polak & Van Gennep 2005) - indien erin gebloemleesd; in de andere gevallen vertaling Kristoffel Demoen.
1) Sappho, fr. 149
ὄτα πάννυχος ἄσφι κατάγρει
Als de nachtlange slaap
hun de ogen sluit... (PC p. 139)
2) Sappho, fr. 105a, v. 1
οἶον τὸ γλυκύμαλον ἐρεύθεται ἂκρωι ἐπ´ὔσδωι,
Zoals de zoete appel
Bloost aan het eind van een tak, (PC p. 149)
3) Klearchos, Raadsels, fr. 87 l. 8 (ed. F. Wehrli)
[waarom KvdW dit benoemt als volksliedje (carm. pop.) is onduidelijk]
ἔτος φακῆ τάριχος ιχθὺς γογγυλίς,
erwtensoep, linzensoep, gepekelde vis, verse vis, rapen
4) Korinna, fr. 4
ἦ διανεκῶς εὕδεις;
ben je dan voortdurend aan het slapen?
5) Carmina popularia, fr. 30a, v. 1
χαλκῆν μυῖαν θηράσω,
Ik zoek de bronzen vlieg. (PC p. 279)
6) Korinna, fr. 22d |
| |
| |
|
γλυκὺ δέ τις ἀείδων (waarschijnlijk zo in de bron van K. van de Woestijne)
iemand die zoet zingt
De ‘juist’ kritische tekst:
γλουκοὺ δέ τις ἄδων
7) Carmina popularia, fr. 6
ποῦ μοι τὰ ῥόδα, ποῦ μοι τὰ ἴα, ποῦ μοι τὰ καλὰ σέλινα ταδὶ τὰ ῥόδα, ταδὶ τὰ ἴα; ταδὶ τὰ καλὰ, σέλινα.
Waar zijn mijn roosjes, waar zijn mijn viooltjes,
waar is mijn mooie selderij?
Hier zijn je roosjes, hier zijn je viooltjes,
hier is je mooie selderij. (PC p. 279)
8) Korinna, fr. 7
παῖδα ὸν θέλωσα φίλαις ἀγκάλαις ἑλέσθαι (waarschijnlijk zo in de bron van K. van de Woestijne)
verlangend haar zoon in haar liefhebbende
armen te nemen
De ‘juiste’ kritische tekst:
πῆδα ὸν θέλωσα φίλης
ἀγκάλησ´ ἑλέσθη
9) Fragmenta lyrica (of: melica) adespota, fr. 126
κλάδα χρσεόκαρπον
een tak met gouden vrucht |
|
10) Sappho, fr. 51
οὐκ οἶδ´ ὄττι θέω· δύο μοι τὰνοήμματα
ik weet niet wat ik najaag (of:... wat ik hier loop): mijn gedachten zijn in tweespalt
11) Fragmenta lyrica adespota, fr. 103
ὧ γλυκεί Εἰράνα,
πλουτοδότειρα βροτοῖς.
O zoete Vrede, die rijkdom brengt aan de mensen. |
|
12) Alkaios, fr. 367, v. 1
ἦρος ἀνθεμόεντος ἐπάιον ἐρχομένοιο
ik hoorde de bloemrijke lente aankomen
13) Alkaios, fr. 346, v. 1b
δάκτυλος ἀμέρα
De dag is nog maar een vinger breed. (PC p. 179 ) |
| |
| |
|
14) Sappho, fr. 2, v. 5-8
ἀμφὶ δ´ ὔδωρ
ὔψοθεν
ψῦχρον
κελάδει
δι´ὔσδων
μαλίνων, αἰθυσσομένων δὲ
φύλλων κῶμα καταρρεῖ
rondom ruist, van bovenaf,
koel water langs de twijgen
van appelbomen, en uit ritselende bladeren
stroomt sluimer neer
Van de Woestijne kon slechts bovenstaande, onvolledige en deels corrupte, verzen kennen: ze zijn uit de context geciteerd bij Hermogenes, een literatuurcriticus uit de late oudheid. Ondertussen is een potscherf teruggevonden waarop het gedicht in vollediger staat is bewaard; het is voor het eerst gepubliceerd in 1937; daarin luidt de strofe:
ἐν δ´ ὔδωρ ψῦχρον κελάδει δι᾽ ὔσδων
μακίνων, βρόδοιοι δὲ παῖς ὀ χῶρος
ἐσκίαστ᾽, αἰθυσομένων δὲ φύλλων
κῶμα κατέρρει
waar koel water langs de appeltwijgen
ruist en rozenstruiken hun schaduw
werpen en uit ritselende bladeren
de rust stroomt (PC p. 125)
15) Sappho, fr. 151
ὀφθάλμοις δὲ μέλαις νύκτος ἄωρος
en voor de ogen de zwarte slaap van de nacht |
61 |
Orio(o)n: helderste sterrenbeeld dat in Europa zichtbaar is |
64 |
Aktaioon: (Actaeon) zoon van Aristeus en Autonoë en een kleinzoon van Cadmus, de stichter van de stad Thebe. Hij was net als Orion een mythische jager. Hij werd als straf voor overmoed door de goden veranderd in een hert en door zijn eigen honden doodgebeten.
Charoon: Charon, zoon van Erebus (de duisternis) en Nyx (de nacht), was de veerman die in de onderwereld de schimmen van de gestorvenen over de rivier de Styx bracht, waarna ze het dodenrijk van Hades konden betreden. |
67 |
Nereus: zeegodheid, vader van de Nereïden
Aphrodita: Aphrodite, godin van de liefde en de schoonheid. Ze was één van de twaalf goden die samen met oppergod Zeus op de berg Olympus verbleven. |
69 |
Obolos: obool, oude Griekse pasmunt. Voor het overzetten over de Styx dienden de schimmen aan Charon een obool te geven. |
| |
| |
|
Persephona: Persephone, echtgenote van de onderwereldgod Hades en heerseres over het dodenrijk. |
| |
Interludiën I
|
De drie bundels episch-interludische gedichten behandelen, op de uitzondering na van ‘De vliegende man’, stof uit de Griekse mythologie. |
|
97 |
De paarden van Diomedes
Het gedicht is een bewerking van de Diomedesmythe, één van de twaalf werken van Heracles (Rom. Hercules). Heracles, zoon van Zeus en Alcmene, was de meest ontzagwekkende van alle helden uit de Griekse mythologie. Hij was beroemd om zijn uitzonderlijke fysieke kracht en om zijn driftbuien. Nadat hij in een vlaag van verstandsverbijstering onder meer zes van zijn eigen kinderen had gedood, werd hem door het orakel van Delphi opgedragen boete te doen door zich in dienst te stellen van Eurystheus, de koning van de steden Mycene en Tiryns in Argolis op de Peloponnesus. Koning Eurystheus legde hem als boetedoening twaalf onmogelijke werken of taken op. In het zevende (volgens sommige bronnen achtste) van zijn uitzonderlijke werken moest hij in het verre Thracië de merries van koning Diomedes bemachtigen. Deze paarden werden gevoed met de lijken van aangespoelde drenkelingen en het vlees van de gasten van de koning. Heracles ving de paarden en bracht ze aan boord van zijn schip. Hij werd aangevallen door Diomedes en zijn mannen, versloeg hen en gaf ze te eten aan de merries, waarna hij de paarden naar Mycene bracht. In de bewerking van Van de Woestijne wordt Heracles niet aangevallen maar doodt hij Diomedes en daarna ook de paarden, uit woede en walg. |
167 |
De terug-tocht
Dit gedicht is een zeer persoonlijke, Van de Woestijniaanse herschepping van de mythe van Orpheus en Eurydice. De zang waarmee Orpheus de bewoners van de onderwereld vermurwt is niet de klassieke smeekbede om de terugkeer van de geliefde Eurydice te verkrijgen, maar bezingt het leven van Persephone en Hades. Deze worden bewogen door het tot zang horen worden van hun eigen bestaan. Ook het verboden omkijken van Orpheus naar Eurydice is niet klassiek uitgewerkt. Orpheus kijkt niet om omdat hij zijn verlangen niet meer kan intomen, maar als antwoord op een noodkreet van Eurydice, die opnieuw, net als op de aarde, door een adder wordt bedreigd. |
| |
| |
191 |
De vliegende man
Dit is het enige epische gedicht van Van de Woestijne dat niet door mythologische gegevens is geïnspireerd maar door waargebeurde feiten. De dichter was op 3 augustus 1910 ooggetuige van een vliegtuigongeval op het vliegveld te Stockel (bij Wezembeek) waarbij de Luikse vliegenier N.-J. Kinet om het leven kwam. Van de Woestijne berichtte hierover in de NRC op 4 augustus 1910. In dit interludische gedicht maakt hij wel gebruik van antieke metra: de dactylische hexameter voor verhalende gedeelten, sapphische strofen voor de lyrische en vrije maten voor de thrênos (treurzang of klacht) voor de gevallene. |
| |
Interludiën II
219 |
Adonis. Woudspel (Fragment)
Zoals in de ondertitel wordt aangegeven is dit gedicht niet een epischmythische, maar een dramatische verbeelding. Het stuk is ook vroeger ontstaan dan de interludische gedichten (het is gedateerd Bosvoorde, winter 1907). Op 4 juli 1909 las Van de Woestijne de tekst voor in een kring van vrienden in Sint-Martens-Latem. Er zijn ook (nooit gerealiseerde) plannen geweest voor een openluchtuitvoering door de voordrachtkunstenaar J.O. de Gruyter. Het is niet zeker of er een uitgebreidere versie heeft bestaan dan dit ‘fragment’, dat sterk verwant is met de ‘Tusschen-zang’ Venus en Adonis uit Het vader-huis (Deel 1. Lyrische poëzie).
In de Griekse mythologie is Adonis een beeldschone jongeling, zoon van de Cyprische koning Cinyras en zijn dochter Myrrha. De liefdesgodin Aphrodite bracht de jongen naar de onderwereldgodin Persephone, die weigerde hem terug te geven. Na tussenkomst van oppergod Zeus moest Adonis een derde van het jaar bij Aphrodite doorbrengen, een derde bij Persephone en een derde op zichzelf leven. Tegenover Adonis heeft Van de Woestijne, in spiegelend contrast, een beeldschone herder gezet, een verwante figuur uit de Griekse mythologie. |
239 |
Eroos en Anteroos
Ook hier geeft Van de Woestijne een eigen interpretatie aan de antieke mythe. Ero(o)s is de zoon van de liefdesgodin Aphrodite en haar minnaar, de oorlogsgod Ares. Hij wordt voorgesteld als een knappe, atletisch gebouwde jongeman en de god van de lichamelijke liefde. In de visie van Van de Woestijne komt hij in en door de confrontatie met zijn ‘broer’ en tegenpool Anteroos (Anti-eros) tot bewustzijn van zijn kracht. |
| |
| |
253 |
Hebe |
|
In dit gedicht bewerkt Van de Woestijne een ander deel van de mythe van Heracles (Rom. Hercules), met een belevenis van de held na zijn aardse bestaan en het voltooien van de ‘twaalf werken’, nog gevolgd door vele andere avonturen (cf. ‘De paarden van Diomedes’ in Interludiën I). In zijn nieuwe, eeuwige leven kreeg hij Hebe tot vrouw, één van de wijnschenksters van de Olympische goden. Haar naam betekent ‘kracht, jeugd’. Van de Woestijnes interpretatie wijkt sterk af van de Griekse mythe: Heracles kan niet meer, als mens, lichamelijk beminnen, maar krijgt een dieper, ‘zuiver’ inzicht in de liefde zonder lichamelijk (‘menselijk’) begeren. |
275 |
De stieren-dief |
|
Ook De stieren-dief is een zeer persoonlijk geïnterpreteerde bewerking van een deel van de Griekse Heracles-mythe, waarin Van de Woestijne niet alleen aansluit bij het tiende ‘werk’ van de held, ‘De runderen van Geryones’, maar ook bij de mythe van Kronos, die hij al eerder heeft behandeld (zie hierboven). Het tiende werk van Heracles brengt hem naar het mythische eiland Erythea, het Land van het Avondrood in het uiterste Westen. Daar graasden de runderen van Geryon(es), in Van de Woestijnes versie van het verhaal vereenzelvigd met de aardreus Alcyoneus. Verschillende legenden lopen hier door elkaar. Van de Woestijne situeert het verhaal ook in het Noorden, terwijl de mythe van de aardreus Geryon gesitueerd is in het Westen, nabij Spanje. Het grondmotief is behouden: Heracles doodt Alcyoneus, maar het is de stierendief die in het gedicht centraal staat in de aandacht. |
|
Er zijn in de lyriek en in het proza van Van de Woestijne tal van plaatsen die parallellen vertonen met dit verhaal, onder meer door de terugkerende symboliek van het bestijgen van een berg en het louterende aanschouwen van ‘het licht der kimmen’, beelden voor de mystieke ervaring. |
| |
Zon in den rug
333 |
De Spartaansche Helena |
|
Het gedicht ontstond op verschillende tijdstippen (gedateerd 1909-1911; pas gebundeld 1924) en behoort tot Van de Woestijnes vroegste interludische lyriek. De stof kan rechtstreeks ontleend zijn aan Homeros' Ilias, waarvan Van de Woestijne tussen 1906 en 1909 een prozabewerking maakte (gepubliceerd in 1910), maar de figuur van |
| |
| |
|
Helena, die een bijzonder mooie vrouw was, is zeer breed bekend. Helena was de dochter van oppergod Zeus, die de gedaante van een zwaan had aangenomen om Leda te bevruchten. Zij werd de echtgenote van Menelaüs, de koning van Sparta en liet zich verleiden door Paris van Troje. Ze werd door hem geschaakt, wat de aanleiding was tot de Trojaanse oorlog. Van de Woestijne belicht alleen de vroegste fasen van Helena's leven in Sparta, vanaf de bevruchting van Leda door de zwaan (Zeus) aan de oevers van de rivier Eurotas, haar geboorte en kinderjaren, met de vriendschap met Agenor, tot zij een volwassen, huwbare vrouw wordt. Liggend naast haar echtgenoot ziet zij de mooie, jonge Paris in een droom verschijnen. |
383 |
Het gelag bij Pholos |
|
Ook in dit gedicht bewerkt Van de Woestijne een deel van de mythe van Heracles, met name het vierde van de twaalf ‘werken’, over ‘Het Erymantische everzwijn’. De taak van Heracles bestond erin in opdracht van Eurystheus het everzwijn levend naar Mycene te brengen. Afwijkend van de antieke bronnen wordt de centaur Pholos, bij wie Heracles onderweg gastvrijheid geniet, gedood. |
409 |
Penthesileia |
|
De stof van dit gedicht sluit aan bij de Ilias van Homeros (cf. ‘De Spartaansche Helena’) maar ontwikkelt een episode uit de Trojaanse oorlog die volgt op de handeling die door Homeros is beschreven. Het verhaal zet in onmiddellijk nadat de Trojaanse koningszoon Hector werd gedood door de Griekse held Achilles. Op die manier heeft Achilles zijn boezemvriend Patroclus gewroken, die door toedoen van Hector werd gedood. Als een legertje Amazonen (vrouwelijke krijgers) de Trojanen ter hulp komt, velt Achilles hun koningin Penthesileia met zijn speer. Hij raakt onder de bekoring van haar dode, van wapenrusting ontdane lichaam. Van de Woestijne laat de verliefdheid ontstaan nog vóór Penthesileia wordt gedood. |
410 |
Het motto is ontleend aan Vergilius, Aeneis, zang 1, verzen 490-491, in de vertaling van Piet Schrijvers: Een schare van Amazonen met sikkelvormige schilden/ wordt geleid door de razende Pentesileia die vurig/strijdt in de massa. |
|
|